Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2005-2006
KST99921
2005-2006
30 665
Wijziging van enkele socialeverzekeringswetten betreffende de definitieve
vaststelling van de uitkeringspositie van uitkeringsgerechtigden woonachtig
in het buitenland
Nr.
3
MEMORIE VAN TOELICHTING
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het
zonder meer instemmend luidt/uitsluitend opmerkingen van redactionele aard
bevat (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).
Op 1 januari 2000 zijn de Wet beperking export uitkeringen (Wet van
27 mei 1999, Stb. 250) en de Wijzigingswet beperking export uitkeringen
(Wet van 22 december 1999, Stb. 594) in werking getreden. Op grond van
deze wetten heeft de verzekerde geen recht op een socialeverzekeringsuitkering
gedurende de periode dat hij, of degene ten behoeve van wie de uitkering wordt
verstrekt, niet in Nederland woont. Deze exportbeperking geldt niet, indien
de betrokkene woont in een land waarin op grond van een verdrag of een besluit
van een volkenrechtelijke organisatie recht op uitkering kan bestaan. De Wet
beperking export uitkeringen (hierna te noemen de Wet BEU) geldt voor uitkeringen
op grond van de Ziektewet (ZW), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
(WAO), de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), de Algemene
Ouderdomswet (AOW), de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en de Algemene nabestaandenwet
(Anw).
Het overgangsrecht van de Wet BEU bepaalde dat personen die reeds voor
het inwerking treden van deze wet een uitkering ontvingen en in het buitenland
woonden, hun recht op uitkering behielden tot 1 januari 2003, ongeacht
of met het desbetreffende land een verdrag was gesloten. Dit overgangsrecht
is – in zijn uitwerking en praktisch gezien – twee keer verlengd.
Allereerst is het overgangsrecht verlengd voor uitkeringsgerechtigden
woonachtig in een zesendertigtal landen ten aanzien waarvan de verwachting
was dat binnen afzienbare tijd een sociaalzekerheidsverdrag met handhavingsbepalingen
met dat land tot stand zou komen, tot 1 januari 2004. Deze verlenging
gold niet voor kinderbijslag op grond van de AKW (zie de wet van 10 december
2003, Stb. 524, tot wijziging van enkele socialeverzekeringswetten inzake
verlenging van het bij de Wet beperking export uitkeringen behorende overgangsrecht
en enkele andere wijzigingen).
De tweede verlenging hield verband met de uitspraak van de Centrale Raad
van Beroep van 14 maart 2003 (USZ 2003/147) over de uitleg van het Verdrag
betreffende de gelijkheid van behandeling van eigen onderdanen en vreemdelingen
met betrekking tot de sociale zekerheid (hierna te noemen: Verdrag nr. 118).
Naar aanleiding van deze uitspraak is Verdrag nr. 118 opgezegd
en zijn de bepalingen van de Wet BEU, met uitzondering voor de AKW, voor deze
doelgroep buiten werking gesteld, totdat deze opzegging effectief is geworden
(zie artikel 2 van de wet van 9 december 2004, Stb. 715, houdende goedkeuring
van het voornemen tot opzegging van het op 28 juni 1962 te Genève
totstandgekomen Verdrag betreffende de gelijkheid van behandeling van eigen
onderdanen en vreemdelingen met betrekking tot de sociale zekerheid (Verdrag
Nr. 118 aangenomen door de Internationale Arbeidsconferentie in haar zesenveertigste
zitting; Trb. 1962, 122 en Trb. 1964, 23).
Met ingang van 20 december 2005 is Nederland niet meer gebonden aan
Verdrag nr. 118. Daardoor dient met ingang van die datum het recht op uitkering
te worden beëindigd van uitkeringsgerechtigden buiten de EU/EER en die
wonen in een land waarmee Nederland geen verdrag heeft gesloten.
De in het kader van de Wet BEU gesloten handhavingverdragen en binnenkort
nog te sluiten verdragen hebben een internationaal netwerk van controle- en
verificatieafspraken tot stand gebracht dat vrijwel de volledige uitkeringspopulatie
van de Sociale verzekeringsbank en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: SVB en UWV) buiten Nederland dekt. Ten aanzien van de landen waarmee
tot nu toe geen verdragsafspraken zijn gemaakt, zijn er realiter weinig mogelijkheden
om die alsnog tot stand te brengen. Redenen hiervoor lopen uiteen van een
gebrek aan handhavingmogelijkheden tot een gebrek aan belang bij de beoogde
verdragspartner met name wanneer het een zeer klein aantal uitkeringsgerechtigden
betreft. Voor Nederland geldt in deze situatie dat de baten van het sluiten
van een verdrag en het implementeren van de daarin gemaakte afspraken in termen
van verbeterde rechtmatigheid dikwijls niet opwegen tegen de daarmee gemoeide
kosten. Gelet op het voorgaande acht ik het, zonder daarmee afbreuk te doen
aan de doelstelling van de Wet BEU, verdedigbaar om de rechten van de beperkte
groep uitkeringgerechtigden te eerbiedigen, wier recht op uitkering op 20 december
2005 zou zijn beëindigd. Dit geldt dan voor degenen die reeds voor 1 januari
2000, de datum van inwerkingtreding van de Wet BEU, recht hadden op een AOW-,
Anw-, WAO- of WAZ-uitkering, die toen reeds buiten Nederland woonden en dit
uitkeringsrecht op 20 december 2005 nog steeds hadden.
Ten behoeve van de definitieve vaststelling van het overgangsrecht wordt
bij dit wetsvoorstel in de betrokken socialeverzekeringswetten een overgangsbepaling
opgenomen.
Het betreft ca. 360 uitkeringsgerechtigden. De kosten van de pardonregeling
voor 2006 bedragen 1,8 miljoen. De jaren daarna zal dit bedrag geleidelijk
afnemen.
Uitvoeringstoets
Aan de SVB en het UWV is verzocht om het conceptwetsvoorstel te beoordelen
op uitvoerbaarheid. Zowel de SVB als het UWV
hebben aangegeven de regeling uitvoerbaar te achten. De SVB werpt, zijdens
het antwoord op dit primaire verzoek, de vraag op of de rechter de doelstelling
van de Wet BEU nog steeds legitiem zal achten als de consequenties van de
Wet BEU in hetzelfde land voor de ene uitkeringsgerechtigde wel gelden en
voor een andere uitkeringsgerechtigde met dezelfde uitkering niet. Daarnaast
wijst de SVB op de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens
(EHRM) in het arrest Asmundsson.
In reactie hierop merkt de regering op dat de categorie personen op wie
dit wetsvoorstel van toepassing is, niet op één lijn kan worden
gesteld met de personen die na de inwerkingtreding van de Wet
BEU met een socialeverzekeringsuitkering naar het buitenland zijn verhuisd.
Deze laatste groep kon er namelijk van op de hoogte zijn dat de socialeverzekeringsuitkering
zou worden beëindigd indien er met het betreffende land geen handhavingsverdrag
zou worden gesloten. Door de rechten van personen die op het moment van inwerkingtreding
van de Wet BEU al met een uitkering in het buitenland woonden te respecteren,
wordt de legitimiteit van de Wet BEU juist eerder vergroot dan verminderd.
De regering is verder van mening dat het wetsvoorstel ook niet strijdig
is met het arrest Asmundsson. In die uitspraak bepaalde het EHRM dat bij aantasting
van reeds toegekende uitkeringen het proportionaliteitsbeginsel in acht genomen
moet worden en dat de benadeling dan ook niet geheel bij een zeer kleine specifieke
groep gelegd mag worden. Bij het wetsvoorstel worden echter niet reeds toegekende
uitkeringen aangetast maar worden deze juist gerespecteerd.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken, en Werkgelegenheid,
H. A. L. van Hoof
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.