31 066 Belastingdienst

Nr. 370 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 juli 2017

Op 5 juli 2016 heb ik de Kamer, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, een brief gestuurd over de oplossing voor de Bbz-problematiek dat mensen hun toeslag moeten terugbetalen omdat door de gemeente verstrekte leenbijstand is omgezet in een gift (Kamerstuk 31 066, nr. 293). Met ingang van 1 januari 2017 is deze oplossing – de eindheffing – van toepassing.

Uw Kamer heeft mij herhaaldelijk gevraagd, via een eerder door Kamerleden Groot en Omtzigt ingediende motie van 16 november 20161 en Kamervragen van 10 januari 20172, een maatwerkoplossing te vinden voor oude gevallen.

In de motie van 16 november 2016 werd gevraagd om mensen met een toeslagschuld te compenseren. Ik zag daarvoor geen mogelijkheden. In de eerste plaats kon hiervoor geen budgettaire dekking gevonden worden. In de tweede plaats zou het maken van verschil bij het verstrekken van compensatie tussen mensen die hun schuld al hebben betaald en mensen die nog een schuld hebben naar mijn mening leiden tot ontoelaatbare rechtsongelijkheid. Ik heb toen ook aangegeven dat het compenseren van alle Bbz-gerechtigden over een beperkte periode een betere oplossing zou zijn, hoewel ook bij deze variant vanuit een oogpunt van gelijke behandeling zwaarwegende kanttekeningen zijn te maken.

Op 23 februari 2017 hebben de Kamerleden Groot en Omtzigt wederom een motie ingediend inzake de Bbz-problematiek (Kamerstuk 31 066, nr. 346). In deze motie wordt gevraagd de juridische mogelijkheden nader te onderzoeken om het mogelijk te maken dat gedupeerden een aanvraag kunnen indienen om alsnog gecompenseerd te worden voor de fiscale nadelen als gevolg van het papieren inkomen voor de jaren 2014, 2015 en 2016, en de Tweede Kamer hierover voor het zomerreces te informeren.

Met deze brief voldoe ik, mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, aan dit verzoek.

Een compensatieregeling voor oude gevallen die 3 jaren teruggaat, zoals in de motie wordt verzocht, blijft kwetsbaar en zou hooguit juridisch verdedigbaar zijn indien deze wettelijk wordt vormgegeven en goed wordt gemotiveerd waarom voor 3 jaar is gekozen. Zoals eerder is aangegeven, is er een spanningsveld bij de afbakening van de periode waarover compensatie plaatsvindt. Dit kan aanleiding zijn voor bezwaar- en beroepsprocedures.

De voorgestelde oplossing kost maximaal (uitgaande van maximaal gebruik binnen de afbakening van drie jaar) € 15,3 miljoen aan programmageld (€ 5,1 miljoen per jaar) en € 1,8 miljoen aan uitvoeringskosten (€ 0,6 miljoen per jaar). Voor deze kosten is, zoals al eerder aangegeven, binnen de begrotingen van de toeslagendepartementen en de begroting IX echter geen dekking aanwezig.

Gezien het ontbreken van financiële dekking op dit moment, de benodigde wetswijziging en de demissionaire status van het kabinet, stel ik voor de besluitvorming in deze kwestie aan het volgende kabinet te laten.

De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes


X Noot
1

Kamerstuk 34 552, nr. 57.

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 1108.

Naar boven