30 553
Wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 in verband met de verbetering van de mogelijkheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten om onderzoek te doen naar en maatregelen te nemen tegen terroristische en andere gevaren met betrekking tot de nationale veiligheid alsmede enkele andere wijzigingen

nr. 4
ADVIES RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT1

Hieronder zijn opgenomen het advies van de Raad van State d.d. 23 februari 2006 en het nader rapport d.d. 27 april 2006, aangeboden aan de Koningin door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de minister-president, minister van Algemene Zaken en de ministers van Defensie en van Justitie. Het advies van de Raad van State is cursief afgedrukt.

Bij Kabinetsmissive van 29 december 2005, no. 05.004846, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, de Minister van Defensie en de Minister van Justitie, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende wijziging van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 in verband met de verbetering van de mogelijkheden van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten om onderzoek te doen naar en maatregelen te nemen tegen terroristische en andere gevaren met betrekking tot de nationale veiligheid alsmede enkele andere wijzigingen, met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel strekt ertoe een aantal wijzigingen aan te brengen in de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (hierna: Wiv). Het betreft onder meer de invoering van een verplichting tot gegevensverstrekking door bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen bestuursorganen en categorieën personen en instanties in de sectoren financiële dienstverlening en vervoer, de beschikbaarstelling van geautomatiseerde gegevensbestanden door de desbetreffende bestuursorganen en aangewezen instanties ten behoeve van data-analyse en het bevorderen of treffen van maatregelen ter bescherming van door een dienst te behartigen belangen.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een aantal opmerkingen. Hij is van oordeel dat in verband daarmee het wetsvoorstel en de memorie van toelichting aanpassing behoeven.

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 29 december 2005, no. 05.004846, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtsreeks aan mij te doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 23 februari 2006, no. W01.05.0591/I bied ik U hierbij aan. Het voorstel geeft de Raad van State aanleiding tot het maken van een aantal opmerkingen.

1. Verplichting tot gegevensverstrekking

Ingevolge de voorgestelde artikelen 17a en 29a kunnen bij algemene maatregel van bestuur bestuursorganen, respectievelijk categorieën personen en instanties in de sectoren financiële dienstverlening en vervoer worden aangewezen die verplicht zijn op verzoek van een dienst (de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst of de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst) gegevens te verstrekken ter uitvoering of ondersteuning van de taak van die dienst. De medewerking die thans – enkele uitzonderingen daargelaten – vrijwillig is, wordt hiermee omgezet in een verplichting. De Raad merkt hierover het volgende op.

Enerzijds wordt in de memorie van toelichting opgemerkt dat de afhankelijkheid van (louter) vrijwillige medewerking in het licht van de te beschermen belangen niet meer wenselijk is. Anderzijds wordt opgemerkt dat daarmee niet gezegd is dat bestaande vrijwillige arrangementen van artikel 17 Wiv niet zouden voldoen. In de memorie van toelichting wordt medegedeeld dat er – naast een aantal reeds bestaande informatieverplichtingen – met diverse instanties (zowel bestuursorganen als andere instanties) convenanten zijn gesloten over de structurele verstrekking van gegevens aan de diensten1. Dit roept de vraag op waarom en met het oog op welke gevallen het, ondanks het bestaan van deze convenanten en het feit dat uit de praktijk niet blijkt dat de vrijwillige arrangementen niet voldoen, thans nodig wordt geacht de mogelijkheid in te voeren bepaalde bestuursorganen en instanties een informatieverplichting op te leggen. Die vraag klemt temeer daar er nog kort geleden ten tijde van het tot stand brengen van de huidige Wiv 2002 uitdrukkelijk voor is gekozen vast te houden aan het uitgangspunt van de vrijwillige medewerking van degenen van wie de diensten gegevens wensen te verkrijgen.

De Raad beveelt aan in de toelichting nader in te gaan op de noodzaak van het invoeren van een verplichting tot gegevensverstrekking.

1. De Raad beveelt aan in de memorie van toelichting nader in te gaan op de noodzaak van het invoeren van een verplichting tot gegevensverstrekking. Overeenkomstig deze aanbeveling van de Raad zal in de memorie van toelichting uitgebreider aandacht worden besteed aan dit aspect. Hierbij zal in de eerste plaats worden ingegaan op het voor ons principiële uitgangspunt dat het in de huidige tijd van bestrijding van (internationaal) terrorisme onwenselijk is dat gegevens die de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het kader van de nationale veiligheid voor hun goede taakuitvoering nodig hebben – de thans bestaande beperkte informatieverplichtingen daargelaten – in alle gevallen slechts op basis van vrijwilligheid ter beschikking kunnen komen. Daarnaast zal, wanneer wordt gesproken over de bestaande vrijwillige arrangementen, in de memorie van toelichting uiteengezet worden dat deze arrangementen, zoals convenanten, elk individueel voldoen, maar dat dit geenszins betekent dat zij als geheel voorzien in de informatie waaraan de diensten in het kader van hun goede taakuitvoering behoefte hebben. Uit de praktijk blijkt namelijk dat deze vrijwillige arrangementen in hun totaliteit geen dekkend informatiestelsel opleveren. Een dergelijk dekkend stelsel van informatieverplichtingen bestaat in de particuliere sector uitsluitend met betrekking tot de «klassieke» aanbieders van openbare tecommunicatienetwerken en -diensten, zoals de aanbieders van vaste en mobiele telefonie. Ten aanzien van al deze aanbieders geldt een informatieverplichting en derhalve niet met betrekking tot een enkeling – zoals bij convenanten met individuele partijen het geval kan zijn – waardoor verzekerd is dat er geen gaten in de informatieverstrekking kunnen vallen. Tot slot zal in de memorie van toelichting de relatie tussen de informatieverplichtingen en de kenbaarheid die uitgaat van deze wettelijke verplichtingen uiteengezet worden. Voor de organisaties die bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen, hebben de onderhavige bepalingen namelijk vanuit het oogpunt van kenbaarheid toegevoegde waarde omdat een wettelijke verplichting helderheid verschaft over de vorm en inhoud van de verstrekking. Daarnaast draagt een wettelijke bepaling eraan bij dat voor de burger kenbaar en voorzienbaar is dat op deze wijze door de inlichtingen- en veiligheidsdiensten in het kader van hun taakuitvoering gegevens kunnen worden verkregen, hetgeen tegemoet komt aan de eisen van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

2. Garanties voor de bescherming van de gegevens

Artikel 17a, tweede lid, en artikel 29a, vijfde lid, bepalen dat bij algemene maatregel van bestuur onder meer geregeld wordt de wijze waarop de gegevensverstrekking dient plaats te vinden. In de memorie van toelichting wordt aangegeven dat bij geautomatiseerde gegevensverstrekking bepaalde technische en organisatorische maatregelen moeten worden getroffen (bijvoorbeeld beveiliging van de verbinding met cryptografie, protocollering van gegevensbevraging door de diensten en het hanteren van een autorisatiesysteem)1. Gelet op het feit dat het om gevoelige gegevens kan gaan, is de Raad van oordeel dat het nemen van adequate maatregelen ter bescherming van de vertrouwelijkheid van de gegevens uitdrukkelijk moet worden voorgeschreven.

De Raad beveelt aan in artikel 17a, tweede lid, eventueel als onderdeel van de wijze van gegevensverstrekking, toe te voegen het nemen van adequate maatregen ter bescherming van de gegevens.

2. De Raad beveelt aan in artikel 17a, tweede lid, eventueel als onderdeel van de wijze van gegevensverstrekking, het nemen van adequate maatregelen ter bescherming van de gegevens toe te voegen. Onduidelijk is of de Raad met zijn opmerking doelt op maatregelen aan de kant van de ontvanger dan wel de verstrekker van de gegevens. Wanneer de opmerking zich richt op de ontvanger van de gegevens, in casu de AIVD en MIVD, wordt het volgende opgemerkt. Een noodzaak tot het opleggen van een verplichting als door de Raad bepleit, achten wij niet aanwezig gelet op het bestaande stelsel van de Wiv 2002 inzake gegevensverwerking en het feit dat diensten als de AIVD en de MIVD reeds van oudsher ervaring hebben met de geheimhouding van gegevens die dat behoeven. Hoofdstuk 3 van de Wiv 2002 dat betrekking heeft op de verwerking van gegevens kent enkele bepalingen die de diensten verplichten maatregelen te nemen ter bescherming van de vertrouwelijkheid van de gegevens die worden verwerkt. Gewezen wordt op de eis dat de verwerking van gegevens geschiedt in overeenstemming met de wet en op behoorlijke en zorgvuldige wijze (artikel 12, derde lid), op de zorgplicht voor de hoofden van de diensten voor de geheimhouding van de daarvoor in aanmerking komende gegevens (artikel 15, onder a) en op hun zorgplicht voor het treffen van de nodige voorzieningen van technische en organisatorische aard ter beveiliging van de gegevensverwerking tegen verlies of aantasting van gegevens alsmede tegen onbevoegde gegevensverwerking (artikel 16, onder b). Aan de kant van de ontvangers van de gegevens is de vertrouwelijkheid derhalve voldoende gewaarborgd.

Indien de opmerking van de Raad zich richt op de verstrekker van de gegevens wordt het volgende opgemerkt. De gegevens die het hier betreft zullen in (vrijwel) alle gevallen aan te merken zijn als persoonsgegevens die – voor zover daar geen eigen specifiek wettelijk kader voor is getroffen – onder de werking van de Wet bescherming persoonsgegevens vallen. Ingevolge artikel 13 van deze wet – en een vergelijkbare plicht komt ook in sectorale wetgeving voor – is de verantwoordelijke voor de gegevensverwerking – naast specifieke wettelijke verplichtingen die een verantwoord omgaan met zogeheten gevoelige gegevens normeren – verplicht om passende technische en organisatorische maatregelen te treffen ter beveiliging van de gegevens tegen verlies of enige vorm van onrechtmatige verwerking. Naar ons oordeel is daarom een afzonderlijke wettelijke voorziening, naast de voorziening dat regels gesteld kunnen worden over de wijze waarop de gegevensverstrekking plaats vindt, vooralsnog niet nodig. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat voor zover het gaat om door de diensten aan de verstrekker van de gegevens verstrekte gegevens (bijvoorbeeld de naam van een persoon met het oog op het opvragen van daarop betrekking hebbende gegevens) ter zake van deze gegevens en de uiteindelijke gegevensverstrekking door de desbetreffende verstrekker de wettelijke geheimhoudingsplicht ex artikel 85 van de Wiv 2002 van toepassing is.

3. Aanwijzing van gegevens van communicatiediensten

Het huidige artikel 28, eerste lid, bepaalt dat een verzoek aan een aanbieder van een communicatiedienst om gegevensverstrekking slechts betrekking kan hebben op bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gegevens. Het wetsvoorstel brengt in het nieuwe tweede lid van artikel 28 daarin wijziging, waardoor het limitatieve/imperatieve karakter van de huidige regeling verdwijnt: bij algemene maatregel van bestuur kunnen de gegevens worden aangewezen waarop het verzoek betrekking kan hebben. De toelichting geeft hiervoor als reden dat met betrekking tot de evoluerende categorie van andere aanbieders nog niet eenduidig kan worden vastgesteld welke communicatiegegevens in relatie tot de door hen aangeboden communicatiediensten precies voor opneming in een algemene maatregel van bestuur in aanmerking zouden moeten komen. In de praktijk zal moeten worden vastgesteld welke gegevens er bij de verschillende aanbieders met betrekking tot de desbetreffende communicatiediensten voorhanden zijn en uiteindelijk voor een goede taakuitoefening van de diensten nodig zijn1.

De Raad merkt hierover het volgende op. Het betreft (ook) hier een vorm van gegevensverwerking door de diensten met een verplichting aan de kant van de gegevensverschaffers waaruit een inmenging kan voortvloeien in de uitoefening van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Een van de eisen van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden om een dergelijke inmenging te rechtvaardigen is dat deze voor de burgers op grond van de desbetreffende wettelijke regeling voorzienbaar en kenbaar is. De Raad is van oordeel dat het nieuwe artikel 28 zonder nadere precisering bij algemene maatregel van bestuur niet aan deze eisen van voorzienbaarheid en kenbaarheid voldoet. De reden die de toelichting geeft voor het laten vervallen van de eis dat uitsluitend die gegevens mogen worden bevraagd die in de algemene maatregel van bestuur zijn genoemd, staat er niet aan in de weg in de algemene maatregel van bestuur een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving te geven van het soort gegevens waarom het gaat, waarop dan later eventueel wijzigingen of uitbreidingen kunnen worden aangebracht.

De Raad adviseert een dergelijke nadere specificatie bij algemene maatregel van bestuur zo spoedig mogelijk tot stand te brengen.

3. De Raad adviseert ten aanzien van artikel 28 dat een informatieverplichting oplegt aan de aanbieders van openbare communicatienetwerken en -diensten zo spoedig mogelijk bij algemene maatregel van bestuur een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving te geven van het soort gegevens dat de aanbieder van een communicatiedienst aan de diensten dient te verstrekken. De Raad is van oordeel dat het nieuwe artikel 28 zonder nadere precisering bij algemene maatregel van bestuur niet aan de eisen van voorzienbaarheid en kenbaarheid voldoet, zoals gesteld in artikel 8, tweede lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

In het huidige Besluit ex artikel 28 Wiv 2002 dat betrekking heeft op de aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten in de zin van de Telecommunicatiewet is in artikel 2 opgenomen welke gegevens worden aangewezen als gegevens in de zin van artikel 28, eerste lid, van de Wiv 2002. Artikel II van dit wetsvoorstel bepaalt dat na de inwerkingtreding van deze wet dit besluit voortaan zal berusten op het nieuwe artikel 28, tweede lid. Het bestaande verstrekkingstelsel wordt daarmee gehandhaafd en voldoet, in ieder geval daar waar het betreft de aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten, aan de vereisten van voorzienbaarheid en kenbaarheid. Ten aanzien van de categorie van aanbieders van communicatiediensten, niet zijnde aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en openbare telecommunicatiediensten, bestaat het voornemen om zo spoedig mogelijk, wanneer is uitgekristalliseerd welke gegevens het betreft, bij algemene maatregel van bestuur duidelijkheid te verschaffen over het soort gegevens dat de aanbieder van de communicatiedienst aan de diensten dient te verstrekken. Dit voornemen is verwoord in de memorie van toelichting2.

4. Europeesrechtelijke aspecten

De artikelen 29a en 29b verplichten personen en instanties die beroeps- of bedrijfsmatig financiële diensten verlenen of werkzaam zijn als vervoerder, bepaalde gegevens (concrete gegevens respectievelijk gegevensbestanden) aan te leveren. Beide artikelen houden een beperking van de vrije dienstverlening in en vereisen derhalve een rechtvaardiging in overeenstemming met het communautaire recht. De toelichting besteedt hieraan in het geheel geen aandacht. De Raad adviseert dat alsnog te doen. De Raad wijst erop dat in Europees verband reeds is voorzien in regels betreffende het verstrekken van gegevens en de bescherming daarvan. Zo bevat artikel 30 van richtlijn nr. 2000/14/EG1 dergelijke regels ten aanzien van kredietinstellingen. Ook kan worden gewezen op specifieke maatregelen met betrekking tot terrorisme, zoals verordening (EG) nr. 2580/2001 en richtlijn nr. 2005/60/EG2.

De Raad adviseert de toelichting op dit punt uit te breiden.

4. De Raad wijst erop dat de informatieverplichtingen ex artikel 29a en 29b voor personen en instanties die beroeps- of bedrijfsmatig financiële diensten verlenen of werkzaam zijn als vervoerder een beperking van de vrije dienstverlening inhouden en derhalve rechtvaardiging vereisen in overeenstemming met het communautaire recht. Overeenkomstig het advies van de Raad is de memorie van toelichting op dit punt uitgebreid.

5. Vergoeding van kosten

Artikel 29a, vijfde lid, onder d, en artikel 29b, vijfde lid, onder b, bepalen dat bij, respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot de vergoeding van (de) kosten. De Raad merkt ten aanzien van de verplichting tot gegevensverstrekking door niet-bestuursorganen op dat de kosten voor het bewerken en verstrekken van in het bijzonder (delen van) geautomatiseerde gegevensbestanden hoog kunnen oplopen.

In de toelichting wordt aangegeven dat vergoeding van de daadwerkelijk gemaakte kosten als uitgangspunt zal worden gehanteerd3, doch de Raad adviseert voor deze volledige kostenvergoeding in de wet een garantie op te nemen.

5. De Raad adviseert om ten aanzien van de verplichting tot gegevensverstrekking door niet-bestuursorganen in de wet een garantie voor volledige kostenvergoeding op te nemen. Dit advies van de Raad nemen wij niet over. In dit wetsvoorstel kiezen wij voor een vergoedingssystematiek waarmee wordt aangesloten bij het bestaande systeem van vergoedingen voor informatieverplichtingen voortvloeiend uit de huidige artikelen 28 en 29 van de Wiv 2002 en waarvoor artikel 13.6, tweede lid, van de Telecommunicatiewet een regeling biedt. Voor de aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten geldt momenteel dat zij op grond van artikel 13.6, tweede lid, van de Telecommunicatiewet aanspraak hebben op vergoeding uit ’s Rijks kas van de door hen gemaakte administratiekosten en personeelskosten die rechtstreeks voortvloeien uit het voldoen aan een verzoek op grond van de Wiv 2002 tot het verstrekken van informatie. In de systematiek van dit wetsvoorstel blijft deze wijze van vergoeden gehandhaafd voor de aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten en wordt zij tevens van toepassing verklaard op de overige aanbieders van openbare communicatiediensten (zie de artikelen 28, achtste lid, en 29, zevende lid, van het wetsvoorstel). Ook op personen en instanties die beroeps- of bedrijfsmatig financiële diensten verlenen of werkzaam zijn als vervoerder zal dit uitgangspunt inzake het vergoeden van de kosten van informatieverstrekkingen van toepassing zijn. In de memorie van toelichting wordt namelijk aangegeven dat als uitgangspunt wordt gehanteerd dat de daadwerkelijke kosten om te voldoen aan een verzoek tot informatieverstrekking worden vergoed. Vervolgens wordt uiteengezet dat onder daadwerkelijke kosten wordt verstaan de personeels- en administratiekosten die een dienstverlener maakt om tegemoet te komen aan een verzoek tot informatieverstrekking4.

6. Advies College bescherming persoonsgegevens

Er is geen advies gevraagd aan het College bescherming persoonsgegevens. Hoewel de Wet bescherming persoonsgegevens niet van toepassing is en het vragen van advies derhalve niet wettelijk verplicht was, had dit naar het oordeel van de Raad in dit geval niettemin voor de hand gelegen. De Raad adviseert hierop in de toelichting in te gaan.

6. De Raad adviseert in de memorie van toelichting in te gaan op de reden waarom over dit wetsvoorstel geen advies is gevraagd aan het College bescherming persoonsgegevens. Zoals de Raad in zijn advies terecht opmerkt, is de Wet bescherming persoonsgegevens op grond van artikel 2, tweede lid, onder b, van die wet niet van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door of ten behoeve van de AIVD en MIVD. De in artikel 51, tweede lid, van de Wet Bescherming Persoonsgegevens opgenomen verplichting om advies te vragen aan het College bescherming persoonsgegevens is in onderhavige situatie niet van toepassing. Wij wijzen in dit verband op hetgeen in de memorie van toelichting op het voorstel van Wet bescherming persoonsgegevens terzake is aangegeven. Aldaar is gesteld dat de in artikel 51, tweede lid, van de Wet Bescherming Persoonsgegevens opgenomen adviestaak van het College bescherming persoonsgegevens niet geldt voor de wetgeving die in artikel 2 van de werkingssfeer van de Wet Bescherming Persoonsgegevens is uitgezonderd, tenzij in de betreffende bijzondere wet anders wordt aangegeven (Kamerstukken II, 1997/98, 25 892, nr. 3, blz. 178). Dit laatste is in de Wiv 2002 niet geschied. Het College bescherming persoonsgegevens heeft derhalve geen adviestaak met betrekking tot onderhavig wetsvoorstel dat strekt tot wijziging van de Wiv 2002. Gezien het voorgaande zien wij geen noodzaak hierop in de memorie van toelichting in te gaan.

7. Inwerkingtreding

Artikel III biedt de mogelijkheid dat niet alle onderdelen van het wetsvoorstel op hetzelfde moment in werking treden. In de toelichting wordt daarvoor geen reden gegeven.

De Raad adviseert daarin alsnog te voorzien en zonodig de bepaling aan te passen.

7. Artikel III van het wetsvoorstel biedt de mogelijkheid niet alle onderdelen van het wetsvoorstel op hetzelfde moment in werking te laten treden. De Raad merkt op dat hiervoor in de toelichting geen reden wordt gegeven en adviseert daarin alsnog te voorzien en zonodig de bepaling aan te passen. Terecht worden door de Raad vraagtekens geplaatst bij de noodzaak van deze bepaling. Artikel III wordt derhalve aangepast.

8. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om op een enkel onderdeel nog een inhoudelijke wijziging in het wetsvoorstel aan te brengen. Naar aanleiding van een aanbeveling van de commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, gedaan in het toezichtsrapport inzake het onderzoek naar de rechtmatigheid van het MIVD-onderzoek naar proliferatie van massavernietigingswapens en overbrengingsmiddelen (Kamerstukken II, 2005–2006, 29 924, nr. 23) wordt het wenselijk geacht de in artikel 27, negende lid, van de Wiv 2002 opgenomen bewaartermijn gedurende welke gegevens die niet zijn geselecteerd, bewaard mogen worden ten behoeve van een nadere selectie te verlengen. Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn aldus aangepast.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

H. D. Tjeenk Willink

Ik moge U, mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken en de Ministers van Defensie en van Justitie, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J. W. Remkes


XNoot
1

De oorspronkelijke tekst van het voorstel van wet en van de memorie van toelichting zoals voorgelegd aan de Raad van State is ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Memorie van toelichting, paragraaf 2 (algemene toelichting op de wijzigingsvoor- stellen), vijfde tekstblok en paragraaf 3.1.1, eerste en derde tekstblok.

XNoot
1

Memorie van toelichting, paragraaf 3.2 (verplichte verstrekking van gegevens door aan te wijzen bestuursorganen).

XNoot
1

Paragraaf 3.2 (wijziging van de artikelen 28 en 29 in verband met de uitbreiding van de reikwijdte tot aanbieders van communicatiediensten), eerste tekstblok.

XNoot
2

Zie paragraaf 3.2, derde tekstblok, van de memorie van toelichting.

XNoot
1

Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (PbEG L 126).

XNoot
2

Verordening van de Raad van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme (PbEG L 344); richtlijn van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 ter voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (PbEU L 309).

XNoot
3

Memorie van toelichting, paragraaf 5.

XNoot
4

Zie paragraaf 5 van de memorie van toelichting.

Naar boven