30 815
Wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Advocatenwet en andere wetten in verband met het afschaffen van het procuraat in burgerlijke zaken en de invoering van elektronisch berichtenverkeer (Wet afschaffing procuraat en invoering elektronisch berichtenverkeer)

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Strekking wetsvoorstel

Het wetsvoorstel schaft in civiele zaken de bestaande verplichte procesvertegenwoordiging door een procureur af. Dit betekent dat de regel komt te vervallen dat een advocaat in een ander arrondissement dan waarin hij is gevestigd bij een rechtbank, voorzover het niet kantonzaken betreft, of een gerechtshof alleen kan procederen door gebruik te maken van de diensten van een in dat andere arrondissement ingeschreven procureur.

Een procureur verschijnt voor een van de partijen in het civiele geding en verricht als formele procesvertegenwoordiger de handelingen die tot de instructie van het geding worden vereist. Een procureur bewaakt onder meer de voortgang van de procedure en stroomlijnt het berichtenverkeer tussen advocaat en gerecht. Ingevolge de huidige regeling in de Advocatenwet wordt een procureur ingeschreven bij de rechtbank van het arrondissement waarin zijn kantoor is gevestigd en is hij toegelaten bij de rechterlijke colleges in dit arrondissement. Een advocaat heeft de inhoudelijke verantwoordelijkheid voor het voeren van het geding. Hij stelt stukken op, is belast met de zorg van de bewijsvoering en verschijnt bij comparities en pleidooien. Een advocaat wordt eveneens ingeschreven bij de rechtbank van het arrondissement waarin zijn kantoor is gevestigd, maar zijn werkzaamheden zijn niet tot de eigen rechtbank beperkt. Hij kan in het hele land optreden. Voor het voeren van een procedure bij een rechtbank (behalve bij de sector kanton) is echter, evenals bij het gerechtshof, de bijstand van een procureur vereist. Wanneer een advocaat in het eigen arrondissement procedeert, zal hij in de regel zelf als procureur optreden. Indien een advocaat in een ander arrondissement een procedure voert, heeft hij echter voor de procesverrichtingen de hulp nodig van een in dat andere arrondissement ingeschreven procureur. Het is deze verplichte bijstand van een procureur aan een advocaat die verdwijnt: een advocaat kan voortaan zelf bij iedere rechtbank en bij elk gerechtshof alle proceshandelingen verrichten.

Thans geldt voor de dagvaardingsprocedure in eerste aanleg de regel dat partijen in zaken voor de kantonrechter in persoon of bij gemachtigde kunnen procederen en dat in alle overige zaken zij alleen bij procureurkunnen procederen. Met betrekking tot de verzoekschriftprocedure geldt dat verzoekschriften en verweerschriften, tenzij indiening bij de kantonrechter plaatsvindt of ingevolge bijzondere wettelijke bepaling niet door een procureur hoeft te geschieden, worden ondertekend door een procureur. In hoger beroep wordt in de regel eveneens bij procureur geprocedeerd. Deze vertegenwoordiging door de procureur komt te vervallen en wordt vervangen door de vertegenwoordiging door een advocaat.

De ratio van het verplicht procuraat was lange tijd gelegen in een ordelijk verloop van de procedure. De procureur had vroeger een ambtelijke aanstelling en zijn beroep was niet verenigbaar met dat van advocaat. Bij de Procureurswet van 1879 werd voor procureurs dezelfde opleiding geëist als voor advocaten, verviel de ambtelijke aanstelling en werd het beroep van procureur verenigbaar met dat van advocaat. Daar het aanbrengen van procedures, de agendering van de behandeling en de wijze van correspondentie per arrondissement sterk verschilden, was bij het voeren van een procedure in een ander arrondissement de hulp van een procureur in dat arrondissement dan ook noodzakelijk.

Thans is het domeinmonopolie van de procureur niet langer vanzelfsprekend. Met name van belang hiervoor is de totstandkoming van landelijke rolreglementen voor de rechtbanken in 2000 en voor de gerechtshoven in 2002 waardoor in dagvaardingsprocedures zoveel mogelijk op dezelfde wijze kan worden geprocedeerd. In verzoekschriftprocedures bestaat er geen rolregime, maar er bestaan wel procesreglementen familierecht voor de rechtbanken en een uniform reglement van de gerechtshoven voor rekestprocedures in familiezaken. Hiermee wordt eveneens zoveel mogelijk een uniforme rechtspleging bevorderd. Daarnaast speelt ook het beschikbaar zijn van informatie over de gerechten op internet een belangrijke rol alsmede de in ontwikkeling zijnde mogelijkheid om elektronisch berichten met betrekking tot de behandeling van de rol te kunnen versturen. Deze ontwikkelingen leiden ertoe dat advocaten, gevestigd buiten het arrondissement waarin wordt geprocedeerd, in staat kunnen worden gesteld ook buiten hun arrondissement zelf alle proceshandelingen te verrichten. De tijd is thans dan ook rijp om tot afschaffing van het procuraat over te gaan.

Met het vervallen van het instituut van procureur wordt de figuur van dubbele rechtsbijstand in civiele procedures verlaten en vindt harmonisatie plaats van het civiele recht met het bestuursrecht en strafrecht, waar de procureursvertegenwoordiging ontbreekt. Het wegvallen van de tussenschakel van procureur vereenvoudigt de procesvoering. Doordat een advocaat door het hele land alle proceshandelingen voor zijn cliënt kan verrichten, is de voor de burger vaak niet eenvoudig te plaatsen bijstand van een procureur in een ander arrondissement niet langer nodig. De procesvoering kan daarnaast op efficiëntere wijze plaats vinden doordat advocaten en gerechten rechtstreeks contacten kunnen onderhouden. Ook betekent het door het hele land optreden van de advocaat een stimulans voor het opheffen van plaatselijke verschillen in procesvoering.

De afschaffing van het instituut procureur vergt wijzigingen van de bepalingen in de Advocatenwet, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en een groot aantal andere wetten. Omdat advocaten door het hele land bij de rechtbanken en hoven alle proceshandelingen kunnen verrichten, wordt voorgesteld de Advocatenwet in die zin wijzigen dat advocaten worden ingeschreven op een landelijk tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten (de Orde). De huidige inschrijving op het tableau bij de rechtbank van het arrondissement waarin het kantoor van de advocaat is gevestigd komt hiermee te vervallen. In Rv en de andere wetten wordt het begrip procureur geschrapt of vervangen door het begrip advocaat.

Tevens wordt in het kader van de ontwikkeling van het elektronisch berichtenverkeer in Rv een bepaling voorgesteld met betrekking tot het elektronisch verzenden van verzoeken, mededelingen en processtukken.

2. Voorgeschiedenis wetsvoorstel

De afschaffing van het procuraat staat al geruime tijd in de belangstelling. In 1995 heeft het kabinet op advies van de MDW-werkgroep domeinmonopolie advocatuur onder voorzitterschap van M.J. Cohen besloten om het verplicht procuraat af te schaffen. Aangegeven werd dat het huidige onderscheid tussen advocaat en procureur en de daaruit voortvloeiende rechtsbijstand kunstmatig en verouderd is en dat de aan de procureur toekomende bevoegdheden door iedere advocaat in het gehele land moeten kunnen worden uitgeoefend (Kamerstukken II 1994/95, 24 252, nr. 1). Door de in 1996 ingestelde commissie praktische gevolgen afschaffen procuraat onder leiding van G. Mannourij is geadviseerd om alvorens tot afschaffing van het verplicht procuraat over te gaan, eerst aan een aantal organisatorische randvoorwaarden te voldoen, zoals de invoering van een landelijk uniform rolreglement, de invoering van een landelijk schriftelijke rol, de verbetering van de communicatiemogelijkheden tussen advocatuur en griffie en het tot stand brengen van een landelijk (beheerd) advocatentableau. Ook was het de verwachting van de commissie dat er een werklastverschuiving zou plaatsvinden van de advocatuur naar de rechterlijke organisatie. Om een kwantitatieve analyse van de werklastconsequenties te geven, is het project Organisatorische gevolgen afschaffen procuraat (OGAP) ingesteld. Volgens dit OGAP-rapport zou een aanvang kunnen worden gemaakt met de realisatie van een landelijk advocatentableau en een landelijk rekening-courantstelsel. Naar aanleiding van dit rapport is door de Orde, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en de Gemeenschappelijke Presidentenvergadering in 2000 aangegeven dat meer onderzoek naar de organisatorische en financiële consequenties wenselijk werd geacht, voordat overgegaan zou worden tot afschaffing. Vervolgens is een informatie-analyse uitgevoerd om de eisen en wensen van de bij het project betrokken belanghebbenden met betrekking tot het landelijk advocatentableau en een landelijk rekening-courantstelsel in kaart te brengen (Informatie-analyse met betrekking tot het LAT en LRCS van KPMG Consulting, februari 2001). In dit rapport wordt geconcludeerd dat een landelijk advocatentableau wel, maar een landelijk rekening courantstelsel geen noodzakelijke voorwaarde is voor de afschaffing van het procuraat.

Met het oog op ingrijpende wijzigingen betreffende de modernisering waar de rechterlijke macht toen voor stond, is begin 2001 aan de Tweede Kamer bericht dat de activiteiten rond het afschaffen van het procuraat getemporiseerd dienden te worden. Het werd niet wenselijk geacht de veranderingscapaciteit van de gerechten verder onder druk te zetten. Bij de behandeling van de Justitiebegroting 2003 in de Tweede Kamer heb ik aangekondigd dat een wetsvoorstel zal worden voorbereid betreffende de afschaffing. In januari 2004 is over een voorstel, inhoudende de lijnen waarlangs afschaffing zou kunnen plaatsvinden, advies gevraagd aan de Raad voor de rechtspraak (de Raad), de Orde, de raden voor rechtsbijstand en de Consumentenbond. Naar aanleiding van de publicatie op de website van het Ministerie van Justitie zijn eveneens reacties ontvangen, waaronder van de Adviescommissie voor het Burgerlijk Procesrecht en het Verbond van Verzekeraars. Aan de in de reacties genoemde punten waarvoor een oplossing wenselijk werd geacht alvorens tot afschaffing van het procuraat over te gaan, is bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel aandacht geschonken. Hierover heb ik eerder bericht bij brief van 17 mei 2005 (Kamerstukken II 2004–2005, 24 252, nr. 4). Een concept van het wetsvoorstel is in de zomer van 2005 ter consultatie toegezonden aan de Raad, de Orde, de raden voor rechtsbijstand, de Adviescommissie voor het Burgerlijk Procesrecht, de Consumentenbond, het Verbond van Verzekeraars en Actal. In het navolgende zal waar nodig op de in het najaar van 2005 van deze instanties verkregen adviezen1 worden ingegaan.

3. De behandeling van de rol en uniforme rolreglementen

Op de rol worden dagvaardingsprocedures (uitgezonderd de kort gedingen in eerste instantie) geadministreerd en aan de hand van de rol wordt de voortgang van de ingeschreven zaken bewaakt. Een groot deel van de werkzaamheden van de procureur heeft betrekking op de rolbehandeling van deze dagvaardingsprocedures. Hiervoor gelden een aantal specifieke regels met betrekking tot de tijdstippen en wijze waarop proceshandelingen kunnen worden verricht. Zoals hiervoor is aangegeven zijn er landelijke rolreglementen tot stand gekomen voor het procederen in civiele zaken die met een dagvaarding worden ingeleid. Dit is het Landelijk reglement voor de civiele rol bij de rechtbanken dat door de rechtbank als eigen reglement is vastgesteld. De gerechtshoven hebben ieder een reglement dat gelijk is aan het uniforme Rolreglement Gerechtshoven voor het procederen in civiele zaken, met daarin opgenomen enkele aanvullingen die alleen voor het desbetreffende gerechtshof gelden. Door het totstandkomen en toepassen van deze uniforme rolreglementen kunnen advocaten in staat worden geacht zonder hulp van de procureurs in het hele land te procederen.

De behandeling van de rol kan zowel mondeling als schriftelijk plaatsvinden. In het geval van een mondelinge rolzitting laten veel procureurs hun activiteiten ter rolle verrichten door een rolwaarnemer (die zelf ook procureur is) die namens hen de door de advocaat gewenste vervolgstappen in de procedure doorgeeft en naar aanleiding van de rolzitting de gegevens terugkoppelt naar de procureurs. In het geval van een schriftelijke rol sturen de procureurs rechtstreeks de door advocaten gewenste rolinstructies naar de griffie. Aan de hand hiervan wordt een nieuwe rol opgesteld en worden de procureurs geïnformeerd. De verwachting is dat de rechtbanken die thans nog met een mondelinge rol werken in het najaar van 2006 overgaan naar een schriftelijke rol. Het overgaan van de rechtbanken van een mondelinge naar een schriftelijke rol maakt het eenvoudig om zonder procureur te procederen en maakt het gemakkelijker over te gaan op het elektronisch (rol)berichtenverkeer. De hoven zullen voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel eveneens overgaan naar een schriftelijke rol. In kantonzaken blijft een mondelinge rolbehandeling in verband met het in persoon procederen mogelijk.

De rechtbanken maken thans ook gebruik van een digitale rol in de vorm van het programma «Roljournaal». Dit is een kostenloze service voor advocaten die ingeschreven staan op het tableau van de rechtbank. Advocaten die zich hebben aangemeld voor deze service, kunnen de actuele rol voor civiele handelszaken van de rechtbank – het roljournaal – via internet raadplegen.

4. Elektronisch (rol)berichtenverkeer

De afschaffing van het procuraat heeft tot gevolg dat advocaten de formele procesvertegenwoordiging door de procureur (in een ander arrondissement) zullen overnemen. Ook de griffies zullen bepaalde werkzaamheden van de procureur uitvoeren, zoals het onderhouden van de contacten met de advocaten. Voorts zal het aantal advocaten waar een griffie rechtstreeks mee te maken krijgt door de afschaffing van het procuraat toenemen. Deze ontwikkelingen kunnen leiden tot een werklaststijging bij de griffies. Om een mogelijke werklaststijging op te vangen, ontwikkelt de Raad elektronisch berichtenverkeer voor het verkeer tussen gerechten en advocatuur. De Raad heeft het project Landelijk Procederen gestart, dat de gerechten moet voorbereiden op de afschaffing van het procuraat. Het project ziet op onder meer op de elektronische communicatie over rolberichten en de aanpassing van de werkwijzen van de rolgriffies. Het roljournaal wordt door de Raad verder ontwikkeld tot een systeem voor het elektronisch verzenden van rolberichten, zoals het vragen van een datum voor pleidooi. Het via het roljournaal uitwisselen van rolberichten betekent een snelle en eenvoudige wijze van communicatie tussen gerechten en advocatuur met betrekking tot de verwerking van deze berichten. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan het wegvallen van de tussenpersoon van de procureur bij de rolbehandeling. De verwachting is dat het aan het roljournaal gekoppelde elektronisch rolberichtenverkeer medio 2007 functioneel zal zijn. Ook is het de bedoeling om het op termijn mogelijk te maken dat ook andere berichten dan rolberichten, zoals processtukken, elektronisch worden verzonden. In het wetsvoorstel is daarom een algemene bepaling opgenomen met betrekking tot het elektronisch verzenden van berichten.

Deze ontwikkelingen leveren ook een bijdrage aan het tot stand komen van een betere benutting van ICT, zoals richting gegeven in de Rijksbrede ICT-agenda (Kamerstukken II 2003/2004, 26 643, nrs. 47 en 63). Daarnaast is het de verwachting dat ook in op handen zijnde internationale regelgeving, zoals de EU-verordeningen voor een Europees betalingsbevel en voor small claims, in bepaalde gevallen elektronisch procederen tot de mogelijkheden zal behoren. Ook in die zin is de ontwikkeling van elektronische berichtgeving van belang.

5. Landelijk advocatentableau

In de huidige situatie houden de negentien rechtbanken ieder een advocatentableau. Naast de gerechten houden ook de Orde, de plaatselijke orden van advocaten en de raden voor rechtsbijstand registers van advocaten bij. Door de afschaffing van het procuraat krijgen de rechtbanken en hoven rechtstreeks met advocaten uit het hele land van doen en is het gewenst dat deze de gegevens van alle advocaten kunnen raadplegen. Daarom wordt voorgesteld dat alle advocaten worden ingeschreven op een landelijk tableau, gehouden door de Orde. Gekozen is voor de Orde omdat deze als beroepsorganisatie over gegevens over de advocaten dient te beschikken en de Orde daarnaast een landelijke organisatie is. Dit landelijk tableau bevat in de eerste plaats de persoonsgegevens van de advocaat, zoals naam, geslacht, geboortedatum en titulatuur. Daarnaast gaat het om de gegevens aangaande de hoedanigheid. Dit zijn de neutrale statusgegevens (de vermelding van beëdigd, geschorst of geschrapt zijn) en de communicatiegegevens (telefoon en email). Verder worden bepaalde kantoorgegevens geregistreerd (adres en communicatiegegevens). Eén landelijke registratie van advocaten kan behalve de gerechten, ook de landelijke en plaatselijke ordes en de raden voor rechtsbijstand bedienen, zodat deze geen eigen registratie meer hoeven bij te houden. Ook aan de burger kunnen bepaalde gegevens, de gegevens over de status van de advocaat (beëdigd, geschorst, geschrapt), uit het tableau worden verstrekt.

In de nieuwe opzet wordt de advocaat niet ingeschreven op het tableau van de rechtbank, maar op het landelijk advocatentableau. De beëdiging door de rechtbank dient daartoe door de griffier van de rechtbank aan de secretaris van de algemene raad te worden gemeld. In het geval van een landelijke inschrijving wordt een advocaat bij een kantoorverplaatsing naar een ander arrondissement niet uitgeschreven en opnieuw beëdigd en ingeschreven bij de rechtbank van het nieuwe arrondissement. Wel dient deze verhuizing naar een ander arrondissement, evenals de verhuizing binnen een arrondissement, op het tableau te worden vermeld en daarom door de advocaat aan de secretaris te worden doorgegeven. Ook de beslissingen tot schrapping die op verschillende plaatsen in de Advocatenwet worden genoemd, de beslissingen tot schorsing in de uitoefening van de praktijk alsmede de schorsingen van rechtswege dienen voortaan aan de secretaris te worden gemeld, zodat deze de wijzigingen op het tableau kan verwerken (zie ook de toelichting bij artikel 8 Advocatenwet).

Met de voorbereiding van de landelijke administratie is reeds een aanvang gemaakt en deze is eind 2005 in gebruik genomen. Dit geschiedt zodanig dat de huidige wettelijke verantwoordelijkheden worden gerespecteerd.

6. Procesvertegenwoordiging bij de Hoge Raad

In cassatie worden partijen niet vertegenwoordigd door een procureur, maar door een advocaat bij de Hoge Raad. De advocaten die bij de rechtbank te ’s-Gravenhage zijn ingeschreven, zijn thans tevens advocaat bij de Hoge Raad. Een advocaat bij de Hoge Raad lijkt een soortgelijke functie te vervullen als een procureur in feitelijke instanties. Belangrijk verschil met de procureur is echter dat de advocaat bij de Hoge Raad in de regel geacht wordt ook de inhoudelijke rechtsbijstand voor zijn rekening te nemen. In het rapport van de commissie Cassatie-advocatuur (Commissie Neleman) van juni 2004 wordt geadviseerd wetgeving te initiëren die inhoudt dat voor het optreden als advocaat bij de Hoge Raad kwaliteitseisen gelden. Over dit rapport is door de Orde in september 2005 geadviseerd en zal door de Orde en de Hoge Raad nog gezamenlijk worden geadviseerd. Totdat over mogelijke inhoudelijke eisen aan de vertegenwoordiging bij de Hoge Raad is beslist, blijft de verplichte procesvertegenwoordiging bij de Hoge Raad vooralsnog ongewijzigd. Deze procesvertegenwoordiging kan alleen plaats vinden door een advocaat van wie het kantoor zich bevindt in het arrondissement Den Haag.

7. Inning griffierechten

Thans worden griffierechten in veel gevallen via een accept-giro of een rekening-courant van de procureur geïnd. De afschaffing van het procuraat betekent dat niet langer via de rekening-courant van de procureur geïnd kan worden. De mogelijkheid blijft bestaan om een plaatselijke advocaat in te schakelen met een rekening-courant bij de betreffende rechtbank. Zoals hiervoor aangegeven wordt in het rapport «Informatieanalyse met betrekking tot het LAT en LRCS» van KPMG uit 2001 geconcludeerd dat een landelijk rekening-courantstelsel geen noodzakelijke voorwaarde is om tot afschaffing van het procuraat over te gaan. Ik onderschrijf deze conclusie van KPMG. Ook nu hebben niet alle procureurs een rekening-courantverhouding met de rechtbank waarbij zij ingeschreven staan. In de gevallen dat er geen rekening-courantverhouding is, stuurt het gerecht een rekening (acceptgiro) voor de verschuldigde griffierechten.

De Raad onderzoekt in zijn project Landelijk procederen in hoeverre zich met de heffing van de griffierechten praktische problemen kunnen voordoen als het verplicht procuraat wordt afgeschaft. In zijn advies van 4 oktober 2005 dringt de Raad erop aan dat de afschaffing van het verplicht procuraat gelijktijdig wordt ingevoerd met het nieuwe griffierechtenstelsel. Over dit nieuwe stelsel heb ik de Tweede Kamer bij brief van 11 mei 2006 bericht. Naar verwachting zal dit jaar een wetsvoorstel worden ingediend. Hoewel het mijn streven is beide wetsvoorstellen zo mogelijk gelijktijdig in werking te laten treden, is dit niet nodig. In het project Landelijk procederen is vooralsnog geconstateerd dat de wijze van inning van griffierechten na de afschaffing van het procuraat niet hoeft te veranderen. Wanneer door de Raad nog problemen mochten worden gesignaleerd, zal ik samen met de Raad bezien hoe deze kunnen worden ondervangen.

8. Administratieve lasten

De administratieve lasten voor advocaten zullen tengevolge van dit wetsvoorstel verminderen.

Door de invoering van een landelijke inschrijving behoeft een advocaat bij een kantoorverplaatsing naar een ander arrondissement niet opnieuw te worden ingeschreven en beëdigd in het nieuwe arrondissement. In het geval van een kantoorverplaatsing volstaat een kennisgeving aan de secretaris van de algemene raad van de Orde.

Naar schatting vinden er per jaar 400 verhuizingen van advocaten naar een ander arrondissement plaats. Ten opzichte van de door Sira in uitgevoerde nulmeting (peildatum 31 december 2002) van de administratieve lasten voor de advocatuur betekent dit dat er in 400 gevallen geen verzoekschrift meer hoeft te worden ingevuld en ingediend, geen verklaring omtrent het gedrag meer hoeft te worden overgelegd aan de rechtbank en geen eed meer hoeft te worden afgelegd. De besparing kan worden begroot op ruim 165 000 euro. De kosten van de kennisgeving van de kantoorverplaatsing naar een ander arrondissement aan de secretaris van de algemene raad zullen ongeveer 5 200 euro bedragen. In het wetsvoorstel is tevens opgenomen dat ook de interne verhuizingen aan de secretaris dienen te worden gemeld. Het aantal interne verhuizingen kan worden geschat op 800 per jaar. De kosten die hieraan verbonden zijn bedragen ongeveer 10 400 euro. De totale besparing zal dan ook 150 000 euro bedragen.

Het wetsvoorstel heeft geen invloed op de administratieve lasten van de burger.

9. Financiële gevolgen

Besparingen

De maatschappelijke besparingen als gevolg van het afschaffen van het verplicht procuraat zijn enige jaren geleden in het project OGAP becijferd op 13,5 miljoen euro (30 miljoen gulden) per jaar, zijnde de omzet van het verplicht procuraat. Het ligt in de rede dat dit bedrag thans nog hoger is.

In de sfeer van de Wet op de rechtsbijstand wordt de besparing geschat op 1 miljoen euro per jaar doordat in toegevoegde zaken niet langer een procureursvergoeding hoeft te worden uitbetaald.

De introductie van het landelijk advocatentableau als onderdeel van de afschaffing van het verplicht procuraat zal leiden tot een structurele besparing op het beheer van de huidige advocatenregistraties bij de rechtbanken, de plaatselijke en landelijke advocatenorde en de raden voor rechtsbijstand. De totale besparing kan worden geschat op zo’n 0,5 miljoen euro per jaar.

Kosten

Tegenover deze besparingen staan extra lasten van zowel advocaten als gerechten waarmee zij als gevolg van de afschaffing van het verplicht procuraat kunnen worden geconfronteerd.

In haar brief van 29 maart 2004 heeft de Orde erop gewezen dat de afschaffing van de procureur gelijke tred zou moeten houden met de invoering van een algemene elektronische rol. Mocht dat onverhoopt niet mogelijk zijn, dan kan de orde ermee leven dat bij de gerechten met een mondelinge rol het instituut van de rolwaarnemer in de tussentijd blijft fungeren. Door het wegvallen van de vergoeding voor het inschakelen van de procureur zal dan wel een financiële voorziening nodig zijn in het kader van de Wet op de rechtsbijstand voor het inschakelen van de rolwaarnemer, aldus de Orde. Ook in zijn advies van 20 oktober 2005 is door de Orde aangeven dat, indien nodig, een compensatie zal moeten worden gegeven.

Vooralsnog is er geen sprake van het bezien van deze wens, omdat er op dit moment vanuit wordt gegaan dat het elektronisch rolberichtenverkeer voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel wordt ingevoerd. De invoering van het elektronisch rolberichtenverkeer wordt namelijk voorzien voor medio 2007 en de afschaffing van het verplicht procuraat op 1 juli van datzelfde jaar.

In zijn brief van 7 juni 2004 schrijft de Raad dat zonder elektronisch berichtenverkeer, de rechtspraak met een werklaststijging en extra kosten zal worden geconfronteerd. Met name gerechten met een schriftelijke rol zullen met extra kosten geconfronteerd worden. Deze gerechten zullen de procespartijen de rolberichten, de vonnissen en de beschikkingen per post moeten toesturen. Naar schatting van de raad kunnen deze kosten oplopen tot 160 000 euro per jaar.

Vooralsnog is er geen sprake van het honoreren van deze claim, omdat er op dit moment vanuit wordt gegaan dat het elektronisch rolberichtenverkeer voor de inwerkingtreding van het wetsvoorstel wordt ingevoerd. De invoering van het elektronisch rolberichtenverkeer wordt namelijk voorzien voor medio 2007 en de afschaffing van het verplicht procuraat op 1 juli van datzelfde jaar.

In zijn brief wijst de Raad er tevens op dat omdat de afschaffing van het procuraat ertoe leidt dat een groter aantal advocaten zal procederen bij één gerecht, de problematiek rondom de griffierechteninning aanzienlijk zal toenemen met de afschaffing van het procuraat. De Raad zou graag zien dat het wettelijke griffierechtenstelsel wordt gewijzigd en de rechtspraak in gelegenheid wordt gesteld de griffierechteninning aan te passen voordat het procuraat wordt afgeschaft. Indien deze voorwaarde niet vervuld wordt, dan voorziet de Raad een grote belasting van de griffies. De geschatte kosten daarvoor bedragen 150 000 euro per jaar.

Zoals hiervoor aangegeven onderzoekt de Raad thans in hoeverre zich met de heffing van de griffierechten ook daadwerkelijk praktische problemen kunnen voordoen als het verplicht procuraat wordt afgeschaft en zal worden bezien hoe deze kunnen worden ondervangen.

In zijn advies van 4 oktober 2005 heeft de Raad aangegeven dat wanneer mocht blijken dat de afschaffing van het verplicht procuraat substantiëlere gevolgen heeft voor de werklast van de gerechten dan in de brief van 7 juni 2004 is berekend, de Raad op extra middelen aanspraak zal maken.

ARTIKELEN

Artikel I (Advocatenwet)

A (artikel 1 Advocatenwet)

In artikel 1, eerste lid, van de Advocatenwet wordt bepaald dat de advocaten worden ingeschreven op het tableau van de Orde. De inschrijving op het tableau van de rechtbank van het arrondissement waarin het kantoor van de advocaat is gevestigd, komt hiermee te vervallen. Zoals in het algemeen deel van de toelichting is aangegeven, is voor een landelijke registratie gekozen omdat door de afschaffing van het verplicht procuraat alle ingeschreven advocaten de mogelijkheid krijgen rechtstreeks te communiceren met de rechtbanken en hoven.

Daar de inschrijving niet langer bij de rechtbank plaatsvindt, kan niet, zoals thans in het huidige tweede lid, gesproken worden van de bij de rechtbank in het arrondissement ’s-Gravenhage ingeschreven advocaten en wordt hier gekozen voor de terminologie van advocaten die kantoor houden in het arrondissement ’s-Gravenhage. Ook in het huidige artikel 9b wordt de terminologie van kantoor houden gebruikt en tevens wordt hiermee aangesloten bij de formulering van artikel 1:14 BW over de woonplaats in verband met een kantoor of filiaal. Daar artikel 1 betrekking heeft op de inschrijving van advocaten, wordt dit tweede lid in gewijzigde vorm opgenomen in artikel 12, dat regels geeft over het kantoor van de advocaat.

Het derde lid, waarin is bepaald dat een advocaat slechts bij één rechtbank ingeschreven kan staan, dient bij een landelijke inschrijving te vervallen.

Het vierde en vijfde lid dienen door het verplaatsen van de inhoud van het tweede lid naar artikel 12, tweede lid, en het vervallen van het derde lid te worden vernummerd tot tweede en derde lid.

B (artikel 2 Advocatenwet)

In artikel 2, eerste lid, wordt aan de zinsnede over het verzoek tot inschrijving aan de voorzitter van de rechtbank toegevoegd dat het gaat om de rechtbank van het arrondissement waarin de advocaat kantoor wenst te houden. Uit het huidige artikel 2, gelezen in samenhang met het huidige artikel 1, eerste lid, waarin is opgenomen dat advocaten worden ingeschreven bij de rechtbank van het arrondissement waarin hun kantoor is gevestigd, volgt om welke rechtbank het gaat. Gelet op de voorgestelde wijziging van artikel 1, eerste lid, zou zonder de voorgestelde toevoeging niet duidelijk zijn aan welke voorzitter om inschrijving moeten worden verzocht. Ook in het van het vierde tot vijfde vernummerde lid wordt deze verduidelijking doorgevoerd. De terminologie kantoor houden is hierboven onder A aan de orde gekomen.

In het tweede lid wordt rekening gehouden met het gewijzigde systeem van inschrijving (zie het voorgestelde eerste lid van artikel 1). In het geval een verzoeker opnieuw ingeschreven wenst te worden, dient deze een door de raad van toezicht van het arrondissement waarin hij het laatst kantoor heeft gehouden verstrekt document te overleggen, waaruit blijkt of hij al dan niet tuchtrechtelijk is veroordeeld dan wel of hij in staat van faillissement heeft verkeerd of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is geweest. Bij een inschrijving op het tableau van de Orde vindt in het geval van een kantoorverplaatsing naar een ander arrondissement geen uitschrijving en nieuwe inschrijving meer plaats. Wel dient het hierboven genoemde document worden overgelegd aan de raad van toezicht van het nieuwe arrondissement. Voorgesteld wordt dat de advocaat de secretaris van de algemene raad van een kantoorverplaatsing op de hoogte te stelt, zodat de verhuizing kan worden aangegeven op het tableau. Dit betreft zowel de kantoorverplaatsing van het ene naar het andere arrondissement, als de kantoorverplaatsing binnen een arrondissement. Vanaf het moment van verwerking van de gegevens van een verplaatsing naar een ander arrondissement wordt de advocaat geacht in het andere arrondissement kantoor te houden (voorgestelde derde lid).

C (artikel 2a Advocatenwet)

In artikel 2a, tweede lid, wordt rekening gehouden met het gewijzigde systeem van inschrijving op het tableau van de Orde (zie het voorgestelde artikel 1, eerste lid). In plaats van het arrondissement van de rechtbank waarbij de advocaat kan worden ingeschreven, wordt hier gesproken van het arrondissement waarin de advocaat kantoor kan houden.

D (artikel 3 Advocatenwet)

In artikel 3, eerste lid, wordt aangegeven dat de advocaten worden beëdigd door de rechtbank van het arrondissement waarin zij kantoor houden. Dit is de rechtbank aan wier voorzitter zij een verzoek tot inschrijving hebben gedaan (zie het voorgestelde artikel 2, eerste lid). De rechtbank stelt niet langer ingevolge het huidige artikel 8, eerste lid) zelf de akte van beëdiging op het eigen tableau, maar de inschrijving van advocaten vindt plaats op het landelijk tableau (zie voorgestelde artikel 1, eerste lid). Van de beëdiging dient dan ook door de griffier van de rechtbank kennis te worden gegeven aan de secretaris van de algemene raad, zodat deze de daaraan gekoppelde administratieve inschrijving kan verwerken op het tableau (zie het voorgestelde artikel 8, eerste lid).

E en F (artikelen 5 en 7 Advocatenwet)

Onderdeel b van het eerste lid van artikel 5 en onderdeel c van artikel 7 worden aangepast aan het gewijzigde systeem van inschrijving op het tableau van de Orde. Daar de inschrijving niet langer bij een rechtbank plaatsvindt, maar het verzoek hiertoe wel aan de voorzitter van de rechtbank wordt gedaan, wordt in deze onderdelen gesproken van het verzoek tot inschrijving aan de voorzitter van de rechtbank (zie het voorgestelde artikel 2, eerste lid).

G (artikel 8 Advocatenwet)

In artikel 8, eerste lid, wordt aangegeven dat het de secretaris van de algemene raad is die de gegevens op het tableau verwerkt. De verwerking door de secretaris is een zuiver administratieve handeling. Het zijn in de eerste plaats de beëdigingen (zie artikel 3, eerste lid) en de beslissingen met betrekking tot schrapping door de advocaat (artikel 8, tweede lid), door de rechtbank (artikel 8, derde lid en artikel 12, vijfde lid) en door de raad van toezicht (artikel 9, derde lid) die door de secretaris op het tableau dienen te worden verwerkt. Daarnaast dienen ook de tuchtrechtelijke beslissingen tot schrapping of schorsing in de uitoefening van de praktijk (artikel 59, eerste lid, en 60b, derde en vierde lid) en de schorsing van rechtswege in de uitoefening van de praktijk (artikel 16) te worden verwerkt. Ook de schorsing van rechtswege van de stage op grond van artikel 9, vierde lid, van de Stageverordening 1988 wordt verwerkt. De vermelding op het tableau betreft alleen de status, de hoedanigheid van de advocaat, en niet de hieraan ten grondslag liggende beslissing. Zo is door raadpleging van het tableau niet te zien of een schrapping op eigen verzoek heeft plaatsgevonden of op andere wijze, bijvoorbeeld tengevolge van een tuchtrechtelijke maatregel, tot stand is gekomen. Tevens dienen op het tableau de kantoorverplaatsingen te worden aangegeven.

De gegevens betreffende de hoedanigheid van de advocaat kunnen voor een ieder van belang zijn. Het is voor degene die zich wil wenden tot een advocaat immers van belang te weten of betrokkene bevoegd is als zodanig op te treden. Dit stemt overeen met de in artikel 8, eerste lid, omschreven doeleinden met het oog waarop deze gegevens worden verwerkt (vergelijk de artikelen 8 en 9 van de Wet bescherming persoonsgegevens, op grond waarvan verstrekking van deze gegevens kan worden toegestaan). Voor de gerechten, de raden voor rechtsbijstand en de orden in de arrondissementen kan het in het kader van hun taakuitoefening van belang zijn ook de overige gegevens (de persoonsgegevens en de kantoorgegevens) van het tableau elektronisch te raadplegen. Deze gegevens kunnen een rol spelen bij de verwezenlijking van een goede rechtsbedeling. Met het oog op de duidelijkheid is ook de toegankelijkheid van deze overige gegevens van het tableau opgenomen voor de hierboven genoemde organisaties – en daarmee bijvoorbeeld ook voor de tot de orden behorende raden van toezicht.

Het in het eerste lid opgenomen viseren van aktes door de griffier is in het nieuwe systeem niet meer aan de orde en kan vervallen.

In het tweede lid wordt rekening gehouden met het gewijzigde systeem van inschrijving en wordt toegevoegd dat de rechtbank van het arrondissement waar de advocaat kantoor houdt, van de beslissing tot schrapping op requisitoir van het openbaar ministerie, de raad van toezicht gehoord, aan de secretaris kennis dient te geven. Nu de schrapping niet meer op het tableau van de rechtbank plaatsvindt, maar op het tableau van de Orde, dient de secretaris van de algemene raad hiervan door de griffier van de rechtbank op de hoogte te worden gesteld.

Daar het voorts niet langer de griffier is die de inschrijvingen en schrappingen op het tableau vermeldt, maar de secretaris van de algemene raad, dient het vierde lid op dit punt te worden aangepast.

Het vijfde lid kan vervallen omdat de kennisgeving aan de daarin genoemde gerechten niet langer nodig is. Deze gerechten kunnen het landelijk tableau raadplegen.

H (artikel 9 Advocatenwet)

De beslissing tot schrapping door de raad van toezicht op grond van artikel 9, eerste lid, dient zoals nu in het zesde lid is bepaald, niet langer door de secretaris van de raad van toezicht aan de rechtbank te worden meegedeeld, maar aan de secretaris van de algemene raad. Deze kan vervolgens de schrapping van de inschrijving verwerken op het landelijk tableau (zie het voorgestelde artikel 8, eerste lid).

I (artikel 9aa Advocatenwet)

In artikel 9aa wordt rekening gehouden met het gewijzigde systeem van inschrijving op het tableau van de Orde. De inschrijving in het arrondissement wordt ook hier vervangen door het kantoor houden in het arrondissement.

De wijziging van het tweede lid betreft een aanpassing in de verwijzing naar de vernummerde leden van artikel 8. In het derde lid wordt aangegeven dat de secretaris van de algemene raad degene is die de beschikking tot schrapping van de raad van toezicht verwerkt (zie het voorgestelde artikel 8, eerste lid).

J (artikel 11 Advocatenwet)

In artikel 11, eerste lid, dient de zinsnede over de inschrijving bij een rechtbank binnen het Rijk te vervallen, omdat in Nederland geen inschrijving meer bij een rechtbank plaatsvindt.

Het tweede lid met betrekking tot het vertonen van de akte van beëdiging door de advocaat, kan worden geschrapt, omdat het landelijk tableau geraadpleegd kan worden.

K (artikel 12 Advocatenwet)

Daar er geen inschrijving meer plaatsvindt bij de rechtbank, dient het voorschrift van het huidige eerste lid om in het arrondissement van inschrijving kantoor te hebben, te vervallen.

In artikel 12, eerste lid, wordt de inhoud van het huidige eerste en tweede lid in iets gewijzigde vorm opgenomen. Bepaald wordt dat advocaten verplicht zijn in een arrondissement kantoor te houden en dit slechts ook in één arrondissement op één locatie mogen doen. De Adviescommissie voor het Burgerlijk Procesrecht heeft aandacht gevraagd voor het in een ander arrondissement uitoefenen van werkzaamheden. Hierover kan worden opgemerkt dat het kantoor houden in een arrondissement niet betekent dat advocaten niet ook in een ander arrondissement (of in hetzelfde arrondissement op een andere locatie dan hun kantoor) hun werkzaamheden mogen verrichten. Deze werkzaamheden vallen echter niet onder het hier gebruikte begrip kantoor houden. Daar waar men kantoor houdt verricht men zijn wezenlijke beroepsactiviteiten en is het centrum van zijn beroepswerkzaamheden gelegen. Aldaar heeft men zijn kantooradres voor het tableau en maakt men deel uit van de orde van advocaten (zie ook artikel 17).

Het tweede lid is in onderdeel A toegelicht.

Nu de advocaten worden ingeschreven op een landelijk tableau en door het hele land (gedeeltelijk elektronisch) proceshandelingen kunnen verrichten, bestaat er geen specifieke relatie meer met een bepaalde rechtbank. De tweede zin van het derde lid waarin wordt bepaald dat een advocaat tevens een woonplaats dient te kiezen in de gemeente waarin de rechtbank is gevestigd, kan daarom vervallen. In het vijfde lid, wordt evenals in artikel 8, tweede lid, bepaald dat de griffier van de rechtbank de beslissing tot schrapping van de rechtbank op requisitoir van het openbaar ministerie, de raad van toezicht gehoord, aan de secretaris van de algemene raad dient te melden.

L, M, O, Q, U en CC (artikelen 13, 16e, 16j, 49, en 70 Advocatenwet)

In de artikelen 13, eerste lid, 16e, eerste lid, 16j, 49, derde lid en artikel 70 dient tengevolge van het verdwijnen van het intermediaire instituut procureur het begrip procureur te worden geschrapt. Artikel 15 over de verenigbaarheid van het beroep van advocaat met dat van procureur kan vervallen.

N (artikel 16 Advocatenwet)

De beslissingen genoemd in artikel 16 van de advocatenwet (de faillietverklaring, de toepassing van schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, de onder curatelestelling en de gijzeling wegens schulden) brengen van rechtswege schorsing in de uitoefening van de praktijk mee. Aan artikel 16 wordt daarom toegevoegd dat de griffier van het gerecht dat een dergelijke beslissing uitspreekt, van de schorsing kennis geeft aan de secretaris van de algemene raad. Ook de opheffing van de schorsing dient door de griffier van het gerecht dat een beslissing uit heeft uitgesproken welke de opheffing tot gevolg heeft, aan de secretaris te worden gemeld. Op deze wijze kan ook de schorsing van rechtswege door de secretaris op het tableau worden verwerkt.

P (artikel 16h Advocatenwet)

In artikel 16h, eerste lid, wordt het begrip kantoor houden doorgevoerd.

R (artikel 17 Advocatenwet)

In het tweede lid van artikel 17 wordt, rekening houdend met het feit dat inschrijving niet meer bij een rechtbank plaatsvindt, maar op het tableau van de Orde (zie voorgestelde artikel 1, eerste lid), bepaald dat de advocaten die kantoor houden in een arrondissement de orde van advocaten van dat arrondissement vormen.

S, T, U, Y en Z (artikelen 20, 46a, 46b, 60c, 60d Advocatenwet)

In de artikelen 20, derde lid, 46a, eerste lid, 46b, derde lid, 60c, tweede lid en 60d, vijfde en zesde lid wordt in aansluiting op een aantal voorgaande bepalingen de inschrijving bij een rechtbank van een arrondissement of rechtsgebied vervangen door het kantoor houden in een arrondissement of rechtsgebied.

W en X (artikelen 59 en 60b Advocatenwet)

De maatregelen van de schorsing in de uitoefening in de praktijk en van schrapping van het tableau op grond van artikel 59, eerste lid, en de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk op grond van artikel 60b, derde en vierde lid, dienen door de griffier van de raad en van het hof van discipline niet meer meegedeeld te worden aan de rechtbank, maar aan de secretaris van de algemene raad van de Orde, zodat deze de maatregelen kan verwerken op het tableau (zie voorgestelde artikel 8, eerste lid). De verwerking betreft alleen de vermelding van de schrapping of schorsing. Niet aangegeven wordt dat het om tuchtmaatregelen gaat.

AA en BB (paragrafen 5 en 6 Advocatenwet)

Paragraaf 5 «Van de procureurs» dient met het verdwijnen van het instituut procureur te vervallen. Hierdoor dient paragraaf 6 te worden vernummerd tot paragraaf 5.

Artikel II (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering)

A (artikel 33 Rv)

Artikel 33 Rv betreft een algemene regeling met betrekking tot het elektronisch verzenden van berichten. Uitgegaan wordt van de opvatting dat het begrip schriftelijk een weergave door middel van schrifttekens inhoudt en dat hierbij niet relevant is wat de drager van de schrifttekens is. Dit kan papier, maar ook een elektronisch document zijn. Ook de verzending per fax is een vorm van elektronisch verkeer. Tegenwoordig zijn er meer en meer mengvormen waarbij fax en computer met elkaar worden gecombineerd en kunnen faxdocumenten geheel papierloos worden verwerkt. De inhoud van het huidige artikel 33 Rv, dat (alleen) ziet op de ontvangst van stukken die door middel van faxapparatuur worden verzonden, is in (het derde lid van) het voorgestelde artikel opgenomen.

Voorwaarde voor de mogelijkheid van elektronische verzending aan een gerecht is dat uit een procesreglement van de gerechten blijkt dat elektronische toezending aan en verzending door het gerecht mogelijk is. Op deze wijze is voldoende kenbaar voor partijen en hun raadslieden of zij op elektronische wijze stukken aan het gerecht kunnen verzenden. Door de Adviescommissie voor het Burgerlijk Procesrecht is erop gewezen dat de mogelijkheid dat ieder gerecht voor zich aangeeft of berichten elektronisch kunnen worden verzonden de uniformiteit niet ten goede komt. Aangegeven kan worden dat de faciliteiten voor het verzenden van elektronische berichten naar verwachting landelijk zullen worden gerealiseerd. Het ligt dan ook voor de hand dat het Landelijk rolreglement voor de civiele rol bij de rechtbanken dat door de rechtbank als eigen reglement is vastgesteld informatie geeft over de mogelijkheid van elektronisch verzenden, evenals het uniforme Rolreglement Gerechtshoven voor het procederen in civiele zaken.

Voor de verzending door de gerechten geldt dat duidelijk dient te zijn dat degene voor wie het bericht is bedoeld via de elektronische weg te bereiken is. Teneinde een bericht elektronisch te kunnen verzenden, is vereist dat de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs die weg bereikbaar is. Het elektronisch postadres van advocaten wordt op het tableau vermeld (zie de in het algemeen deel vermelde communicatiegegevens). Gerechten mogen ervan uitgegaan dat advocaten op dit vermelde adres elektronisch te bereiken zijn. Voor andere geadresseerden dan advocaten geldt dat deze geadresseerden moeten aangeven dat zij op een aangegeven elektronisch adres bereikbaar zijn. Daarbij kan als uitgangspunt gelden dat wanneer men zich elektronisch tot een gerecht wendt, men op dit adres bereikbaar is, tenzij uit een duidelijke mededeling volgt dat dit anders is. In navolging van het advies van de Raad wordt bepaald dat een aangegeven bereikbaarheid in beginsel geldt voor de duur van een procedure, tenzij de geadresseerde meedeelt dat de bereikbaarheid langs de aangegeven weg is gewijzigd of ingetrokken. De Adviescommissie voor het burgerlijk procesrecht heeft landelijke uniforme regels bepleit voor het vastleggen van emailadressen van partijen en rechtshulpverleners. Eventueel kunnen hierover in een algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gegeven (zie ook het tweede lid).

Bij verzoeken en mededelingen kan onder meer worden gedacht aan de meer eenvoudige berichtgeving zoals het kenbaar maken van verlangens zonder dat hiervoor een verzoekschrift vereist is en de rolberichten, zoals het vragen en verlenen van een datum voor pleidooi en het opgeven van verhinderdata. Zoals in het algemeen deel van de toelichting aangegeven, wordt door de Raad een aan het reeds bestaande roljournaal gekoppelde elektronisch berichtenverkeer ontwikkeld. Tevens is het de bedoeling dat op termijn ook processtukken, zoals onder meer verzoekschriften, akten en conclusies, elektronisch kunnen worden verzonden. Dit is in de laatste zin van het eerste lid van artikel 33 Rv geëxpliciteerd. Uit de wet volgt of een elektronische verzending mogelijk is. Een verzending voorgeschreven per «gewone brief» zal ook elektronisch kunnen geschieden. Zo kan een oproeping bij gewone brief van verzoekers of van in de procedure verschenen belanghebbenden in beginsel ook elektronisch plaatsvinden. Ook een aangetekende brief kan in beginsel elektronisch worden verzonden. Verzoekschriften en verweerschriften zullen eveneens elektronisch kunnen worden ingediend. Een voorbeeld van een processtuk dat in beginsel thans nog niet langs elektronische weg kan worden verzonden, is de dagvaarding. Deze dient aan de gedaagde te worden betekend en het originele exemplaar van de eiser dient voorts ter griffie te worden ingediend. Aangetekend zij dat volgens het landelijk rolreglement in spoedgevallen de dagvaarding per fax kan worden aangeboden, maar dan dient vervolgens wel binnen een termijn van twee weken alsnog de originele dagvaarding te worden aangeboden. Bij het verzenden van processtukken door de rechtbank kan worden gedacht aan het toezenden door de griffier van een afschrift van het verzoekschrift aan de verweerder en een afschrift van een verweerschrift aan de verzoeker alsmede aan het verzenden van afschriften van uitspraken. Wanneer het een in executoriale vorm opgemaakt afschrift van een uitspraak betreft (grosse) zal deze vorm thans nog een elektronische verzending verhinderen.

Evenals berichten in schriftelijke vorm zullen elektronische berichten geauthentificeerd moeten kunnen worden. Een aantal elektronische bescheiden zal evenals gewone schriftelijke stukken dienen te worden ondertekend. Zo dienen ingevolge artikel 83, tweede lid, Rv conclusies en akten in zaken waarin niet in persoon wordt geprocedeerd, thans te worden ondertekend door een procureur en na de afschaffing van het procuraat door een advocaat.

De artikelen 15a en 15b van Boek 3 BW geven regels over het gebruik van de elektronische handtekening. Ingevolge artikel 15c van Boek 3 BW vinden de bepalingen buiten het vermogensrecht overeenkomstige toepassing, voor zover de aard van de rechtshandeling of van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet. In de hier bedoelde gevallen zullen deze bepalingen dan ook kunnen worden toegepast.

Onder een elektronische handtekening wordt verstaan elektronische gegevens die zijn vastgehecht aan of logisch geassocieerd zijn met andere elektronische gegevens en die worden gebruikt als middel voor authentificatie (artikel 15a lid 4). Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan een ingescande handtekening van een papieren drager. Afhankelijk van het doel waarvoor een elektronische handtekening wordt gebruikt, kan gebruik gemaakt worden van deze elektronische handtekening en van een elektronische handtekening die met meer waarborgen is omkleed: de geavanceerde elektronische handtekening. Van deze laatste handtekening is sprake indien de handtekening op unieke wijze aan de ondertekenaar is verbonden, zij het mogelijk maakt de ondertekenaar te identificeren, zij tot stand is gekomen met middelen die de ondertekenaar onder zijn uitsluitende controle kan houden en zij op zodanige wijze aan de gegevens waarop zij betrekking heeft is verbonden, dat elke wijziging achteraf van gegevens kan worden opgespoord. Een elektronische handtekening waarvan de authentificatiemethode voldoende betrouwbaar is, gelet op het doel waarvoor de elektronische gegevens worden gebruikt en de overige omstandigheden van het geval, heeft dezelfde rechtsgevolgen als een handgeschreven handtekening (artikel 15a lid 1). Een geavanceerde elektronische handtekening kan met elke willekeurige techniek worden aangemaakt zolang aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan. Een veel gebruikte techniek voor het aanmaken van een geavanceerde elektronische handtekening is de «digitale handtekening».

Welke eisen aan het verzenden van elektronische (rol)berichten moeten worden gesteld kan, zoals ook door de Raad is aangegeven, worden bepaald in een algemene maatregel van bestuur of in de procesreglementen.

Door de Raad is in zijn advies aangeven dat processtukken niet eerder elektronisch kunnen worden verzonden dan wanneer de gerechten beschikken over een elektronisch dossier. Deze elektronische dossiers zijn bij de Raad in ontwikkeling. Bij deze ontwikkeling zullen de door de Adviescommissie voor het Burgerlijk Procesrecht gesignaleerde punten aangaande waarborgen voor de volledigheid en toegankelijkheid van elektronische dossiers, ook in een volgende instantie, aan de orde kunnen komen.

De Adviescommissie voor het Burgerlijk Procesrecht heeft erop gewezen dat er zowel voor de rechter als voor de wederpartij ruimte dient te bestaan om inzage te vragen in de originele stukken waarop een beroep wordt gedaan. Het ligt voor de hand om indien daar behoefte aan bestaat, de inzage te regelen in de landelijke procesreglementen, zoals thans ook de inzage is geregeld in het griffiedossier van de rechtbanken.

In het tweede lid wordt in overeenstemming met het advies van de Raad van State bepaald dat in een algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de betrouwbaarheid en vertrouwelijkheid van het elektronisch verzenden van berichten en processtukken. Voorts is opgenomen dat aan dit elektronisch verzenden nadere regels kunnen worden gesteld. Indien dit wenselijk blijkt, kunnen meer specifieke regels met betrekking tot deze verzending worden gegeven. De Raad heeft in zijn advies aangegeven thans te onderzoeken hoe beveiliging van elektronische berichten kan plaatsvinden.

Het elektronische verzenden kan voorts bij algemene maatregel van bestuur verplicht worden gesteld. Door het gebruik van de formulering «in welke gevallen» kan de verplichtstelling op een bepaald soort procedure of een bepaalde categorie gerechten betrekking hebben. Ingevolge het systeem van Rv is de algemene bepaling van artikel 33 Rv immers zowel van toepassing in dagvaardings- als verzoekschriftprocedures en is deze eveneens van toepassing in procedures in hoger beroep en cassatie. Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat artikel 33 Rv als algemene bepaling van burgerlijk procesrecht ook in faillissementszaken van toepassing moet worden geacht.

Wanneer het elektronisch verzenden van rolberichten goed functioneert, kan het wenselijk worden geacht dat deze berichten alleen nog op elektronische wijze worden verzonden. Met een verplichtstelling kan onder meer worden voorkomen dat door (enkele) advocaten welke niet bereid zijn tot elektronisch berichtenverkeer nog berichten op papier worden verstuurd en dat een deel van de communicatie tussen de advocatuur en de griffies in de vorm van elektronisch rolberichtenverkeer en een deel via het gewone schriftelijke of mondelinge rolverkeer verloopt. De Raad voor de rechtspraak heeft aanbevolen dat in procedures waarin procesvertegenwoordiging door een advocaat plaats vindt het elektronisch rolberichtenverkeer verplicht wordt gesteld, zodra de faciliteiten hiervoor beschikbaar zijn. Een verplichtstelling in zaken waarin in persoon kan worden geprocedeerd is vooralsnog niet aan de orde. Hiermee wordt recht gedaan aan het uitgangspunt van de nota Wetgeving voor de elektronische snelweg dat voor verkeer tussen burgers en de overheid nevenschikking geldt in plaats van verdringing van de conventionele gegevensuitwisseling door het elektronisch verkeer.

In een algemene maatregel van bestuur kan tevens aandacht worden geschonken aan de door de Raad genoemde situatie van calamiteiten waarin niet op de verplichte elektronische wijze verzending zou kunnen plaatsvinden.

In het derde lid wordt aangegeven dat als het tijdstip waarop een verzoek, mededeling of processtuk elektronisch door een gerecht is ontvangen, geldt het tijdstip waarop het verzoek, mededeling of processtuk een systeem van gegevensverwerking heeft bereikt waarvoor het gerecht verantwoordelijkheid draagt. Dit is van belang om te kunnen constateren of het bericht tijdig is ontvangen. Onder een systeem van gegevensverwerking wordt verstaan een systeem voor het genereren, verzenden, ontvangen, opslaan of op andere wijze verwerken van gegevens. Het is hier niet van belang wiens systeem van gegevensverwerking het betreft. Het gaat om de verantwoordelijkheid die voor een systeem wordt gedragen. De verantwoordelijkheid kan zowel de ICT-diensten in eigen beheer als die uitbesteed aan derden omvatten.

De Raad van State heeft aandacht gevraagd voor de situatie waarin berichten of stukken bij de zogenoemde eindserver worden opgehouden. Hierover wordt opgemerkt dat ervan uit gegaan kan worden dat de gerechten verantwoordelijkheid dragen voor de eindserver waarvan deze gebruik maken. Het ophouden van berichten of stukken bij de eindserver komt dan niet voor risico van de rechtzoekenden of hun advocaten.

Bepaald wordt dat verzendingen die voor 24.00 uur van de laatste dag van een lopende termijn zijn ontvangen, gelden als binnen de termijn ingediend. Voor verzendingen per fax was dit al in artikel 33 Rv opgenomen. Indien de ontvangst van een fax voor 24.00 uur is aangevangen maar na 24.00 uur wordt voltooid, wordt de gehele fax beschouwd als voor 24.00 uur ontvangen (HR 16 februari 1996, NJ 1997, 55 en HR 20 maart 1998, NJ 1998, 548). Dit kan ook voor andere elektronische verzendingen worden aangenomen.

De ontvangst vindt niet eerst plaats als het bericht daadwerkelijk is geopend. Of en wanneer een bericht wordt geopend hoort tot de verantwoordelijkheid van de ontvanger. Dit is voor een brief per gewone post niet anders.

Als tijdstip waarop een bericht door een gerecht elektronisch is verzonden geldt ingevolge het vierde lid het tijdstip waarop het bericht een systeem voor gegevens verwerking heeft bereikt waarvoor het gerecht geen verantwoordelijkheid draagt. Ook hier is de vaststelling van het tijdstip van belang om dat vanaf dat tijdstip bepaalde termijnen kunnen gaan lopen. Een systeem voor gegevensverwerking waarvoor de verzender geen verantwoordelijkheid draagt kan het systeem van de ontvanger zijn, maar in veel gevallen zal een systeem van een tussenpersoon zijn, zoals een internetserviceprovider.

Door zowel de Raad als de Adviescommissie voor het Burgerlijk Procesrecht is gevraagd naar de gevolgen van het uitvallen van het elektronisch systeem. Zij wijzen er op dat een storing juridische gevolgen kan hebben indien hierdoor een een verjarings- of beroepstermijn wordt overschreden. Met betrekking tot een dergelijke situatie kan gewezen worden op artikel 3:37 lid 3 (en 4) BW. Ingevolge het derde lid moet een tot een bepaalde persoon gerichte verklaring, om haar werking te hebben, die persoon hebben bereikt. Een verklaring die hem tot wie zij was gericht, niet of niet tijdig heeft bereikt, heeft echter ook haar werking indien dit niet of niet tijdig bereiken het gevolg is van zijn eigen handeling, van de handeling van personen voor wie hij aansprakelijk is, of van andere omstandigheden die zijn persoon betreffen en rechtvaardigen dat hij het nadeel draagt. Voor de verzending per fax vinden deze artikelen reeds toepassing. De nadere invulling voor andere gevallen van elektronische verzending kan dan ook aan de rechtspraak worden overgelaten.

Door de Orde is geadviseerd ook te bepalen dat het verkeer tussen partijen onderling elektronisch kan geschieden. Wanneer elektronisch verkeer met het gerecht plaatsvindt is het de verwachting dat tussen de advocaten van partijen ook elektronisch verkeer zal plaatsvinden. De wet verzet zich hier niet tegen. Wanneer op grond van het door de Orde genoemde artikel 84, vierde lid, Rv afschriften van conclusies en akten dienen te worden verstrekt, zal deze verstrekking ook in elektronische vorm kunnen plaatsvinden.

B (artikel 43 Rv)

In artikel 43, tweede lid, eerste volzin, wordt, in overeenstemming met de bepalingen over de vertegenwoordiging bij de Hoge Raad, duidelijk gemaakt dat de advocaat in cassatie een advocaat bij de Hoge Raad is.

C tot en met SS

In het algemeen deel is aangegeven dat thans procureursvertegenwoordiging bij de rechtbanken, voor zover het geen kantonzaken betreft, en bij de gerechtshoven uitgangspunt is. In veel artikelen betreffende de eerste aanleg en de procedure in hoger beroep van Rv wordt naar de procesvertegenwoordiging door een procureur verwezen. In al deze artikelen kan het begrip procureur worden vervangen door het begrip advocaat of kan de procureur, wanneer deze naast de advocaat wordt genoemd, worden geschrapt. Zoals in het algemeen deel van de toelichting wordt aangegeven, wordt er bij de Hoge Raad nog steeds geprocedeerd met behulp van een advocaat bij de Hoge Raad. De bepalingen met betrekking tot de advocaat bij de Hoge Raad blijven dan ook ongewijzigd.

Artikelen III tot en met XVII, XIX tot en met XXXII, XXXIV tot en met L en LII tot en met LVI

Deze bepalingen bevatten een technische aanpassing aan het vervallen van het instituut procureur welke geen afzonderlijke nadere toelichting behoeven.

Artikel XVIII (artikel 3 Noodwet rechtspleging)

Ingevolge artikel 3, derde lid, van de Noodwet rechtspleging wordt een procureur geacht mede te zijn ingeschreven bij de rechtbank of rechtbanken, tot welker rechtsgebied een deel van het rechtsgebied van de rechtbank, waarbij hij is ingeschreven, komt te behoren (naar aanleiding van een wijziging van het rechtsgebied van een rechtbank door de Minister van Justitie). Het eerste lid van artikel 8 bepaalt dat iedere elders toegelaten procureur geacht wordt mede te zijn toegelaten bij een rechterlijk college waarvoor een voorziening op grond van artikel 4 is getroffen (voorziening met betrekking tot de bezetting van rechtbanken en hoven). Daar het instituut procureur vervalt en geen inschrijving van advocaten meer bij een rechtbank plaatsvindt, kunnen deze leden vervallen.

Artikel XXXIII (artikel 75 Wet algemene regels herindeling)

In artikel 75 van de Wet algemene regels herindeling is bepaald dat een herindelingsregeling niet van invloed is op de bevoegdheid van de rechter of op die van procureurs van partijen met betrekking tot zaken die aanhangig zijn voorafgaande aan de datum van herindeling. Daar het instituut procureur vervalt en de advocaten door het hele land bevoegd zijn op te treden, dienen de procureurs in dit artikel te worden geschrapt.

Artikel LI

F (vierde titel Wet tarieven in bugerlijke zaken)

De vierde titel van de Wet tarieven in burgerlijke zaken kan vervallen. De bepalingen over de procureurs in deze titel dateren uit 1843 en zijn inhoudelijk sindsdien niet gewijzigd. Deze bepalingen werden al lange tijd niet meer toegepast voor de berekening van het salaris van de procureur.

Artikel LVII

Met deze bepaling wordt duidelijk gemaakt dat bestaande inschrijvingen op de tableaus van de rechtbanken met het inwerkingtreden van dit wetsvoorstel overgaan naar het tableau van de Orde.

Artikel LVIII

Zoals ook door de Raad van State is aangegeven hoeft niet altijd bekend te zijn wie de advocaat in een zaak is en kan onduidelijk zijn aan welk adres een appeldagvaarding, welke nu veelal aan het adres van de procureur in eerste aanleg wordt uitgebracht, kan worden uitgebracht. Omwille van de duidelijkheid wordt bepaald dat na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel de in een zaak voor een partij gestelde vroegere procureur wordt beschouwd als de in een zaak voor die partij gestelde advocaat. Veelal zal de in een zaak optredende advocaat als advocaat de zaak willen blijven behartigen. Deze advocaat dient dan kenbaar te maken dat hij de vroegere procureur vervangt.

Voorts is in een tweede lid aangegeven dat artikel 63, eerste lid, Rv zoals dit luidde voor de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel van toepassing blijft op uitspraken voor de inwerkingtreding van de wet gedaan. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat een exploot van hogerberoep, evenals een exploot van verzet en cassatie, aan het adres van de vroegere procureur kan worden uitgebracht.

Artikel LIX

Met het van rechtswege vervallen van het instituut procureur worden de procureursverrichtingen na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel verricht door een advocaat. Wanneer na de inwerkingtreding van het wetsvoorstel en na de beëindiging van de rechtsbijstand door de rechtsbijstandverlener een aanvraag in wordt gediend bij de Raad voor de rechtsbijstand tot vaststelling van de vergoeding voor de verrichte werkzaamheden, dient de vergoeding voor de door de procureur voor de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel verrichte handelingen plaats te vinden volgens de hiervoor voor de inwerkingtreding geldende bepalingen. Dit laatste is in dit artikel opgenomen.

De Minister van Justitie,

J. P. H. Donner


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven