31 239 Stimulering duurzame energieproductie

Nr. 278 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 16 januari 2018

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 6 december 2017 over stimulering Duurzame Energieproductie (SDE+) 2018 (Kamerstuk 31 239, nr. 277).

De vragen en opmerkingen zijn op 22 december 2017 aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 15 januari 2018 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Diks

Adjunct-griffier van de commissie, De Vos

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van de Minister dat hij na het vrijgeven van de beschikkingen voor de najaarsronde, de Kamer zal informeren over de resultaten van de SDE+ 2017. Kan de Minister een preciezere indicatie geven van wanneer de Kamer deze brief kan verwachten?

Ik verwacht uw Kamer hierover in februari te kunnen informeren. De najaarsronde van de SDE+ 2017 is opengesteld van 3 oktober tot en met 26 oktober. Op dit moment worden de ingediende aanvragen door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) beoordeeld. Pas nadat het beschikbare subsidiebudget volledig is beschikt en/of alle aanvragen zijn beoordeeld, kan ik uw Kamer volledig informeren over de resultaten van de SDE+ 2017 en daarbij zal ik zoals gebruikelijk tevens een meerjarenoverzicht verstrekken.

De Minister schrijft voornemens te zijn om ook in de najaarsronde van 2018 een budget van 6 miljard euro beschikbaar te stellen, afhankelijk van de uitkomsten van de voorjaarsronde. Kan de Minister aangeven welke redenen er zouden kunnen zijn om af te wijken van dit budget?

Ik streef er naar het beschikbare verplichtingenbudget voor de SDE+ 2018 zodanig vast te stellen dat er sprake is van voldoende concurrentie tussen aanvragers, zonder de doelen van 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% in 2023 uit het oog te verliezen. De uitkomst van de voorjaarsronde is een belangrijke indicator voor de mate van concurrentie in de najaarsronde. Deze informatie weeg ik mee bij de definitieve openstelling van de najaarsronde, samen met het beeld dat uit de meest recente Nationale Energie Verkenning (NEV) naar voren komt en een interne prognose van de projecten die in voorbereiding zijn door RVO.nl. Deze prognose is vertrouwelijk om de concurrentie niet te beïnvloeden. Ik zal uw Kamer zoals gebruikelijk medio 2018 informeren over de vormgeving van de najaarsronde, ruim voorafgaand aan de openstelling.

Deze leden zijn tevreden dat de Minister streeft naar een meerjarig, consistent beleid voor de energietransitie en kosteneffectieve ondersteuning van de transitie. Hoe kijkt de Minister, met het oog op kosteneffectiviteit, naar het op de langere termijn omzetten van (een deel van) de SDE+-regeling naar een revolverend fonds?

Mijn streven is om het stimuleringsbeleid en de beschikbare middelen zodanig in te zetten dat de energietransitie zo kosteneffectief mogelijk kan worden gerealiseerd. Daarvoor is een mix van maatregelen gericht op de korte en lange termijn nodig, waarbij met de huidige marktsituatie veelal nog subsidie nodig is om de onrendabele top van hernieuwbare energieprojecten af te dekken. Een revolverend fonds kan bijdragen aan de financiering van projecten, maar vereist dat een project ook zonder subsidie rendabel is of kan worden, de verstrekte middelen vloeien bij een revolverend fonds immers (deels) terug. Met de aanhoudende kostenreducties komt dit voor bepaalde typen projecten in zicht. Hoewel het dan de voorkeur heeft dat projecten financiering uit de markt aantrekken, kan dan een revolverend fonds worden overwogen voor zover dit de realisatie van projecten versnelt en niet marktverstorend werkt.

De leden van de VVD-fractie constateren dat de Minister zal kijken naar de mogelijkheden voor het toevoegen van nieuwe maatregelen die kosteneffectief kunnen bijdragen aan de CO2-reductie en deze zal uitwerken. Deze leden zijn blij met deze inzet van de Minister, omdat zij van mening zijn dat kosteneffectiviteit een van de prioriteiten moet zijn in de energietransitie. Kan de Minister aangeven welke nieuwe maatregelen hij zal onderzoeken?

Conform mijn eerdere toezegging zal ik voor de zomer van 2018 mijn plannen ten aanzien van een stimuleringsbeleid gericht op CO2-reductie met uw Kamer delen. Het is nog te vroeg om op specifieke maatregelen in te gaan, wel is uiteraard een randvoorwaarde dat de inzet van overheidsmiddelen aantoonbaar en kosteneffectief bijdraagt aan de gestelde CO2-reductiedoelen en dat regelingen uitvoerbaar en handhaafbaar zijn. Dat stelt eisen aan de meetbaarheid en vergelijkbaarheid van projecten, zodat een rangschikking op basis van kosteneffectiviteit en CO2-reductie mogelijk is. Verder zal ik ook de benodigde aanpassingen in de Wet Opslag Duurzame Energie (ODE) en het Besluit stimulering duurzame energieproductie voorbereiden. Ik streef ernaar deze wijzigingen per 1 januari 2019 in werking te laten treden.

De leden van de VVD-fractie lezen dat projecten met een lager aantal vollasturen nadeel ondervinden voor de SDE+-regeling, omdat hernieuwbare warmteprojecten afhankelijk zijn van de lokale vraag en die soms lager is. Deze leden vragen daarbij of hernieuwbare warmteprojecten met een lagere lokale vraag wel rendabel genoeg zijn.

De subsidiehoogte van de SDE+ wordt zodanig vastgesteld dat het merendeel van projecten kan worden gerealiseerd. De rentabiliteit van individuele projecten is uiteraard afhankelijk van de projectspecifieke omstandigheden. Daarbij stuurt de regeling generiek op de projecten met de laagste kosten en dan helpt het als een project zoveel mogelijk op vol vermogen kan draaien. In het algemeen is het zo dat als een productie-installatie gemiddeld genomen minder vollasturen kan draaien, de kostprijs per energie-eenheid hoger is. Indien er in dit geval uit wordt gegaan van een gemiddeld aantal vollasturen, is dit nadelig voor projecten met een kleinere afzet. Dit komt met name voor bij installaties die voorzien in de warmtevraag in de gebouwde omgeving, waar de warmtevraag per situatie sterk kan verschillen. Mede om deze reden experimenteer ik in de voorjaarsronde met een zogenoemde warmtestaffel voor de categorie ketels met een capaciteit groter dan 5 megawatt thermisch vermogen. Met een warmtestaffel wordt onderscheid gemaakt naar vollasturen. Hoe hoger het maximum aantal vollasturen, des te lager het basisbedrag per kilowattuur. Op basis van deze ervaringen zal ik bezien of het wenselijk is om de warmtestaffel ook in andere categorieën toe te passen.

De Minister geeft aan dat onderscheid wordt gemaakt tussen de elektriciteit die op het elektriciteitsnet wordt ingevoed en de elektriciteit die zelf wordt gebruikt, omdat er voordeel is in de vorm van vermeden energiebelasting. De leden van de VVD-fractie zijn erg tevreden met deze manier van optreden en zij vragen of dit bij andere energievormen ook op deze manier wordt geregeld.

Bij de vormgeving van de SDE+-regeling wordt jaarlijks door middel van een analyse van de projecten in portfolio, een onderzoek naar relevante (internationale) ontwikkeling op het gebied van technologie en financiering en een uitgebreide consultatie van brancheorganisaties en marktpartijen bezien hoe de regeling verder verbeterd kan worden. Daarbij is voor zon-PV projecten duidelijk geworden dat een groot deel van de opgewekte elektriciteit door de aanvrager zelf wordt gebruikt zonder deze in te voeden op een openbaar net, waardoor er een voordeel optreedt in de vorm van vermeden energiebelasting. Er is ook gekeken in hoeverre eigen gebruik van elektriciteit ook bij andere technologieën voorkomt. Hieruit is gebleken dat dit op dit moment maar beperkt het geval is. Ik zal dit blijven monitoren en jaarlijks bezien of er wijzigingen gewenst zijn. Daarbij neem ik ook de ervaringen van deze wijziging voor zon-PV mee.

De Minister schrijft over het onderzoeken van de mogelijkheden om tot een betere berekeningswijze van de warmteprijs te komen. Kan de Minister aangeven wanneer hij dit onderzoek voltooid denkt te hebben?

De berekeningsmethodiek voor de warmteprijs zal onderdeel zijn van het advies voor de basisbedragen SDE+ 2019 dat wordt uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL). Zoals gebruikelijk zal hierbij de markt ook weer geconsulteerd worden. Ik verwacht uw Kamer na sluiting van de SDE+-openstelling in het najaar nader te informeren.

De leden van de VVD-fractie zijn tot slot tevreden met het bericht dat in januari 2018 weer wordt gestart met de campagne «Energie besparen doe je nu». Met het oog op de energietransitie is het van belang dat ook huizenbezitters de nodige stappen zetten om duurzamer te wonen. Kan de Minister aangeven op welke wijze hij de samenwerking tussen branches, gemeenten en provincies denkt te versterken? Welke effecten denkt de Minister hiermee te bereiken?

Het kabinet heeft in het Regeerakkoord aangegeven te beginnen met het aardgasvrij maken van de gebouwde omgeving. Hierin is samenwerking tussen Rijk, medeoverheden en de betrokken branches noodzakelijk. In het kader van het Klimaat- en Energieakkoord wil ik samen met de Minister van BZK afspraken maken over de concrete acties die hierop ondernomen kunnen worden. Ook in de bestuurlijke afspraken met de medeoverheden is dit een speerpunt. Het kabinet richt zicht daarbij op experimenten, innovatie en marktontwikkeling. Hiernaast wordt met generieke instrumenten zoals wetgeving, normering, financiële instrumenten en innovatieondersteuning zodat de benodigde randvoorwaarden gecreëerd. Vervolgens kunnen gemeenten, provincies, corporaties, netbeheerders, huurders, eigenaar-bewoners en andere gebouweigenaren tempo maken en opschalen. Een voorbeeld van een concrete ontwikkeling die het kabinet in 2017 heeft ingezet om de samenwerking te bevorderen is het convenant energiebesparing. Energie-Nederland, Netbeheer Nederland, Uneto-VNI, NVDE en de Ministeries van EZK en BZK hebben dit convenant gesloten om 10 petajoule aan besparingen te realiseren en duurzame opwek te stimuleren in de gebouwde omgeving. Naast deze opgave op korte termijn, zal het convenant ook op de lange termijn een markt moeten creëren voor energiebesparing en duurzame opwek bij huishoudens. Het convenant bestaat uit verschillende bouwstenen, waarbij het geven van feedback aan huishoudens de belangrijkste bouwsteen is. Ook de Green Deal aardgasvrije wijken is een voorbeeld van een convenant waarmee overheden, betrokken branches en betrokken maatschappelijke organisaties samen werken aan alternatieve scenario’s voor de warmtevoorziening, waarin zowel energiebesparing als duurzame opwek centraal staan. Dergelijke convenanten tussen overheden en de betrokken branches zijn een belangrijke manier om de benodigde samenwerking te stimuleren en verankeren. Ze zorgen voor gezamenlijkheid en gedeelde verantwoordelijkheid, die nodig is om tot oplossingen te komen die zowel maatschappelijk wenselijk als kosteneffectief zijn.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister voornemens is een wetsvoorstel voor aanpassing van de Wet opslag Duurzame Energie (ODE) komend jaar naar de Kamer te sturen. Daarbij komt de vraag op of voorafgaand aan een wetswijziging een ondersteuningsinstrumentarium voor de ondersteuning van carbon capture and storage (CCS) of voor de ondersteuning van het beperken van broeikasgassenuitstoot uit veen ontwikkeld is. Adequate subsidie-instrumentaria ontwikkelen, of het nu gaat om hernieuwbare energie, energiebesparing, of voor het vastleggen van CO2 is een kunst op zich. Welke trajecten lopen er op dit moment voor het ontwikkelen van instrumentaria voor het vastleggen van CO2? Zijn hiervoor al pilots gepland, zo vragen deze leden. Welke randvoorwaarden zijn nodig bij het instrumentarium voor het vastleggen van CO2 om er ook voor te zorgen dat deze CO2 opgeslagen blijft? Daarnaast zal nodig zijn dat de verschillende benodigde instrumentaria, waaronder de SDE+, maar ook energiebesparingssubsidies, met elkaar vergeleken kunnen worden ten aanzien van de totale CO2-reductie door een bepaalde investering. Hiervoor neutrale rekenformules opzetten zal niet eenvoudig zijn. Is Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) hiervoor toegerust? Daarbij moet het doel, op effectieve wijze de CO2-uitstoot verminderen ook met het oog op de lange termijn, centraal staan in de ogen van de leden van de CDA-fractie en niet het aanwenden van middelen die opgehaald zijn voor een bepaald doel, te weten de stimulering van duurzame energie.

Zoals ik in mijn antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie heb aangegeven, zal ik voor de zomer van 2018 mijn plannen ten aanzien van een stimuleringsbeleid gericht op CO2-reductie met uw Kamer delen. Daarbij zal ik de benodigde expertise betrekken van ECN, PBL en andere partijen.

Met het oog op de kostendaling bij windenergie op zee heeft de voorganger van de Minister aangegeven te kijken of deze systematiek ook voordelen heeft voor duurzame energie op land. Wat zijn de uitkomsten van deze analyse, zo vragen deze leden.

Met diverse partijen verken ik hoe kan worden geleerd van de succesvolle aanpak van wind op zee bij de uitrol van andere vormen van hernieuwbare energieopwekking op land. De kostendaling bij wind op zee heeft plaats kunnen vinden door als rijksoverheid locaties aan te wijzen, hier zelf alle (MER)onderzoeken voor te doen, ruimtelijke procedures te doorlopen en vergunningen aan te vragen. Deze aanpak kan op land alleen als de grond eigendom is van het Rijk. Samen met de Ministeries van IenW en BZK onderzoek ik de mogelijkheden van energieopwekking op Rijksgronden.

De leden van de CDA-fractie vragen ten aanzien van wind op zee hoe de subsidie voor het aanleggen van het net op zee aan TenneT wordt uitgekeerd. Zijn de vier miljard euro alle kosten die TenneT maakt voor het net op zee (Kamerstuk 34 550 XIII, nr. 130 )?

De subsidie voor TenneT voor het net op zee wordt jaarlijks uitgekeerd. Het bedrag dat wordt uitgekeerd is gelijk aan het bedrag dat de ACM ieder jaar in haar inkomstenbesluit vaststelt. De vier miljard euro betreft alle geraamde kosten voor de bouw en aanleg, het beheer en het onderhoud van het net op zee van de locaties Borssele I en II, Hollandse Kust Zuid I en II en Hollandse Kust Noord, zoals beschreven in de routekaart Wind op Zee in de brief van 26 september 2014*.

De leden van de CDA-fractie hebben eerder vragen gesteld over de grondkosten die door het Rijksvastgoedbedrijf bij duurzame energieprojecten worden gevraagd. Deze leden vragen of nu andere overheden grondkosten in rekening brengen als waarmee gerekend wordt in de SDE+. Is de Minister bereid om met de betrokken ministeries in gesprek te gaan om ervoor te zorgen dat alle overheden met gronden deze vergoeding als standaard hanteren?

De SDE+ is niet het instrument om het tarievenbeleid van andere overheden te reguleren of om te voorzien in een specifieke vergoeding voor grondkosten. Het subsidietarief in de SDE+ wordt vastgesteld aan de hand van generieke uitgangspunten, waarbij de hoogte van specifieke kostencomponenten van specifieke projecten niet zo zeer relevant is. Ieder project kent namelijk mee- en tegenvallers ten opzichte van de referentiesituatie. De grondvergoeding is één van de vele componenten die leiden tot een basisbedrag (de integrale kostprijs per kilowattuur) in de SDE+. Daarbij wordt gestuurd op een jaarlijkse verlaging van deze component, ongeacht van de werkelijke grondvergoedingen. Om meer inzicht te krijgen in grondvergoedingen voor hernieuwbare energie, is besloten een interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) in te stellen. De Minister van Financiën zal uw Kamer op korte termijn informeren over de taakomschrijving.

De leden van de CDA-fractie zijn kritisch over de verandering van de categorie zon-PV, te weten een andere behandeling voor energie die achter de meter gebruikt wordt. Deze leden vragen of door het introduceren van een andere prijs voor niet-netlevering direct gebruik wordt ontmoedigd. Zo nee, waarom niet? Is het doel van de Minister om eigen gebruik door het midden- en kleinbedrijf (mkb) te ontmoedigen? Welke gevolgen heeft deze aanpassing voor projecten waarbij een groot deel van de stroom achter de meter wordt gebruikt? Heeft direct gebruik van de energie achter de meter voordelen zoals goedkopere verbinding met het net en minder piekbelasting? Zo ja, waarom wordt dit ontmoedigd? Is een voordeel van gebruik achter de meter een prikkel voor elektriciteitsopslag? Wordt met deze wijziging de businesscase voor zon-PV projecten op grote daken minder interessant ten opzichte van zonneparken op de grond? Worden hiermee grote projecten bevoordeeld ten opzichte van kleinere projecten op bedrijfsterreinen? De leden van de CDA-fractie zien liever zonnepanelen op daken dan op kostbare landbouwgrond. Deze leden vinden dat de voordelen van zon-PV op daken mee moeten wegen in de tariefstelling. Wil de Minister onderzoek doen naar de effecten van de wijziging van deze tarieven voor zon-PV in tabel 6?

Met de aangekondigde wijziging voor zon-PV wordt energie die aan het net wordt geleverd, anders dan voorheen het geval was, op dezelfde manier gestimuleerd als energie die niet aan het net wordt geleverd. Voor beide zaken geldt namelijk dat de SDE+ de onrendabele top afdekt. De energie die niet aan het net wordt geleverd heeft een andere onrendabele top dan de energie die wel aan het net wordt geleverd en daarom een ander subsidiebedrag. Met de voorgestelde wijziging is de SDE+ dus neutraal ten opzichte van netlevering en niet-netlevering. Er wordt per project gekeken wat de hoeveelheid netlevering en niet-netlevering is en er is dus geen sprake van een forfaitair bedrag waarmee gerekend wordt. Projecten met meer netlevering worden hierdoor niet bevoordeeld ten opzichte van projecten die een groter deel van de geproduceerde energie zelf gebruiken. Ik zal de gevolgen van de ingevoerde wijzigingen monitoren. Vooralsnog zie ik geen aanleiding voor een onderzoek. Deze wijziging is doorgevoerd naar aanleiding van het advies voor de SDE+ in 2018 door ECN en DVN-GL en de markt is erover geconsulteerd.

De leden van de CDA-fractie zien groot potentieel voor geothermie. Toch worstelen geothermieprojecten nog met het ondersteuningskader. Deze leden krijgen het signaal dat bij geothermieprojecten de berekeningswijze van de marktwaarde van warmte niet reëel is. Waarom wordt er niet gekozen om de benchmark op basis van warmteopwekking door middel van warmtekrachtkoppeling? Waarom is er overgegaan naar de gasketel-referentie? Is geothermie juist niet vaak de vervanging van warmteopwekking door warmtekrachtkoppeling? Is het mogelijk om de tarieven wel vast te stellen op basis van de warmtekrachtkoppeling? Is de Minister bereid hierover in overleg te treden met de geothermiesector om te bezien of en hoe dit aangepast kan worden? Daarnaast vernemen de leden van de CDA-fractie dat voor warmteopwekking met geothermie in de gebouwde omgeving de SDE+-regeling niet toereikend is, door een andere kosten-batenverhouding Bent u bereid om dit nader te onderzoeken om te bekijken hoe warmteopwekking met dit doel adequaat gestimuleerd kan worden?

Ik zal uw Kamer op korte termijn uitgebreid informeren over de rol die geothermie kan spelen in de verduurzaming van de warmtevoorziening en daarmee in de energietransitie naar een CO2-arme energievoorziening. De SDE+ is een generieke regeling waarbij voor het correctiebedrag geen onderscheid wordt gemaakt naar het type warmtelevering. ECN heeft geadviseerd om het correctiebedrag te baseren op een nieuwe aardgasketel in plaats van een nieuwe WKK omdat onder de huidige marktomstandigheden een aardgasketel de meest voor de hand liggende referentie is. Vanwege de onzekerheid omtrent deze berekeningen en de variatie in de marktprijs van grootschalige warmte ben ik vooralsnog afgeweken van het advies en heb ik het correctiebedrag op 90% van TTF (aardgasindex) vastgesteld. Zoals ik bij het antwoord op de vraag van de VVD-fractie hierover heb aangegeven, zal ik voor de SDE+ 2019 de berekeningsmethodiek van de warmteprijs verder laten onderzoeken. Mede op basis van de ervaringen van het experiment met een «warmtestaffel» voor de categorie ketel op vaste of vloeibare biomassa met een capaciteit groter dan 5 megawatt thermisch zal ik bezien in hoeverre dit voor geothermie projecten voordelen biedt. De geothermiesector zal net als voorgaande jaren uitgenodigd worden voor de marktconsultatie.

De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze groen gas projecten worden ondersteund, en hoe dit verbeterd kan worden. Wordt in de SDE+ rekening gehouden met de lange ontwikkelingsperiode voor groen gas projecten? Hoe zorgen we ervoor dat er een stabiele ondersteuning komt zodat de ontwikkeling van groengas projecten meer tot wasdom kan komen? Is het ook mogelijk om SDE+ aan te vragen voor projecten waarbij waterstof ingezet wordt als groengas? Kan de ontwikkeling van een waterstofindustrie ondersteund worden met de SDE+?

Groen gasprojecten komen in aanmerking voor SDE+, maar hebben bij de huidige stand der techniek nog een relatief hoge kostprijs. Bij de vaststelling van de maximale basisbedragen in de SDE+ wordt per categorie rekening gehouden met de kosten van kapitaal. ECN adviseert hier jaarlijks over en deze adviezen zijn raadpleegbaar via de website van RVO.nl. Hieruit volgt dat juist ook voor groen gasprojecten hogere gewogen kapitaalkosten (WACC) worden gehanteerd die zich doorvertalen in een hoger maximaal basisbedrag. Dit reflecteert de grotere risico’s voor groen gas projecten. De basisbedragen voor groen gasprojecten worden jaarlijks aangepast aan de meest recente ontwikkelingen. Op dit moment stimuleert de SDE+ de productie van drie verschillende energiedragers: elektriciteit, warmte en gas. De productie van waterstof uit hernieuwbare elektriciteit is geen onderdeel van de SDE+ aangezien dit geen additionele hernieuwbare energie oplevert. Uiteraard kan met de SDE+ gestimuleerde hernieuwbare energie wel worden ingezet voor de productie van waterstof. Waterstof kan een rol spelen bij het kosteneffectief reduceren van de uitstoot van CO2. Ik zal dit meenemen in het kader van de verbreding van de SDE+, waarin ook zal moeten worden gekozen welke CO2-reducerende maatregelen worden gestimuleerd naast het al bestaande instrumentarium voor bijvoorbeeld de stimulering van hernieuwbare transportbrandstoffen.

Deze leden vragen wanneer de studie over de beschikbaarheid van lokaal beschikbaar snoei- en dunningshout dat gebruikt kan worden voor houtpellets wordt opgeleverd.

Ik streef ernaar om bij de aankondiging van de najaarsronde SDE+ 2018 aan te geven wat het resultaat is van mijn onderzoek naar de beschikbaarheid van lokaal beschikbaar snoei- en dunningshout. Mocht dit beperkend zijn voor de realisatie van grootschalige stadsverwarmingsprojecten dan overweeg ik hiervoor een specifieke categorie op basis van houtpellets open te stellen.

De leden van de CDA-fractie vragen ten aanzien van monomestvergisting of en zo ja, waarom het bijvoegen van co-producten niet meer mogelijk is in 2018. Is deze wijziging wel realistisch? Wat is er mis mee als dit biomassa betreft, als stromest, van het bedrijf zelf?

Het klopt dat het toevoegen van 5% co-producten is niet meer toegestaan in 2018. Hiermee volg ik de voorwaarden uit de separate tender monomestvergisting uit 2017. Sinds de introductie van monomestvergisting in de SDE+ regeling in 2013 was het toegestaan om maximaal 5% cosubstraten toe te voegen. Dit werd mogelijk gemaakt om projecten de mogelijkheid te bieden om in beperkte mate biomassa van het bedrijf in te zetten. In de praktijk werd hier echter vaak externe, energierijke biomassa voor ingezet. Aangezien het lastig is om te controleren en handhaven dat enkel biomassa van eigen bedrijf wordt ingezet kies ik ervoor om vanaf 2018 uitsluitend dierlijke mest toe te staan. Onder deze randvoorwaarden kan het aantal projecten ook verder groeien zonder afhankelijk te zijn van de prijs van ingekochte biomassa. Gezien het grote aantal indieningen bij de tender monomestvergister 2017 verwacht ik dat ook projecten gericht op de verwerking van uitsluitend mest rendabel zijn.

Deze leden vragen ten algemene hoe in de subsidieaanvraag en verlening voor SDE+ rekening wordt gehouden met de netbeheerder. Wordt de netbeheerder bij de aanvraag en de toekenning geïnformeerd? Zou dit voordelen hebben? Wordt in aanvragen van SDE+ rekening gehouden met de aansluitkosten? Zo nee, waarom niet? Gezien dit ook gaat om gemeenschappelijke kosten, hoe zou hier rekening mee gehouden kunnen worden bij de beoordeling van aanvragen? Is een locatieprikkel voor duurzame energie projecten of tijdsprikkel voor levering mogelijk om netverzwaringskosten te minimaliseren? Welke mogelijkheden ziet de Minister om de maatschappelijke kosten van netinvesteringen voortkomend uit een toename van duurzame energieproductie te beperken?

Aan de netbeheerders wordt informatie beschikbaar gesteld over de beschikte SDE+-projecten. Ik ben in overleg met netbeheerders om deze informatie-uitwisseling verder te bespoedigen, uiteraard met behoud van vertrouwelijkheid van persoons- en bedrijfsgegevens. Daarnaast moeten projectontwikkelaars zich zelf bij een netbeheerder melden met het verzoek tot aansluiting op het net. De kosten voor de netaansluiting worden gedragen door de producent waardoor er een prikkel is voor de locatie van hernieuwbare energieprojecten dicht bij een punt om aan te sluiten. Projecten ondervinden nu ook al een tijdsprikkel doordat ze hun energie moeten verkopen op de markt. Daarnaast wordt in het correctiebedrag rekening gehouden met profieleffecten en onbalanskosten als gevolg van gelijktijdige productie. In de Energieagenda heeft het vorige kabinet aangegeven dat efficiënter netgebruik in plaats van netverzwaring grote maatschappelijke baten (kostenbesparingen) kan opleveren. Dat kan onder andere door in de tariefstructuur meer rekening te houden met het moment van netbelasting en door netbeheerders meer ruimte te geven om flexibiliteit in de markt, zoals vraagrespons, in te zetten on onnodige netverzwaring te voorkomen. Beide maatregelen werk ik dit jaar nader uit in het kader van de wetgevingsagenda energietransitie.

Tot slot, de leden van de CDA-fractie zijn zeer benieuwd naar de wijze waarop gevolg wordt gegeven aan de motie van het lid Agnes Mulder c.s. (Kamerstuk 34 775 XIII, nr. 78 ) om energiecoöperaties apart te ondersteunen in de SDE+.

Ik kom op korte termijn met een brief waarin ik aangeef hoe ik om zal gaan met deze motie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie constateren dat het renoveren van de gebouwde omgeving naar energie neutrale gebouwen nog altijd kostbaar is, wat opschaling in de weg zit. Innovaties zijn daarbij nodig om de kosten van renovatie omlaag te brengen, bijvoorbeeld in de agrarische sector waar zich grootschalige kansen voordoen om de markt te ontwikkelen en tegelijk agrariërs te laten profiteren van nieuwe vormen van inkomsten uit energie. De leden van deze fractie vragen of de Minister bereid is de SDE+ subsidie voor de agrarische sector te behouden. Voorts vragen deze leden of de Minister mogelijkheden ziet om een deel van de SDE+ subsidie te «labelen» voor de agrarische sector, zodat innovaties en investeringen verder verzekerd kunnen worden. Wat zijn volgens de Minister de voor- en nadelen daarvan?

De agrarische sector kan al gebruik maken van de SDE+ en doet dit ook. Dit geldt ook voor de ISDE waardoor agrarische bedrijven de mogelijkheid hebben om hun warmtevraag te verduurzamen. Het labelen van een deel van de subsidie voor een specifieke groep, voor zover dat al zou passen binnen de Europese staatssteunregels, zou er toe leiden dat ik de uitgangspunten van technologieneutraliteit en concurrentie los moet laten. Dat is niet gewenst en schaadt de concurrentieprikkel en kosteneffectiviteit van de regeling. Waar mogelijk ondersteun ik innovatieve technieken met het innovatie-instrumentarium om tot een verdere kostendaling te komen, zodat deze in de toekomst beter in staat zijn om kosteneffectief bij te dragen aan de energietransitie.

De leden van de D66-fractie vragen de Minister of hij kan reageren op de oproep van het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), namelijk om 1) de mogelijkheden van de SDE+ te verruimen voor techniek neutrale toepassingen zodat niet alleen vooraf bepaalde technieken maar ook innovatieve technieken opgeschaald kunnen worden, en 2) een aanpassing van de SDE+ regeling te realiseren zodat de mogelijkheden van het waterbeheer nog beter kunnen worden benut voor de opwekking van duurzame energie door een aparte categorie hiervoor in te stellen.

In 2018 heb ik de SDE+-regeling voor de opwekking van biogas in rioolwaterzuiveringsinstallaties in overleg met de Unie van Waterschappen aanzienlijk gestroomlijnd door een techniekneutrale categorie open te stellen voor de productie van extra biogas uit zuiveringsslib. Ik sta open voor verbeteringen van de SDE+-regeling, maar hierbij wil ik wel rekening houden met het generieke karakter van de SDE+. Innovatieve technieken of maatwerkarrangementen die zich nog niet bewezen hebben in de markt verhouden zich echter slecht tot het doel van de SDE+ die is gericht op grootschalige, kostenefficiënte uitrol van projecten die nog bijdragen aan de doelstellingen voor 2020 en 2023.

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister de mening deelt dat gezien de constante ontwikkelingen binnen een zeer diverse hernieuwbare energiesector het verstandig kan zijn om binnen de SDE+ ruimte te houden voor nieuwe categorieën, zodat met maatwerk de stimulering (kosten)effectief gehouden kan worden. Denk bijvoorbeeld aan projecten in stadsverwarming. Zo ja, hoe zien we die ruimte terug in de huidige en toekomstige SDE+ regelingen? Zo nee, waarom niet?

Ik geef met de SDE+ in 2018 uiting aan mijn streven naar meerjarig, consistent beleid voor de energietransitie. In de SDE+ onderzoek ik jaarlijks welke technieken in aanmerking kunnen komen voor de stimulering van de productie van hernieuwbare energie. Daarbij maak ik gebruik van de adviezen van ECN over de basisbedragen SDE+ en de daarbij horende marktconsultatie. Dit onderzoek ik ook bij de ISDE. Op basis van dit advies wordt de SDE+ en ISDE jaarlijks aangepast en verbeterd. Zo worden er jaarlijks nieuwe technieken toegevoegd (bijvoorbeeld recentelijk biostoom en vergassing van afvalhout) of verwijderd (bij- en meestook van biomassa in kolencentrales). Op deze wijze houd ik rekening met genoemde ontwikkelingen. Het bieden van maatwerk voor individuele projecten bij de basisbedragen past slecht binnen deze huidige systematiek. Het vergroot de voorbereidings- en uitvoeringslasten en leidt niet vanzelfsprekend tot grotere kosteneffectiviteit.

De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat doordat in de SDE+-regeling voor 2018 een onderscheid wordt gemaakt tussen elektriciteit die rechtstreeks op het elektriciteitsnet wordt ingevoed en de elektriciteit die zelf gebruikt wordt, er vooral grote zonnestroomsystemen gestimuleerd worden. De leden van deze fractie vragen wat het effect hiervan is op het streven om bedrijven energieneutraal te maken door de opgewekte energie in eerste instantie voor het bedrijf zelf te gebruiken. Voorts vragen deze leden wat het effect is voor de belasting van het net. Ook vragen zij of er op deze manier geen sprake is van bevoordeling van grote partijen versus mkb’ers en kleine(re) bedrijven in de sector. Zo ja, kan de Minister aangeven of dit volgens hem gewenst is?

Het is niet juist dat met name grote zonnestroomsystemen worden gestimuleerd doordat er vanaf de SDE+ 2018 onderscheid wordt gemaakt tussen energie die aan het net wordt geleverd en energie die niet aan het net wordt geleverd. Voor grote en kleine projecten geldt een apart subsidiebedrag die tevens afhankelijk is van het projectspecifieke aandeel eigen gebruik. Op deze wijze is de SDE+ neutraal tussen enerzijds kleine of grote projecten en anderzijds netlevering of niet-netlevering. Het zelf gebruiken van energie is nog steeds interessant als dat technisch mogelijk is waardoor de verwachting is dat het aandeel zelfgebruik door de wijziging niet heel sterk beïnvloed wordt. Indien het aandeel netlevering wel zou toenemen, verwacht ik niet dat dit tot problemen zal leiden. Ik blijf hierover in overleg met de netbeheerders.

De leden van de D66-fractie vragen de Minister ten aanzien van geothermie in te gaan op de bezwaren die deze leden hebben bereikt van de LTO Glaskracht, Platform Geothermie en de Nederlandse vereniging van geothermische operators (DAGO), namelijk dat 1) de aanpassing van de berekeningswijze van de marktwaarde van warmte (het correctiebedrag) niet reëel is en dat aanvullende (SDE+) maatregelen nodig zijn voor geothermie in de gebouwde omgeving. De leden van deze fractie zijn benieuw naar de reactie van de Minister aangaande deze twee punten, en vragen om een uitgebreide toelichting.

Zoals ik heb aangegeven in mijn antwoord op de vraag hierover van de D66-fractie is de SDE+ een generieke regeling waarbij voor het correctiebedrag geen onderscheid wordt gemaakt naar het type warmtelevering. Zoals aangegeven bij het antwoord op de vraag van de VVD-fractie over de berekening van de warmteprijs, zal ik voor de SDE+ 2019 de berekeningsmethodiek van de warmteprijs laten onderzoeken. Ik zal hierbij ook aandacht hebben voor de toepassing van warmte in de glastuinbouw. De verduurzaming van de gebouwde omgeving is een belangrijke opgave waar geothermie een rol in kan spelen.

De leden van de D66-fractie vragen naar de laatste stand van zaken aangaande NERO-project, een wind op land project in Roemenië dat wordt geleid door Nederlandse ondernemers, en waarvan de bedoeling is dat het eind 2019 jaarlijks met een opgesteld vermogen van 1.060 Megawatt een hoeveelheid duurzame energie levert die overeenkomt met 2,6% van de totale Nederlandse elektriciteitsproductie. De leden van deze fractie hebben vernomen dat NERO recentelijk het project als een Joint Project aan de Nederlandse regering heeft aangeboden, met daarbij de vraag of de Staat een garantstelling kan afgeven op een basisprijs, zodat de ambities ook daadwerkelijk gerealiseerd kunnen worden zonder dat hier subsidiegeld aan besteed hoeft te worden. Deze leden vragen of de Minister voornemens is deze garantstelling te verlenen. Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?

Nee, ik ben niet bereid tot een garantstelling voor hernieuwbare energieprojecten in het buitenland. Het kabinet zet zich in om de doelen van het Energieakkoord in Nederland te realiseren. Uw Kamer heeft op 27 november 2014 de motie van de leden Dik-Faber en Van Tongeren over besteding van SDE+-geld in het buitenland (Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 120) aangenomen (Handelingen II 2014/15, nr. 30, item 33). Deze motie verzoekt de regering af te zien van besteding of voorbereidende activiteiten voor besteding van SDE+-geld in het buitenland. Mijn ambtsvoorganger heeft in reactie op deze motie aangegeven dat de besteding van SDE+-middelen niet aan de orde is voordat is gebleken dat dit onvermijdelijk is om de doelstellingen te halen en daarover met de Kamer van gedachten is gewisseld (Kamerstuk 31 239, nr. 184). Daarbij is tevens aangegeven dat voorbereidende werkzaamheden wel worden voortgezet om deze mogelijkheid voor de toekomst niet uit te sluiten.

In algemene zin is verkend hoe gemeenschappelijke, concurrerende tenders met omringende landen kunnen worden vormgegeven, vergelijkbaar met ervaringen die Duitsland en Denemarken hebben opgedaan. Belangrijke voorwaarden bij de uitwerking van een regime zijn additionaliteit (zorgt een project daadwerkelijk voor meer hernieuwbare energie?), uitvoerbaarheid (is een regeling uitvoerbaar en handhaafbaar?) en kosteneffectiviteit. Daarnaast dient een specifieke regeling te worden vormgegeven, omdat het besluit stimulering duurzame energieproductie weliswaar voorziet in een juridische grondslag voor de stimulering van projecten in het buitenland maar dit niet mogelijk is binnen de bestaande onderliggende regelingen (zoals de SDE+ 2018). Tenslotte dienen ten behoeve van de «statistische overdracht» van de hernieuwbare energieproductie verregaande bilaterale afspraken tussen de betreffende lidstaten worden gemaakt.

Mijn ministerie is op hoofdlijnen bekend met het NERO-project gericht op de bouw van een grootschalig windpark in Roemenië. Dit project kan net als andere projecten een beroep doen op het generieke instrumentarium gericht op innovatie en handelsbevordering. Specifiek ten aanzien van de situatie in Roemenië geldt dat buitenlandse consortia de afgelopen jaren aanzienlijke verliezen hebben geleden op hun investeringen in Roemeense windparken, als gevolg van veranderende wetgeving, een veranderend investeringsklimaat en een onbalans tussen vraag en aanbod naar hernieuwbare energie. De additionaliteit van een nieuw windpark is derhalve twijfelachtig. Bovendien zou een garantstelling op de elektriciteitsprijs ook neerkomen op een mogelijke subsidie. Van een subsidieloos project is dus op voorhand geen sprake. Indien ik in de toekomst de stimulering van hernieuwbare energieprojecten in het buitenland overweeg, zal ik uw Kamer allereerst een plan van aanpak voorleggen dat voldoet aan de uitgangspunten van het stimuleringsbeleid in Nederland, te weten technologieneutraliteit, concurrentie tussen projecten en kosteneffectiviteit. Een dergelijk voorstel is vooralsnog niet opportuun.

De leden van de D66-fractie vragen ten aanzien van windenergie of de Minister van mening is dat er gekeken moet worden naar tendersystematiek in verband met de huidige kostendalingen. Hoe kijkt de Minister in dit verband naar het systeem dat in het Verenigd Koninkrijk wordt gehanteerd (Contracts for difference)? Kan dit systeem ervoor zorgen dat de kosten voor windparken nog verder worden verlaagd en de kans wordt vergroot dat de parken daadwerkelijk gebouwd worden? Zo nee, waarom niet?

Ja, er zal gekeken worden naar de tendersystematiek in verband met de huidige kostendalingen. In de Wetgevingsagenda die ik aan uw Kamer heb toegezonden (Kamerstuk 30 196, nr. 566), heb ik aangegeven dat ik zo mogelijk voor de zomer nog een wetsvoorstel indien om de Wet windenergie op zee te wijzigen om beter in te kunnen spelen op de situatie dat er subsidieloze biedingen komen. Ik zal dan ook ingaan op het door de leden van de D66-fractie genoemde systeem in het Verenigd Koninkrijk.

Deze leden vragen of de Minister de zorgen ziet dat de nieuwe gasketel-referentie minder goed de opbrengsten reflecteert dan de op dit moment gehanteerde marktwaarde gebaseerd op opwekking via een warmtekrachtkoppeling. Zo ja, welk effect schrijft de Minister hier aan toe? Zo nee, waarom niet?

Het advies van ECN over de correctiebedragen geeft aan dat voor projecten in 2018 een nieuwe aardgasketel een betere referentie zou zijn dan de in 2017 gehanteerde referentie. Vanwege de grote onzekerheid omtrent deze berekeningen en de variatie in de marktprijs van warmte bij grootschalige warmteprojecten ben ik afgeweken van het advies en heb ik het correctiebedrag op 90% van TTF (aardgasindex) vastgesteld. Zoals aangegeven bij het antwoord op de vraag van de VVD-fractie hierover, zal ik voor de SDE+ 2019 de berekeningsmethodiek van de warmteprijs laten onderzoeken.

De leden van de D66-fractie vragen op welke termijn de Minister denkt conclusies te kunnen trekken uit de ervaringen met de nu geopende warmtestaffel voor één categorie, gelet op de signalen dat hij deze systematiek wellicht breder toe wil passen. De leden van deze fractie vragen of deze ervaringen ook met de Kamer worden gedeeld, en zo ja op welke termijn. Zo nee, waarom niet?

Ik heb in de voorjaarsronde een begin gemaakt met de introductie van een warmtestaffel voor één categorie. Voordat ik conclusies kan trekken over deze wijziging wil ik zowel het verloop van de voor- en najaarsronde alsmede de verdere uitwerking van beschikte projecten die gebruik maken van de warmtestaffel kunnen beoordelen. Ik zal eerste ervaringen met de warmtestaffel tijdig met uw Kamer delen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat dit de facto de laatste ronde is van de SDE+ die nog kan bijdragen aan de doelen van het Energieakkoord, vanwege het feit dat energieprojecten meestal een aanlooptijd van een aantal jaar hebben. De eerste ronde van 2018 is daarmee van groot belang. Tegelijkertijd blijkt uit de Nationale Energie Verkenning 2017 (NEV 2017) dat het doel van 12,4% duurzame energie in 2020 van het Energieakkoord niet gehaald zal worden. Daarmee heeft ook het intensiveringspakket wat in het kader van het Energieakkoord in 2016 is afgesproken niet voldoende effect gehad. Er lijkt nog geen intensiveringspakket te zijn waarmee de doelen uit het Energieakkoord wel worden gehaald. Is de Minister van plan een intensiveringspakket uit te voeren zodat de doelen uit het Energieakkoord worden gehaald?

In de NEV 2017 wordt geconstateerd dat op basis van de huidige inspanningen het aandeel hernieuwbare energie in 2020 uitkomt op 13% en in 2023 op 17,3%. Op de langere termijn wordt de doelstelling dus gehaald, maar voor de iets kortere termijn lijkt het doel nog buiten bereik. Ik ben op dit moment in gesprek met de partners van het Energieakkoord om te bezien welke acties nog genomen kunnen worden door alle partijen om het doel voor 2020 binnen bereik te brengen. Ik verwacht de Kamer hierover eind januari nader te kunnen informeren.

Deze leden zien een verhoging van het verplichtingenbudget voor de voorjaarsronde als een andere route om méér duurzame energieprojecten van de grond te krijgen als een andere optie. Ook het verhogen van de basisbedragen voor sommige technieken is een mogelijkheid. Is de Minister bereid deze opties uit te voeren? Zo nee, waarom niet en hoe denkt de Minister het doel voor 2020 dan wel te halen? Kan de Minister, in de wetenschap dat een bepaald aantal projecten de eindstreep sowieso niet haalt, niet een groter aantal verplichtingen aangaan?

Zoals ik in mijn antwoord op een vraag van de leden van de VVD-fractie aangeef, streef ik er naar het beschikbare verplichtingenbudget voor de SDE+ 2018 zodanig vast te stellen dat er sprake is van voldoende concurrentie tussen aanvragers, zonder de doelen van 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% in 2023 uit het oog te verliezen. Het voorgenomen verplichtingenbudget van € 12 miljard past bij deze ambities. Daarbij houd ik rekening met het gegeven dat een deel van de beschikkingen niet of met vertraging tot realisatie komt. Een verhoging van de basisbedragen, hoger dan de achterliggende adviezen op basis van uitgebreid onderzoek, is sowieso niet reëel omdat dit neer zou komen op overstimulering van projecten en daarmee ongeoorloofde staatssteun. Met betrekking tot het bereiken van het doel voor hernieuwbare energie in 2020, verwijs ik naar het antwoord op de vorige vraag.

In het regeerakkoord staat dat de SDE+ in de toekomst breder zal worden opengesteld. Inmiddels heeft de Minister toegezegd dat er een nieuw instrument komt wat de SDE+ vervangt of dat er een apart instrument komt naast de SDE+. Deze leden zijn bezorgd dat wanneer de SDE+ wordt uitgebreid, het beleid onvoorspelbaarder wordt terwijl stabiel beleid essentieel is voor de groei van duurzame energie. Als gevolg hiervan zullen investeringsbesluiten mogelijk worden aangepast, ten nadele van het aandeel duurzame energie. De leden van de GroenLinks-fractie zien dus graag een regeling naast de SDE+. Kan een aanvullend instrumentarium voor andere CO2-reducerende maatregelen naast de SDE+ ook leiden tot een aanvullend budget en komt er een andere voeding dan via de huidige ODE? Is de inzet van de Minister om te voorkomen dat een deel (van de reserve) in de huidige SDE-budgetten wordt overgeheveld naar een andere pot, die bijvoorbeeld bestemd wordt voor CO2-opvang?

Zoals ik in mijn antwoord op een soortgelijke vraag van leden van de VVD-fractie aangeef, zal ik voor de zomer van 2018 mijn plannen ten aanzien van een stimuleringsbeleid gericht op CO2-reductie met uw Kamer delen. Daarbij zal ik tevens ingaan op de bekostiging van deze maatregelen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief over de vormgeving van de stimuleringsregeling voor hernieuwbare energieproductie in 2018. Deze leden lezen dat het kabinet naar «een meerjarig consistent beleid voor de energietransitie» streeft en dat SDE+ als een van de belangrijkste pijlers daarbij geldt. Op zich is dat naar de mening van de aan het woord zijnde leden een te prijzen doelstelling. Echter vragen zij zich af op er wel sprake is van een consistent beleid. Want het kabinet is immers voornemens om voor maatregelen die nog niet onder de SDE+ vallen, de SDE+ open te gaan stellen. De leden van de PvdA-fractie vragen of dit wel consistent beleid kan worden genoemd, te meer omdat daardoor mogelijk die middelen niet voor hernieuwbare energie ter beschikking komen. Deze leden zijn van mening dat juist vanwege het lange termijn perspectief dat nodig is voor investeringen in hernieuwbare energie het consistent beleid niet mag worden aangetast. Kunt u daar nader op ingaan?

Consistent beleid is niet hetzelfde als ongewijzigd beleid. Evaluaties of andere nieuwe inzichten kunnen leiden tot gewenste aanpassingen in het beleid, evenals dit het geval kan zijn naar aanleiding van veranderende marktomstandigheden. Met het oog op de wenselijkheid van consistent beleid is het van belang dat aanpassingen tijdig worden aangekondigd en logischerwijs volgen uit een lange termijn visie. Het kabinet heeft voor de periode na 2020 de reductie van CO2-uitstoot centraal gesteld. Het is dan ook logisch dat voor de realisatie hiervan niet alleen naar hernieuwbare energie wordt gekeken, maar ook naar andere mogelijkheden om CO2-uitstoot te reduceren. Het is tevens niet per definitie zo dat door deze wijziging er minder beschikbare middelen voor hernieuwbare energie zullen zijn. Het kabinet heeft immers, zoals aangegeven in het Regeerakkoord, de beschikbare middelen voor de SDE+, fors verhoogd ten opzichte van eerdere begrotingsreeksen. Bij de toekenning van middelen naar specifieke projecten of technologieën staat het uitgangspunt van kosteneffectiviteit centraal. Het is onwaarschijnlijk (zeker op de korte termijn) dat deze gehele intensivering naar CCS zal gaan.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat het maximale basis bedrag waarvoor technieken aanspraak op de SDE+ kunnen maken 0,13 euro is. Dat betekent dat de uitrol van innovatieve kansrijke technieken die een hogere onrendabele top hebben niet worden ondersteund. Deze kunnen mogelijk wel in aanmerking komen voor ondersteuning met behulp van het innovatie-instrumentarium. Is dat instrumentarium toereikend? Zijn er kansrijke technieken waarvan de onrendabele top naar verwachting snel kan worden verlaagd die nu in hun uitrol stagneren omdat de tijdelijk hoge onrendabele top niet door de ontwikkelaar kan worden gedragen?

Technologieën die op dit moment geen gebruik kunnen maken van de SDE+ maar die op (korte) termijn door toepassing van bepaalde innovaties die leiden tot kostprijsreducties, wel onder de SDE+ kunnen vallen, kunnen gebruik maken van de Regeling hernieuwbare energieprojecten. Binnen deze regeling is op dit moment nog voldoende budget.

Naar de mening van de leden van de PvdA-fractie liggen de kosten voor opstalrechten van windturbines op land op een hoog niveau. Dat geeft een scheve verdeling van lasten en lusten in die zin dat grondeigenaren sterk financieel profiteren en omwonenden de last van de aantasting van de leefomgeving dragen. Is de Minister bereid prikkels in de SDE+ regeling aan te brengen om kosten voor opstalrechten te verlagen? Ziet de Minister mogelijkheden om omwonenden meer mee te laten delen in de lusten? Is de Minister bereid daar initiatieven voor te ontplooien en dat te bevorderen? Wat is het totaalbedrag van de kosten voor opstalrechten die worden verstrekt aan grondeigenaren? Wat is het bedrag per megawatt (MW) opgesteld vermogen? Wat is uw oordeel over de hoogte van de vergoedingen die grondeigenaren ontvangen van exploitanten van windparken op land?

Zoals ik in mijn antwoord op vragen van de leden van de CDA-fractie heb aangegeven, is de SDE+ is niet het instrument om het tarievenbeleid van andere overheden te reguleren of om te voorzien in een specifieke vergoeding voor grondkosten. Bij de bepaling van de maximale basisbedragen in de SDE+ is de grondvergoeding één van de kostencomponenten waarbij wordt gestuurd op een jaarlijkse verlaging.

De daadwerkelijke vergoedingen die grondeigenaren vragen aan en ontvangen van exploitanten voor de plaatsing van windmolens is uiteindelijk een transactie tussen deze partijen. De grondkosten kunnen daarom voor ieder afzonderlijk project verschillen.

Voor wat betreft het mee laten delen van bewoners in de lusten van een windpark bestaat reeds geruime tijd de Gedragscode Acceptatie en Participatie Windenergie op Land. Daarin zijn voor NWEA-leden bindende basisprincipes neergelegd voor onder meer de verdeling van de opbrengst van windprojecten tussen de initiatiefnemer en de omwonenden. De overheden die verantwoordelijk zijn voor de ruimtelijke inpassing van een windpark zien toe op de naleving van deze gedragscode en in dat kader is de gedragscode als voorwaarde gesteld bij toepassing van de Rijks- en Provinciale Coördinatieregeling bij wind op land. Ik zie geen reden om aanvullende maatregelen te nemen.

ECN gaat in haar advies basisbedragen uit van de gemiddelde projectkosten. Grondkosten worden daarbij beschouwd als onderdeel van de projectkosten. Tot 2014 hanteerde ECN voor de grondkosten de waarde die het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) hanteerde voor windparken op land. Dit bedrag lag in de SDE+ 2013 op 0,53 eurocent/kilowattuur. Mijn ambtsvoorganger was van mening dat deze grondkosten erg hoog waren, maar aangezien er binnen de SDE+-regeling geen mogelijkheid is om direct in te grijpen in de grondkosten die exploitanten van windparken betalen aan grondeigenaren is destijds besloten om ECN vanaf de SDE+ 2014 de opdracht mee te geven om deze component van het SDE+ basisbedrag jaarlijks met 10% te laten dalen ten opzichte van de genoemde prijs voor de SDE+ 2013. Deze jaarlijkse verlaging heeft geresulteerd in een door ECN gehanteerde grondprijs voor de SDE+ 2018 van 0,32 eurocent/kilowattuur. Op deze wijze is dus al sinds 2014 een prikkel in de SDE+ ingebouwd om tot lagere grondkosten te komen. Bij een kostencomponent van 0,32 eurocent/kilowattuur voor de SDE+ 2018 en een gemiddelde van 2.800 vollasturen per jaar produceert een windturbine per megawatt jaarlijks 2.800 megawattuur ofwel 2,8 miljoen kilowattuur. Uitgaande van 0,32 eurocent/kilowattuur zijn de jaarlijkse grondkosten van 1 megawatt windvermogen dan € 8.960 (2,8 miljoen x 0,32 eurocent).

Vragen en opmerkingen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen toelichting op de keuze om bij vergisting bijvoeging van 5% co-producten niet meer toe te staan. Waarom kiest de Minister er niet voor om deze bijvoeging van 5% co-producten onder voorwaarden voort te zetten, bijvoorbeeld onder de voorwaarde dat het uit bedrijfseigen biomassa bestaat? Erkent de Minister dat het laten vervallen van deze mogelijkheid de haalbaarheid van vergisting in de praktijk sterk inperkt?

Zoals ik heb aangegeven bij de vraag hierover van de CDA-fractie is het toestaan van een beperkte hoeveelheid reststromen van eigen bedrijf lastig te controleren en te handhaven. Gezien het grote aantal inschrijvingen bij de tender monomestvergisting 2017 verwacht ik dat ook projecten gericht op de verwerking van uitsluitend mest haalbaar zijn.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de gevolgen van het onderscheid tussen zelfgebruikte elektriciteit en ingevoede elektriciteit voor kleinschalige zonne-energieopwekking in de SDE+, aangezien er juist grote kansen liggen voor mkb-ondernemers om de opgewekte energie direct op het bedrijf te benutten. Is er niet juist ook een voordeel wanneer elektriciteit zelf benut wordt, aangezien daarmee het netwerk ontlast wordt?

Zoals ik in mijn eerdere antwoord heb aangegeven is de SDE+ op dit moment neutraal tussen netlevering en niet-levering. Het is daarbij naar verwachting voor MKB-ondernemers nog steeds aantrekkelijk om een deel van de geproduceerde energie zelf te gebruiken indien dit mogelijk is in de specifieke bedrijfssituatie. Het doel van de SDE+ is daarbij om de productie van hernieuwbare energie te stimuleren, door de onrendabele top van projecten af te dekken. Andere mogelijke voor- of nadelen worden daarbij niet in het subsidiebedrag verdisconteerd, omdat dit naar verwachting zal leiden tot een zeer complexe regeling die voor ondernemers niet eenduidig te begrijpen is. Zoals ik eerder in mijn beantwoording heb aangegeven verwacht ik niet dat het aandeel opgewekte energie dat zelf wordt gebruikt door de wijziging sterk beïnvloed zal worden.

Deze leden vragen nadere toelichting op de aanpassing van het correctiebedrag voor geothermie. Sluit het huidige correctiebedrag, dat is gekoppeld aan het rendement van warmteopwekking via warmtekrachtkoppeling (WKK), niet beter aan bij de praktijk, bijvoorbeeld in de glastuinbouw en de gebouwde omgeving? Is de Minister bovendien bereid om ECN onderzoek te laten doen naar het beter laten aansluiten van de SDE+ op de specifieke omstandigheden van geothermie in de gebouwde omgeving?

Voor mijn antwoord op deze vraag verwijs ik naar de antwoorden op de vragen van de CDA-fractie en D66-fractie hierover.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom het basisbedrag voor groen gas met 12% daalt ten opzichte van 2017, namelijk van 0,074 €/kWh naar 0,065 €/kWh. Leidt dit niet tot grote investeringsonzekerheid en daarmee het afhaken van investeerders, aangezien de ontwikkeling van installaties voor groen gas 5 tot 6 jaar in beslag kunnen nemen?

Zoals ik in mijn antwoord op een soortgelijke vraag van de CDA-fractie aangeef, worden de basisbedragen voor groen gas projecten jaarlijks aangepast aan de laatste ontwikkelingen, waarbij het specifieke risicoprofiel en de ontwikkelingskosten mede van belang zijn. De daling van het maximale basisbedrag is geen doel op zich, maar is een reflectie van de veranderende marktomstandigheden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen waarom geen categorieën zijn opengesteld voor kleine bioketels (minder dan 500 kW) en bioWKK.

Voor kleine biomassaketels geldt dat het verwachte subsidiebedrag relatief laag is ten opzichte van de hoge administratieve en uitvoeringslasten die gepaard gaan met een exploitatiesubsidie. Daarnaast worden de kleine biomassaketels al ondersteund met de investeringssubsidie duurzame energie (ISDE). Vanaf dit jaar wordt de categorie thermische conversie van biomassa uitgebreid zodat ook de geproduceerde elektriciteit subsidiabel is voor hetzelfde basisbedrag als houtketels. De elektriciteit mag met een bestaande stoomturbine-generator worden opgewekt. Dit betekent dat geen aparte categorieën voor warmtekrachtkoppeling meer worden opengesteld zodat de regeling eenvoudig en efficiënt blijft en strategisch gedrag wordt beperkt. In het verleden bleek dat de hoeveelheid geproduceerde elektriciteit naast warmte beperkt was en dat de meerprijs voor deze elektriciteit bovendien hoog was.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

Voor de leden van de PvdD-fractie geldt dat het principe «de vervuiler betaalt» leidend moet zijn in energiebeleid. Helaas worden in het huidige beleid de grootste verbruikers en uitstoters juist het meest ontzien. De energiebelasting heeft namelijk een degressieve structuur waarbij grootverbruikers in verhouding minder betalen dan huishoudens. Deze leden hebben hierover enkele vragen. Hoe wordt de marktprijs voor energie vastgesteld in de berekening van de SDE+ vergoeding en is hier de energiebelasting in verwerkt? Klopt het dat de ontvangers van de SDE+ vergoeding over het algemeen langlopende contracten hebben met grootverbruikers? Zo ja, betekent dit dat de degressieve structuur van de energiebelasting leidt tot hogere SDE+ vergoedingen (het verschil tussen de kostprijs en marktprijs is in dit geval immers het grootst)? Klopt het dat wanneer de milieuschade van fossiel energieverbruik voldoende ingeprijsd zou worden via een progressieve belastingstructuur (waarbij grootverbruikers verhoudingsgewijs meer betalen), er meer geld beschikbaar is voor duurzame energieprojecten vanuit de SDE+ regeling (het verschil tussen de kostprijs en de marktprijs is in dit geval immers het laagst)? Kunt u een inschatting maken van de hoeveelheid gelden die vanuit de SDE+ regeling zouden vrijvallen voor duurzame energieprojecten indien de energieprijs milieuschade voldoende zou beprijzen?

De energieprijs die in de SDE+ wordt gehanteerd is de jaarlijks gemiddelde marktwaarde. Voor elektriciteitsopties is dit grotendeels gebaseerd op de APX-prijs. Voor warmte- en groengasprojecten de TTF-prijs. Daarbij wordt er enkel rekening gehouden met de energiebelasting indien er sprake is van energie die niet aan het net wordt geleverd, maar zelf wordt gebruikt. Het is dus niet zo dat als SDE+ ontvangers vooral aan grootverbruikers zouden leveren de subsidiebedragen dan hoger zouden zijn. Voor projecten die een deel van de opgewekte energie zelf gebruiken, wordt rekening gehouden met het marginale belastingtarief dat voor die categorie geldt. Hierbij wordt gekeken naar het belastingtarief dat geldt voor het merendeel van de projecten en wordt geen onderscheid gemaakt naar type aanvrager. Voor sommige categorieën die betrekking hebben op de productie van warmte geldt dat het subsidiebedrag voor deze projecten lager zou zijn, indien er sprake was van een progressieve belastingstructuur. Daarbij dient opgemerkt te worden dat voor geen enkele categorie wordt uitgegaan van het belastingtarief voor de hoogste verbruikersklasse. Indien het belastingtarief in deze schijf zou worden verhoogd, zal dit dus geen effect hebben op de kasuitgaven voor de SDE+.

De leden van de PvdD-fractie hebben in de NEV gelezen dat het niet gaat lukken om de afgesproken doelstelling te halen om over drie jaar 14 procent van de Nederlandse energie duurzaam op te wekken. Tot onze teleurstelling zien deze leden in het regeerakkoord echter dat er nauwelijks plannen voor duurzame energie zijn aangekondigd. Mogelijk zwakt de groei van duurzame energie zelfs af, omdat de financiering ervan moet gaan concurreren met die van CO2-opslag (ook al heeft de Minister aangegeven dat de financiering van de CO2-opslag niet direct uit de SDE+ regeling zal gaan).

Welke rol heeft duurzame energie volgens de Minister in de energietransitie? Wanneer verwacht de Minister tot een volledig duurzame energievoorziening te komen? Hoe garandeert de Minister dat het aandeel duurzame energie de komende jaren aanzienlijk sneller zal groeien dan de prognose in de NEV?

Het kabinet stelt de reductie van CO2-uitstoot centraal. Energiebesparing en hernieuwbare energie zijn daarbij middelen om dit CO2-reductiedoel te realiseren. Bij een specifiek CO2-reductiedoel zal een bepaalde verhouding hernieuwbare energie en energiebesparing kosteneffectief zijn. Maar deze optimale verhouding is enkel achteraf vast te stellen. Hierdoor is op dit moment niet aan te geven of en zo ja wanneer de energievoorziening volledig op hernieuwbare bronnen gebaseerd zal zijn. Een garantie dat het aandeel hernieuwbare energie de komende jaren aanzienlijk sneller zal groeien dan de prognose in de NEV is eveneens niet te geven.

Erkent de Minister dat CO2-reducerende maatregelen zoals CO2-opslag, niet duurzaam kunnen worden genoemd, omdat ze de bron van vervuiling niet aanpakken en geen blijvende verandering teweeg brengen? Hoe voorkomt de Minister dat de SDE+ subsidie besteedt wordt aan hernieuwbare energie die slechts op papier CO2 reduceren, zoals mestvergisters? Kan de Minister inzichtelijk maken hoeveel CO2 er wordt bespaard met mestvergisting?

Ik vind het van belang dat maatregelen bijdragen aan de energietransitie op de korte en lange termijn. Daarbij ga ik uit van de definities zoals deze internationaal worden gehanteerd. Zowel de productie van hernieuwbare energie als het voorkomen van de uitstoot of het opslaan van vrijgekomen CO2 zorgen ervoor dat minder broeikasgassen worden uitgestoten en in de atmosfeer komen. Zowel CCS als mestvergisting zorgen ervoor dat CO2, of in het geval van vergisting het krachtige broeikasgas methaan, niet wordt uitgestoten. Dit voorkomt klimaatverandering. Dit is niet anders bij een zonne-energie of windenergie project.

Op welke wijze worden nieuwe technologieën gesteund die bijdragen aan het opschalen van duurzame energie (slimme energienetwerken, smart grids, et cetera)?

Deze technologieën worden gesteund via het innovatie-instrumentarium, bijvoorbeeld via de Topsector Energie. Met name het onderdeel binnen de Topsector dat zich focust op de gebouwde omgeving (Urban Energy) zet in op onderwerpen als slimme energienetwerken en smart grids. Zo wordt ingezet op het ontwikkelen van energiesystemen die gebruik maken van diverse databronnen om elektriciteitsmarkten, en mogelijk ook markten voor andere energiedragers, flexibel en toekomstbestendig te maken.

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van wijzigingen in de SDE+ voor de zonnesector. Er wordt een nieuwe systematiek ingevoerd voor zonne-energie, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen eigen verbruik en het leveringsdeel aan het net. Nu de zonnesector niet is geconsulteerd over deze methodiek en over de bijbehorende bedragen, leidt dit mogelijk tot vertraging in de projecten. Immers, voor deze nieuwe methodiek moeten de business cases opnieuw worden gemaakt. Deelt de Minister de mening dat vertraging zeer onwenselijk is, omdat we juist alle zeilen moeten bijzetten om het doel van 14% duurzame energie in 2020 te halen? Is de Minister bereid om de invoering van deze methodiek uit te stellen, zodat de sector zich hier beter op kan voorbereiden? En is de Minister vervolgens bereid om in overleg met de sector te treden over de nieuwe methodiek?

Het is niet juist dat de zonne-energie sector niet over deze wijziging geconsulteerd zou zijn. Eind 2015 heeft ECN reeds aangegeven dat er kritisch moet worden gekeken naar de berekening van het subsidiebedrag voor zon-PV. Dit heeft geresulteerd in een conceptadvies voor de SDE+ 2018 in het voorjaar van 2017, waarbij ECN is uitgegaan van een andere berekeningsmethode voor zon-PV. Dit advies is uitgebreid geconsulteerd. Hiervoor is ook door het ministerie meermaals contact geweest met betrokken brancheorganisaties. De ingevoerde wijzigingen zijn dus zeker niet onaangekondigd of niet eerder besproken met de sector. Wel ben ik mij er terdege van bewust dat de wijzigingen neerkomen op een verlaging van het subsidiebedrag, waardoor het mogelijk is dat er minder projecten worden ontwikkelt dan het geval zou zijn bij een hoger subsidiebedrag. De subsidiebedragen in de SDE+ worden op dit moment nog steeds zodanig vastgesteld dat het merendeel van de projecten met dit bedrag gerealiseerd moet kunnen worden. Een risico op overstimulering kan daarbij echter nooit een goede wijze zijn om de groei van projecten te stimuleren.

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de zorgen uit de zonnesector dat met de voorgestelde regeling voor zonne-energie bepaalde projecten geen sluitende business case meer zullen hebben. Dat geldt met name voor grote daken, waar een grote variatie aan projecten is. Hebben deze signalen de Minister ook bereikt? Zo ja, wat is hij van plan om hiermee te doen?

Deze signalen hebben mij ook bereikt. Echter, het is niet zo dat de ingevoerde wijzigingen bij projecten met grote daken leiden tot een niet sluitende businesscase, vanwege de grote variatie aan projecten. Het aandeel eigen gebruik wordt namelijk per project berekend. Projecten met een ander aandeel eigen gebruik dan gemiddeld ondervinden dus geen nadeel van deze wijziging. Andere redenen waarom deze wijzigingen bij projecten met grote daken zouden leiden tot een niet sluitende businesscase zijn bij mij niet bekend.

De leden van de PvdD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van een recent onderzoek van Motivaction. Hieruit blijkt dat een ruime meerderheid van de Nederlanders meer duurzame energie wil, voornamelijk via zon, wind en waterkracht (en dus niet uit biomassa en mestvergisters). Maar, doordat het aandeel energie duurzame energie vele malen te hoog wordt ingeschat, ontbreekt het vaak aan een gevoel van urgentie om wat te veranderen. Opgeteld komen de inschattingen van verschillende soorten hernieuwbare energie op 45 procent energie uit, ziet Motivaction. Dat is bijna acht keer meer dan de werkelijke situatie. De Minister zegt er belang aan te hechten om iedereen achter de noodzakelijke energietransitie te krijgen. Deelt de Minister dat daar ten minste voor nodig is dat burgers een realistisch beeld hebben van de werkelijkheid? Hoe zorgt de Minister ervoor dat burgers een realistisch beeld krijgen van het aandeel duurzame energie?

Ik vind het belangrijk dat burgers (maar ook bedrijven, industrie, maatschappelijke organisaties) een realistisch beeld hebben over hernieuwbare energie. Overheden, bedrijven en burgers staan met het omschakelen naar hernieuwbare energie namelijk voor een forse opgave; er moet heel veel gebeuren om de gestelde klimaatdoelen te behalen. Daarom grijp ik meerdere gelegenheden aan om de urgentie te onderstrepen en een realistisch beeld te schetsen. Ook in de toekomst zal ik aandacht blijven vragen voor de grote opgave die de transitie is, waarbij niet alleen de overheid, maar vooral ook bedrijven en huishoudens stappen zullen moeten zetten. In de Klimaatwet en het Klimaat- en Energieakkoord die medio 2018 verwacht worden, zal aangegeven worden welke stappen overheden, bedrijven, maatschappelijke organisaties gaan zetten om toe te werken naar de beoogde CO2-reductie waarbij ook de informatievoorziening naar burgers en bedrijven een belangrijke gezamenlijke verantwoordelijkheid is.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen met betrekking tot de categorie geothermie. Deze leden hebben begrepen dat het correctiebedrag is verhoogd, omdat de marktwaarde van warmte hoger wordt ingeschat. In het ECN-advies voor de SDE+ 2017 wordt een correctiebedrag van 0,012 euro/kWh genoemd gebaseerd op WKK-vervanging en een warmteprijs van 70% van de TTF-gasprijs. In het ECN-advies voor de SDE+ 2018 staat een correctiebedrag van 0,024 euro/kWh gebaseerd op het gasketelrendement en de marktindex voor gas. De Minister gaat uit van een correctiebedrag van 0,017 euro/kWh. De leden van de SGP-fractie ontvangen graag een toelichting op deze verschillen. Is de veronderstelling juist dat voor warmteprojecten in de glastuinbouw en de gebouwde omgeving op dit moment de WKK-prijzen de referentie zijn? Waarom kiest de Minister niet voor een correctiebedrag gebaseerd op WKK-vervanging en een warmteprijs van 70% van de TTF-gasprijs?

ECN heeft in het rapport over de voorlopige correctiebedragen 2018 een analyse gemaakt van de correctiebedragen voor warmte. Het berekende correctiebedrag van 0,024 euro/kilowattuur is inderdaad gebaseerd op de referentie aardgasketel. Tevens geeft ECN aan dat het correctiebedrag gebaseerd op een nieuwe WKK hoger ligt dan 0,024 euro/kilowattuur. Dit betekent dat de in 2017 gehanteerde berekeningsmethodiek van 70% TTF niet meer actueel is in de huidige marktomstandigheden. Vanwege de grote onzekerheid omtrent deze berekeningen en de variatie in de marktprijs van warmte bij grootschalige warmteprojecten heb ik afgeweken van het advies en heb ik het correctiebedrag op 90% van TTF (aardgasindex) vastgesteld (0,017 euro/kilowattuur). Zoals aangegeven bij de antwoorden op vragen van de VVD-fractie, de CDA-fractie en D66-fractie hierover, zal ik voor de SDE+ 2019 de berekeningsmethodiek van de warmteprijs laten onderzoeken. Daarbij zal ik oog hebben voor verschillen tussen warmteprojecten in de glastuinbouw en gebouwde omgeving.

De leden van de SGP-fractie lezen dat geen aparte categorie voor stadsverwarming opengesteld wordt vanwege de hoge kostprijs en/of onduidelijkheden over de praktische toepassing. Wordt hier met het oog op SDE+ 2019 verder onderzoek naar gedaan?

In mijn brief heb ik inderdaad aangegeven dat ik vooralsnog geen aparte categorie voor stadsverwarming openstel vanwege de relatief hoge kostprijs per energie-eenheid. Zoals aangegeven in mijn antwoord op de vraag van de D66-fractie hierover, blijf ik de ontwikkelingen op dit gebied volgen.

De leden van de SGP-fractie constateren dat ten aanzien van zonne-energie ervoor gekozen is om onderscheid te maken tussen elektriciteit die op het elektriciteitsnet wordt ingevoed en elektriciteit die zelf wordt gebruikt. Deze leden vragen zich af of eigen gebruik van opgewekte elektriciteit zo voldoende gestimuleerd blijft worden. Zij willen erop wijzen dat eigen gebruik van elektriciteit als voordeel heeft dat geen netverzwaring nodig is. Deelt de Minister de mening dat het van belang is dat eigen gebruik van duurzaam opgewekte elektriciteit vanuit dit oogpunt voldoende interessant moet blijven ten opzichte van levering aan het net?

Door deze wijziging is de SDE+ neutraal ten aanzien van de keuze voor netlevering en eigen gebruik. Het zelf gebruiken van de opgewekte elektriciteit is op dit moment nog steeds voldoende interessant.

De leden van de SGP-fractie hebben een vraag over de voorwaarde dat bij monovergisting van mest niet langer tot 5% co-producten toegevoegd mogen worden. In de praktijk blijkt het lastig te zijn om projecten dan goed van de grond te krijgen. Waarom kiest de Minister er niet voor om toevoeging tot 5% bedrijfseigen co-producten mogelijk te maken?

Zoals ik heb aangegeven bij de vraag hierover van de CDA-fractie is het toestaan van een beperkte hoeveelheid reststromen van eigen bedrijf lastig te controleren en te handhaven. Gezien het grote aantal inschrijvingen bij de tender monomestvergisting 2017 verwacht ik dat ook projecten gericht op de verwerking van uitsluitend mest haalbaar zijn.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes


XNoot
*

Kamerstuk 33 561, nr. A/11

Naar boven