31 239 Stimulering duurzame energieproductie

30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

Nr. 253 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 januari 2017

Zoals afgesproken in het Energieakkoord streeft het kabinet naar het realiseren van 14% hernieuwbare energie in 2020 en 16% in 2023. Hiertoe zijn onder meer afspraken met de provincies gemaakt over het realiseren van 6.000 MW windenergie op land in 2020. In de afgelopen periode heeft uw Kamer een tweetal moties aangenomen waarmee de regering is verzocht om alternatieven voor windenergie op land in beeld te brengen. Het betreft ten eerste de motie Smaling c.s. (Kamerstuk 30 196, nr. 452), waarmee de regering (tegen de achtergrond van discussies bij de realisatie van grootschalige windprojecten op land) is verzocht om een maatschappelijke kosten-batenanalyse uit te voeren naar de huidige en verwachte ontwikkelingen van energieopwekking uit zon en wind op land en het resultaat mee te wegen bij investeringsbeslissingen. Ten tweede gaat het om de motie Smaling en Jan Vos (Kamerstuk 31 239, nr. 246), waarmee de regering ten aanzien van de realisatie van windenergie op land in en rond de Drentse Veenkoloniën is verzocht om een periode van bezinning in te lassen en een zoektocht te starten naar alternatieven die dezelfde hoeveelheid duurzame energie opleveren. Hierbij informeer ik uw Kamer over de wijze waarop het kabinet invulling geeft aan beide moties. Daarmee geef ik tevens invulling aan het verzoek uit het ordedebat van 20 december 2016.

Algemene vergelijking windenergie op land en zonne-energie

Met de motie Smaling c.s. (Kamerstuk 30 196, nr. 452) heeft uw Kamer de regering verzocht om een maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) uit te voeren naar de huidige en verwachte ontwikkelingen van energieopwekking uit zon en wind op land en het resultaat mee te wegen bij investeringsbeslissingen. Ter uitvoering van de motie heb ik een onderzoek laten doen, waarbij een begeleidingsgroep is ingesteld. In overleg met de ingestelde begeleidingsgroep is door de onderzoekers gekozen om de gevraagde MKBA uit te voeren in de vorm van een maatschappelijke kosteneffectiviteitsanalyse (MKEA)1. In een MKEA worden de maatschappelijke effecten uitsluitend in kaart gebracht als deze verschillen tussen zon-PV en wind op land. Een MKEA sluit daarmee beter aan bij de vraagstelling in de motie.

Om de kosten te bepalen zijn realistische projecten voor windenergie op land en zon-PV geformuleerd die gelijk zijn in de hoeveelheid elektriciteit die ze opwekken. Het onderzoek wijst uit dat windenergie op land ten opzichte van zon-PV de meest kosteneffectieve optie is tot 2023 en zelfs tot 2030. Daarbij is ook rekening gehouden met het effect van windparken op land op de waarde van woningen in de directe omgeving. Andere maatschappelijke effecten, zoals het effect op recreatie, ecologische effecten en het effect van zonneparken op de waarde van woningen in de directe omgeving zijn niet te kwantificeren en zijn derhalve niet meegenomen in de vergelijking van de maatschappelijke kosten.

Met de motie heeft uw Kamer verzocht om de onderzoeksresultaten mee te wegen bij investeringsbeslissingen. In het huidige systeem van subsidiëring van hernieuwbare energie, de SDE+ regeling, komen de goedkoopste projecten als eerste in aanmerking voor subsidie. In de SDE+ wordt reeds rekening gehouden met de kostprijzen per technologie en wordt concurrentie tussen technologieën gestimuleerd. De uitkomsten van het onderzoek vormen geen aanleiding om deze systematiek te wijzigen. Ook hebben de onderzoeksresultaten geen effect op de afspraken uit het Energieakkoord die moeten leiden tot 14% hernieuwbare energie in 2020, waaronder de afspraak om in 2020 6.000 MW windenergie op land op te wekken (zie ook mijn eerdere brief hierover, Kamerstuk 30 196, nr. 455).

Alternatievenonderzoek voor windpark De Drentse Monden en Oostermoer

Met de motie Smaling en Jan Vos (Kamerstuk 31 239, nr. 246) heeft uw Kamer de regering verzocht om voor grote windparken in en rond de Drentse Veenkoloniën – i.c. het windpark De Drentse Monden en Oostermoer – een periode van bezinning in te lassen en een zoektocht te starten naar alternatieven die dezelfde hoeveelheid duurzame energie opleveren.

Voor het realiseren van de doelstelling voor windenergie op land heeft het Rijk na overleg met de provincies de Structuurvisie Windenergie op land opgesteld, waarin gebieden zijn aangewezen voor grootschalige windparken. Tevens zijn er prestatieafspraken gemaakt tussen het Rijk en de provincies over het realiseren van 6.000 MW. Het gebied van windpark De Drentse Monden en Oostermoer is aangewezen in de Structuurvisie Windenergie op land. Met een omvang van ongeveer 150 MW levert het windpark een substantiële bijdrage aan de afgesproken hoeveelheid windenergie op land in de provincie Drenthe en aan de landelijke doelstelling.

Samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu heb ik in september 2016 uw Kamer geïnformeerd over de ruimtelijke inpassing (Kamerstuk 33 612, nr. 64). Daarna zijn het inpassingsplan en de daarmee samenhangende besluiten voor het windpark De Drentse Monden en Oostermoer vastgesteld. Het proces om te komen tot het besluit over het inpassingsplan is zorgvuldig doorlopen. De inbreng van de omgeving is hierbij betrokken en heeft geleid tot een aantal aanpassingen in het vastgestelde inpassingsplan. Zo is het kabinet aan de wens vanuit de regio tegemoet gekomen door de lijn van vijf windturbines ten zuiden van Drouwenermond te schrappen. Daarnaast zijn Astron en de initiatiefnemers van het windpark een convenant overeengekomen, waarin zij onder andere afspraken hebben gemaakt over de reductie van elektromagnetische stoorstraling van de windturbines. Astron en de initiatiefnemers van het windpark laten met dit convenant zien dat hun activiteiten naast elkaar kunnen bestaan. Ook zijn er, om de overlast voor omwonenden zoveel mogelijk te beperken, maatregelen voor de obstakelverlichting verankerd in het verlichtingsplan.

Het inpassingspan en de daarmee samenhangende besluiten dateren van september 2016. De subsidiebeschikking ten behoeve van het windpark is reeds afgegeven. Hiermee is de besluitvormingsprocedure doorlopen. De termijn voor het instellen van beroep tegen het inpassingsplan is op 18 november 2016 verstreken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zal uitspraak doen op de ingediende beroepen. De wettelijke termijn voor het doen van uitspraak bedraagt zes maanden na afloop van de beroepstermijn. Voor een interventie gericht op het inlassen van een bezinningsperiode bestaan in de nu lopende beroepsprocedure geen wettelijke mogelijkheden.

De enige manier om vanuit het kabinet in de lopende procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak in te grijpen, is door het inpassingsplan en de omgevingsvergunningen met betrekking tot het windpark in te trekken. Dit kan niet aan de orde zijn. De procedure om tot een zelfde hoeveelheid hernieuwbare energie te komen (zowel in de vorm van het windpark als anderszins) zou dan volledig opnieuw doorlopen moeten worden. In de provincie Drenthe vervalt dan de mogelijkheid in 2020 de afgesproken hoeveelheid windenergie op land te realiseren, waarmee de doelstellingen voor hernieuwbare energie en de afspraken in het Energieakkoord onder druk komen te staan. Dat laatste geldt ook voor andere grootschalige energieprojecten. Bovendien zouden de betrouwbaarheid van de overheid en het investeringsklimaat worden geschaad en zou een grond ontstaan voor het indienen van schadeclaims tegen de Staat door de initiatiefnemers.

In afwachting van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de ruimtelijke inpassing van het windpark De Drentse Monden en Oostermoer ga ik verder met de hierop betrekking hebbende lopende werkzaamheden. De procedures voor verlening van een Flora- en faunawet ontheffing en het beroep tegen het vermeende onbevoegd vaststellen van het bestemmingsplan Buitengebied door de gemeenteraad van Aa en Hunze lopen door. Daarnaast wordt gewerkt aan de voorbereiding van het gebiedspakket, samen met de provincie Drenthe en de initiatiefnemers van het windpark.

Naar verwachting zal de Afdeling bestuursrechtspraak medio 2017 uitspraak doen over het windpark. Na de uitspraak zal ik uw Kamer opnieuw informeren.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven