Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2006-2007
KST101609
2006-2007
30 800 XV
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2007
Nr.
7
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 oktober 2006
Op 27 april 2006 is tijdens het debat naar aanleiding van een Algemeen
Overleg op dezelfde datum over de loonontwikkeling en het koopkrachtbeleid
een motie ingediend door de leden Verburg en Noorman-Den Uyl. In de motie
wordt de regering verzocht tot 31 december 2007 de mogelijkheid te bieden
om via de bijzondere bijstand, gebruik makend van groepskenmerken, maatwerkondersteuning
te bieden aan gezinnen met kinderen die dit nodig hebben (Kamerstukken II,
2005/2006, 30 300 XV, nr. 110). Tijdens het debat op 27 april
2006 is van de zijde van de indieners desgevraagd verduidelijkt dat de motie
uitdrukkelijk niet oproept tot het mogelijk maken van categoriale bijzondere
bijstand, zoals bedoeld in artikel 35, derde lid, Wet werk en bijstand (WWB).
De bedoelde maatwerkondersteuning moet passen binnen de uitgangspunten van
de individuele bijzondere bijstand (Handelingen Tweede Kamer, 27 april
2006, 77-4813).
Het is goed mogelijk om maatwerkondersteuning, waarbij gebruik wordt gemaakt
van groepskenmerken, vorm te geven binnen de huidige juridische kaders die
de WWB stelt aan de verlening van individuele bijzondere bijstand én
daarbij tevens de uitvoeringskosten voor gemeenten beperkt te houden.
Bij de verlening van bijzondere bijstand maken gemeenten gebruik van beleidsregels.
In beleidsregels legt een gemeente vast welke uit bijzondere omstandigheden
voortvloeiende kosten tot welk bedrag voor bijzondere bijstandsverlening in
aanmerking komen. Vaak zullen beleidsregels betrekking hebben op kosten die
niet specifiek zijn voor een bepaalde groep, zoals woonkosten, aanschafkosten
van duurzame gebruiksartikelen, medische kosten en dergelijke. De uit bijzondere
omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten vloeien in veel gevallen
echter ook rechtstreeks voort uit het feit dat de belanghebbende tot een bepaalde –
op een minimuminkomen aangewezen – specifieke groep personen of huishoudens
behoort. In dit verband kan bijvoorbeeld de groep ouders met minderjarige
kinderen binnen de verlening van de bijzondere bijstand als specifieke
groep aangemerkt worden. Een voorbeeld van kosten waar deze groep mee te maken
krijgt, is cumulatie van allerlei kosten die direct of indirect met schoolverplichtingen
van de kinderen te maken hebben. Te denken valt aan bijvoorbeeld de kosten
van een rekenmachine, gymkleding, een «luizencape», de huur van
een schoolkluisje, vervoer etc. Door rekening te houden met het feit dat bij
verschillende leeftijdscategorieën en verschillende schooltypen ook verschillende
kosten behoren, kan de gemeente meer en beter maatwerk leveren. Naarmate ook
de doelgroep verder wordt gespecificeerd, kan een gemeente dié groep
bedienen die ondersteuning het meest nodig heeft, bijvoorbeeld ouders van
schoolgaande kinderen met een inkomen tot 110% van het wettelijk minimumloon
of een daarmee wat betreft hoogte vergelijkbare inkomen. Als de gemeente in
haar beleid de specifieke doelgroep én de in aanmerking te nemen kosten
van deze doelgroep op deze manier in haar beleidsregels beschrijft, kan de
gemeente die doelgroep met behulp van gegevens uit het uitkeringsbestand,
dan wel bestandskoppeling actief benaderen, en hen op de hoogte stellen van
de mogelijkheid om gebruik te maken van de individuele bijzondere bijstand
voor bepaalde gemaakte of te maken noodzakelijke kosten.
De kwaliteit van beleidsregels bepaalt aldus in belangrijke mate de kwaliteit
van de bijzondere bijstandsverlening. Goede beleidsregels zorgen ervoor dat
het geld terecht komt bij de mensen die dat nodig hebben. Omdat voor zowel
ouders als uitvoerders duidelijk is waar recht op bestaat, hoeft niet voor
iedere aanvraag het wiel van «wat wel en wat niet kan» opnieuw
te worden uitgevonden. Ook de voorlichting wint aan kracht, omdat gemeenten
aan de hand van concrete voorbeelden duidelijk kan maken waar recht op bestaat.
De beleidsregel draagt zo bij aan vermindering van de uitvoeringskosten, het
terugdringen van niet-gebruik en verhoging van de afwikkelingssnelheid van
een aanvraag.
Er is in de hierboven omschreven situatie dus sprake van individuele bijzondere
bijstand op basis van groepskenmerken. Behoort men tot een specifieke groep
dan staat vast dat ook bepaalde kosten gemaakt worden. Dit is het voordeel
van individuele bijzondere bijstand op basis van groepskenmerken boven categoriale
bijzondere bijstand: ieder individueel lid van de groep krijgt de eigen daadwerkelijke
kosten vergoed en niet het gemiddelde van alle kosten van de hele groep.
Om tot rechtmatige verstrekking van individuele bijzondere bijstand te
kunnen overgaan, moet de gemeente wel vaststellen dat de kosten daadwerkelijk
zijn gemaakt. Hier ligt precies het verschil met de categoriale bijzondere
bijstandsverlening, waarbij slechts wordt aangenomen dat iemand die tot een
bepaalde groep behoort kosten maakt, en er géén controle plaatsvindt
of en zo ja in hoeverre de kosten daadwerkelijk gemaakt zijn.
De WWB schrijft niet voor hóe de gemeenten in geval van individuele
bijzondere bijstandsverlening moeten vaststellen in hoeverre de kosten daadwerkelijk
gemaakt zijn. De gemeenten zijn vrij om hier op een eigen (niet-bureaucratische)
wijze invulling aan te geven. De gemeente kan bijvoorbeeld kiezen voor steekproefsgewijze
controle, controle boven een bepaald bedrag, en/of controle op basis van risicoprofielen.
Ook kan de gemeente ervoor kiezen om de controle niet afzonderlijk uit te
voeren, maar die te laten samenvallen met een ander contact met de belanghebbende,
bijvoorbeeld bij een heronderzoek.
Het grote bezwaar tegen categoriale bijzondere bijstand, namelijk dat
gemeenten door ongerichte inkomenssuppleties in het aan de Rijksoverheid voorbehouden
generieke inkomensbeleid treden, wordt met de verlening van individuele
bijzondere bijstand op basis van groepskenmerken voorkomen.
Het is dus goed mogelijk om, gebruik makend van groepskenmerken, maatwerkondersteuning
te bieden in de vorm van individuele bijzondere bijstand aan gezinnen met
kinderen die dit nodig hebben, zonder te maken te krijgen met de genoemde
ongewenste effecten voor het generieke inkomensbeleid van het rijk, maar wel
tegelijkertijd de uitvoeringskosten beperkt te houden.
Ik zal in een volgende verzamelbrief de aandacht van de gemeenten vragen
om door middel van invulling van beleidsregels op basis van groepskenmerken
zoals in deze brief bedoeld, individuele bijzondere bijstand te verlenen.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
H. A. L. van Hoof