30 517
Evaluatie van hoofdstuk 13 van de Telecommunicatiewet

nr. 2
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 2 januari 2007

Binnen de vaste commissie voor Economische Zaken1 hebben enkele fracties de behoefte om over de brief van de minister van Economische Zaken van 31 maart 2006 inzake het evaluatierapport «Aftapbaarheid van telecommunicatie» (Kamerstuk 30 517, nr. 1) enkele vragen en opmerkingen voor te leggen aan de regering.

Bij brief van 15 december 2006 zijn ze door de regering beantwoord.

Vragen en antwoorden, voorzien van een inleiding, zijn hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Ten Hoopen

De adjunct-griffier van de commissie,

De Veth

InhoudsopgaveBlz.
   
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties 2
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA 2
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA 2
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD 4
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP 4
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks 5
Reactie van de minister van Economische Zaken 5

Inleiding

De Tweede Kamer heeft op 30 mei 2006 schriftelijke vragen gesteld met betrekking tot de kabinetsbrief van 31 maart 2006, waarmee het Evaluatierapport aftappen aan u is aangeboden (Kamerstukken TK 2005–2006, 30 517, nr. 1). Bijgaand ontvangt u de antwoorden van het kabinet op de gestelde vragen.

In algemene zin is het kabinet van mening, dat het van belang is om de middelen voor de opsporingsinstanties en de inlichtingenen veiligheidsdiensten minstens gelijke tred te laten houden met de technologische ontwikkelingen. Technologische ontwikkelingen gaan snel en veel bedrijven maken daar op eigen wijze gebruik van, zodat het voor de hand ligt om de aftapbaarheidseis in algemene termen te definiëren en bedrijven zelf de verantwoordelijkheid te geven om in lijn met de zelfgekozen technische en bedrijfsmatige organisatie te voldoen aan deze eis.

Zoals aangekondigd zal onderzoek gedaan worden naar de betekenis van nieuwe technologische ontwikkelingen en wil het kabinet deze technologische veranderingen meenemen in zijn toekomstige besluitvorming over aanbevelingen die nog resteren uit de evaluatie.

I. VRAGEN EN OPMERKINGEN VANUIT DE FRACTIES

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

1. Zijn alle vormen van telefoonverkeer te volgen c.q. af te tappen?

2. Hoe wordt omgegaan met bellen via internet en het mogelijkerwijs niet kunnen aftappen van telefoontjes.

3. Hoe verhoudt zich de wettelijk plicht aftappen mogelijk te maken tot de (eveneens wettelijke) privacy bescherming.

4. Op grond waarvan kan worden overgegaan tot het aftappen van telefoontje?

5. Is toezicht op het aftappen van telefoontjes noodzakelijk? Zo ja, wie wordt of is daarvoor verantwoordelijk?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdA

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het evaluatierapport over «aftapbaarheid van telecommunicatie». Zij zijn teleurgesteld over de beperkte wijze waarop het kabinet in de aanbiedingsbrief ingaat op de conclusies en aanbevelingen zoals deze naar voren komen in het evaluatierapport. De leden vragen zich af of en wanneer het kabinet nadrukkelijk en uitgebreid in wil gaan op de conclusies en aanbevelingen die in dit rapport naar voren zijn gekomen.

Deze leden hebben een aantal vragen n.a.v. deze evaluatie en de brief namens het kabinet.

Kunt u aangeven hoeveel telefoontaps er vanaf 1996 jaarlijks zijn uitgevoerd? In hoeveel gevallen ging het daarbij om taps bij iemand die zelf verdacht was van een strafbaar feit? In hoeveel procent van de gevallen hebben dergelijke taps geleid tot opsporing en/of vervolging?

Wat kost het om een tap of een printertap te laten plaatsen door een aanbieder? Hoe verhoudt zich dat tot de vergoeding die geboden wordt aan een aanbieder?

Hoe is de procedure voor het plaatsen van een tap of een printertap?

Hoeveel tijd gaat er overheen voordat een tap of printertap is gerealiseerd?

Op welke wijze worden doelmatigheid, effectiviteit en proportionaliteit bij het aftappen getoetst en beoordeeld? Kunt u op basis van cijfers aangeven of de plaatsing van taps op een proportionele wijze wordt toegepast? Hoe kijkt u aan tegen het ontwikkelen van een methodiek waarmee doelmatigheid en proportionaliteit van taps continu kan worden beoordeeld?

Uit het rapport komt naar voren dat de handhaving op de verplichting tot het aftapbaar maken van systemen nog niet voldoende op gang is gekomen. Kunt u aangeven waarom de handhaving zo laat op gang gaat komen? Heeft het Agentschap Telecom onvoldoende gebruik gemaakt van haar bevoegdheden?

Hoe kwalificeert u de kritiek uit het rapport dat het direct aftapbaar maken bij introductie van een netwerk een onrealistische eis is? Stelt het kabinet hier geen eisen die niet uitvoerbaar zijn waarmee handhaving en de effectiviteit van aftapbaarheid verder onder druk komen te staan?

Op welke wijze denkt u de verstandhouding met aanbieders te kunnen verbeteren? Bent u bereid om meer mogelijkheden te bieden aan aanbieders om bij fouten in tapbevelen of bij veronderstelde onrechtmatigheid van tapbevelen melding te maken bij een onafhankelijk orgaan dat hierover kan oordelen?

Hoe beoordeelt u de conclusie uit het rapport waarin gesteld wordt dat de kosten zullen gaan toenemen om, binnen de huidige en toekomstige technologische ontwikkelingen, netwerken aftapbaar te houden? Is aftapbaarheid van nieuwe technieken nog wel effectief wanneer de kosten hiervoor niet langer in verhouding staan tot de mogelijk beperkte informatie die het oplevert, zeker gezien de moeilijkheden met het tappen van versleutelde informatie via onder andere p2p-netwerken, zoals Skype?

Bent u voornemens om in een dergelijke situatie ook een verplichting tot aftapbaarheid op te leggen aan de makers van softwareprogramma’s?

Hoe denkt u om te gaan met handhaving van aftapbaarheid bij softwareprogramma’s van buitenlandse aanbieders die zelf geen netwerk onderhouden en ook geen vestiging hebben in Nederland? In welke mate acht u het realistisch om te verwachten dat ook dit soort elektronische Internetdiensten aftapbaar gemaakt kunnen worden?

Welke mogelijkheden hebben opsporingsdiensten als criminelen of potentiële terroristen in toenemende mate gebruik blijken te gaan maken van versleutelde communicatie via Internet waarbij gebruik wordt gemaakt van software die wordt gemaakt door buitenlandse ontwikkelaars of bedrijven?

Is het nog redelijk om, gezien de verwachte en gemelde stijging in kosten bij aftappen, kosten met betrekking tot het aftapbaar maken en de daarbij komende administratieve lasten voor aanbieders van netwerken volledig voor rekening te laten zijn van aanbieders? Is dit niet tegenstrijdig aan het kabinetsvoornemen om juist de administratieve lasten voor het bedrijfsleven terug te brengen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

Kunt u een reactie geven op de brief van de aanbieders KPN, Orange, T-Mobile, Telfort en Vodafone d.d. 22 mei 2006, aangaande het evaluatierapport?

Uit het rapport blijkt dat bij de tweede aanbeveling gepleit wordt voor een minder strikte toepassing van de aftapbaarheidseis op het moment van introductie en ingrijpende vernieuwingen van een netwerk. Verwacht u niet dat als gevolg van deze uitzondering misbruik mogelijk zal zijn? Wat is de reactie van de minister van Justitie op deze uitzondering?

Uit het rapport blijkt dat de vierde aanbeveling ziet op het onderbrengen van de aftapbaarheidsplicht in een aparte wet onder verantwoordelijkheid van de ministerie van Justitie, BZK en Defensie? Waarom bent u niet bereid deze aanbeveling over te nemen?

Kunt u aangeven of het kabinet voornemens is de aanbeveling betreffende het uitzonderen van netwerken met een kleine omvang over te nemen? Zo ja, verwacht u niet dat als gevolg van deze uitzondering misbruik mogelijk zal zijn? Wat is de reactie van de minister van Justitie op deze uitzondering? Hoeveel netwerken met een kleine omvang zijn er op dit moment en kan er een voorbeeld genoemd worden van kleine netwerken?

Is het kabinet voornemens de resterende aanbevelingen uit het onderzoeksrapport over te nemen? Kunt u de overwegingen toelichten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie waarderen het rapport en betreuren het feit dat het kabinet niet bereid is om aftappen volledig onder de verantwoordelijkheid van de ministers van Justitie, Binnenlandse Zaken en Defensie te leggen. Het kabinet lijkt niet doordrongen van een belangrijk aantal aspecten van aftappen. Deze leden verzoeken u om alsnog met een analyse van het spanningsveld tussen de aftapverplichting enerzijds en de verantwoordelijkheid van Justitie anderzijds om daadwerkelijk te bepalen wie wordt vervolgd. Tevens is de discussie over de grote hoeveelheid aftappen in vergelijking met ons omringende landen nooit inhoudelijk gevoerd en worden nog altijd vertrouwelijke gesprekken tussen advocaten en hun cliënten getapt. Deze leden verzoeken u in samenspraak met de ministers van Justitie, Binnenlandse Zaken en Defensie om uw visie te geven op deze zaken, en daar waar over aantallen gesproken wordt, eindelijk cijfers en statistieken te geven. De leden van de SP-fractie constateren dat de onderzoekers zich van de knelpunten in de verantwoordelijkheid bewust zijn. Zij verzoeken u tevens om met collega’s een aanpak in de wet neer te leggen die meer aansluit bij de realiteit van de justitiële aard van aftappen.

De leden van de SP-fractie constateren dat de onderzoekers veel fouten in de taplasten ontdekken. Er is soms twijfel aan de rechtmatigheid van de taplast. De leden van de SP-fractie vinden dat dergelijke fouten onacceptabel zijn, gezien de zwaarte van de opsporingsbevoegdheid. Dat de ISP’s daarvoor verantwoordelijkheid willen nemen is te beschouwen als een positief signaal, maar het is onbegrijpelijk dat de politie en Justitie zelf hier niet tegen optreden. Graag horen zij uw verantwoording hierover.

De leden van de SP-fractie vinden het een goed idee van XS4All om toezicht op de interceptie te organiseren en vragen hierover uw oordeel.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennis genomen van het evaluatierapport van hoofdstuk 13 van de Telecommunicatiewet en de bijbehorende kabinetsreactie. In de evaluatie worden verschillende probleemvelden geconstateerd en worden naar aanleiding van deze probleemvelden diverse aanbevelingen gedaan. In de brief, waarin het kabinet reageert op het evaluatierapport wordt, zo vindt de fractie van GroenLinks, wordt onvoldoende recht gedaan aan de constateringen en aanbevelingen. Deze leden moeten constateren dat het kabinet weinig lijkt te doen met de uitkomsten van het onderzoek. Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen om, naar aanleiding van het evaluatierapport, de wetgeving inzake aftapbaarheid van telecommunicatie te herzien?

In het evaluatierapport wordt geconstateerd dat de vereiste aftapbaarheid bij het introduceren van een dienst heroverwogen kan worden. Het kabinet blijft echter bij het standpunt dat nieuwe, innovatieve diensten aftapbaar dienen te zijn, reeds bij introductie daarvan. De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af of een dergelijke eis het aanbieden van experimentele diensten aan klanten niet onnodig moeilijk maakt. De eis van aftapbaarheid vanaf de introductie brengt de nodige technische en financiële investeringen met zich mee, wat een drempel opwerpt voor het invoeren van dergelijke innovatieve en experimentele diensten. Wat is uw mening over de drempel die mogelijk door de eis van aftapbaarheid wordt opgeworpen?

De leden van GroenLinks vragen zich ook af of de eis van aftapbaarheid een level playing field voor innovatieve diensten kan verhinderen. Klopt het dat buitenlandse aanbieders op geen enkele manier aan de eis van aftapbaarheid hoeven te voldoen? Wat betekent dat voor de positie van Nederlandse aanbieders?

In het evaluatierapport wordt aanbevolen om statistieken over het aftappen bij te houden en te publiceren. Het kabinet heeft echter niet op deze aanbeveling gereageerd. Wat is uw mening over het bijhouden van statistieken over aftappen en het eventueel publiceren van (delen) van die statistieken?

Deze leden willen u ook vragen welke ruimte aanbieders in het huidige stelsel hebben om fouten en onrechtmatigheden aan te kaarten?

Tenslotte vragen de leden van de GroenLinksfractie zich af wat de relatie is tussen de recent door de Tweede Kamer aangenomen Wet verruiming opsporingsbevoegdheden (30 164) en hoofdstuk 13 van de Telecommunicatiewet. Wat zijn de gevolgen van die wet voor hoofdstuk 13 van de Telecommicatiewet en wat zijn de gevolgen voor aanbieders?

II. REACTIE VAN DE REGERING

CDA

1

Zijn alle vormen van telefoonverkeer te volgen cq af te tappen? Hoe wordt omgegaan met bellen via internet en het mogelijkerwijs niet kunnen aftappen van telefoontjes?

In belang van de opsporing en de staatsveiligheid wordt deze vraag niet beantwoord.

2

Hoe verhoudt zich de wettelijke plicht aftappen mogelijk te maken tot de (eveneens wettelijke) privacybescherming?

In de Telecommunicatiewet is in hoofdstuk 11 de privacybescherming geregeld (eisen waaraan aanbieders moeten voldoen om de privacy van hun klanten te beschermen); in hoofdstuk 13 is de aftapbaarheidseis geregeld en worden aanbieders verplicht hun medewerking te verlenen aan verzoeken van bevoegde autoriteiten. Zoals een huiszoekingsbevel een beslissing van bevoegd gezag eist, zo geldt dit ook voor een taplast. Hoofdstuk 13 kan daarmee worden gezien als de uitzondering op de algemeen geldende privacybepalingen, zoals tot uitdrukking komt in artikel 11.13 van de Telecommunicatiewet. Op het moment dat een aanbieder uitvoering geeft aan een bevoegd gegeven taplast, is hij ontheven van de naleving van de daarop betrekking hebbende bepalingen van hoofdstuk 11 van de Telecommunicatiewet.

3

Op grond waarvan kan worden overgegaan tot het aftappen van telefoontjes?

De Officier van Justitie verzoekt om machtiging van de rechter-commissaris om te tappen, en maakt vervolgens een tapbevel op. Een uittreksel van het tapbevel wordt via de tapkamer naar de telecomaanbieder gestuurd, waarna de tap wordt aangesloten. Dit gebeurt over het algemeen binnen enkele uren, maar kan langer duren als de aanbieder het tapproces niet heeft geautomatiseerd. Er is een aparte procedure voor spoedtaps; in geval van dringende noodzaak kan het tapbevel mondeling worden gegeven.

Voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten geldt, dat de toestemming voor het plaatsen van een tap wordt verleend door de ministers van BZK onderscheidenlijk van Defensie.

De Officier van Justitie die het tapbevel afgeeft, beoordeelt op grond van feiten en omstandigheden van het geval of aan de criteria voor het plaatsen van een tap (art. 126m of 126t Wetboek van Strafvordering), waaronder de proportionaliteit- en subsidiariteitseis, is voldaan. Deze beoordeling wordt getoetst door de rechter-commissaris die een machtiging moet afgeven. Ook een verlenging, aanvulling of wijziging van een tapbevel geschiedt alleen na machtiging van de rechter-commissaris. De proportionaliteit en subsidiariteit kan ook worden getoetst door de zittingsrechter, wanneer de strafzaak ter terechtzitting wordt behandeld.

In ons strafvorderlijk systeem moet per tap worden gewogen of deze gerechtvaardigd wordt door het onderzoek. Daarbij geldt in het kader van de strafvordering als ondergrens de normering, die in de artikelen 126m en 126t van het Wetboek van Strafvordering zijn neergelegd1. Daarnaast wordt bij de beslissing om te gaan tappen gekeken naar proportionaliteit en subsidiariteit van de inzet. Hierbij is van belang dat zowel in artikel 126m als in artikel 126t de voorwaarde voor toepassing van de bevoegdheid tot aftappen is dat het belang van het opsporingsonderzoek dit dringend vordert. Deze wegingen worden door het Openbaar Ministerie gedaan alvorens er een machtiging voor een tap wordt gevorderd bij de rechter-commissaris. Deze laatste zal op grond van de hem aangeleverde stukken ook weer toetsen aan het wettelijk kader en aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit De rechter-commissaris kan – als die weging uitvalt in het voordeel van de inzet van het middel – een machtiging verstrekken voor ten hoogste vier weken. Na het verlenen van de machtiging zal de Officier van Justitie zich opnieuw beraden of hij daadwerkelijk het bevel geeft, waarbij de duur van het bevel nimmer de periode waarvoor de machtiging geldt, kan overschrijden. De inzet van het middel kan na ommekomst van de periode verlengd worden, waarbij opnieuw het hele scala aan criteria zal worden getoetst door zowel de Officier van Justitie als de rechter-commissaris. Deze toetsen vinden dus plaats voor en regelmatig tijdens de toepassing van dit opsporingsmiddel.

Na de toepassing van het middel zal (indien de zaak ter zitting komt) ook de zittingsrechter beoordelen of de inzet van het opsporingsmiddel in het kader van dat strafrechtelijk onderzoek te rechtvaardigen is. Hiermee is een duidelijk en effectief toetsingskader gecreëerd voor de inzet van dit middel.

De «hoeveelheid taps» is niet van belang voor een beoordeling van de proportionaliteit van het aftappen. Iedere tap moet immers aan de criteria van artikel 126m of t Sv voldoen. Iedere tap wordt afzonderlijk gewogen en beoordeeld door zowel de officier van justitie als de rechter-commissaris. Het kabinet is dan ook van mening dat op basis van cijfers (aantallen taps) niet kan worden aangegeven of de plaatsing van taps op proportionele wijze wordt toegepast. Dit kan alleen door de beoordeling van afzonderlijke tapbevelen. Door het boven beschreven systeem van «checks and balances» wordt voldoende gewaarborgd dat het opsporingsmiddel «tappen» op een verantwoorde manier wordt ingezet.

Met betrekking tot de inlichtingen- en veiligheidsdiensten geldt een eigen toetsingsregime opgenomen in de Wet op de inlichtingenen veiligheidsdiensten (WIV 2002, artikel 31). De betrokken ministers beoordelen of aan de criteria voor het plaatsen van een tap is voldaan. Dit geldt ook voor verlengingen, aanvullingen of wijzigingen van een taplast. De Commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten is belast met het toezicht op de rechtmatigheid van de taakuitvoering van deze diensten. Deze commissie toetst de rechtmatigheid van taplasten elke drie maanden achteraf.

4

Is toezicht op het aftappen van telefoontjes noodzakelijk? Zo ja, wie wordt of is daarvoor verantwoordelijk?

In het antwoord op uw vorige vraag is aangegeven, hoe het kabinet de checks and balances in het aftappen beziet. In aanvulling hierop wijs ik er nog op dat de verwerking van persoonsgegevens via de tapkamer bij de politie onder het toezicht van het College Bescherming Persoonsgegevens valt. Het College doet op dit moment bijvoorbeeld onderzoek naar de vernietiging van zogenaamde geheimhoudersgesprekken. Het kabinet heeft de indruk dat er in interne procedures, de toetsing door de zittingsrechter en het toezicht door het CBP vooralsnog sprake is van afdoende toezicht.

De toezichthoudende functie voor wat betreft taplasten van inlichtingen- en veiligheidsdiensten berust bij de Commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

PvdA

1

Kan het kabinet aangeven hoeveel telefoontaps er vanaf 1996 jaarlijks zijn uitgevoerd? In hoeveel gevallen ging het daarbij om taps bij iemand die zelf verdacht was van een strafbaar feit? In hoeveel procent van de gevallen hebben dergelijke taps geleid tot opsporing en/of vervolging?

Het kabinet beschikt niet over landelijke gegevens van het aantal justitiële taps op jaarbasis. Uitzondering hierop is de inventarisatie uit 1998 door de tapkamerbeheerders van de regionale korpsen op verzoek van het Overlegorgaan Post en Telecommunicatie deelorgaan aftappen. Uit de inventarisatie bleek dat in 1998 ongeveer 10 000 taps zijn geplaatst, waarvan 3000 in het vaste net en 7000 in de mobiele netwerken.

Ook over de aantallen taps bij iemand die zelf verdachte was van een strafbaar feit – in vergelijking tot aantallen taps bij niet verdachte derden – zijn geen cijfers beschikbaar. In zijn algemeenheid kan daarover het volgende worden opgemerkt. Tot aan de inwerkingtreding op 1 februari 2000 van de wet Bijzondere Opsporingsbevoegdheden was voor het plaatsen van een tap voorwaarde dat het gesprekken betrof ten aanzien waarvan het vermoeden bestond dat daaraan de verdachte zou deelnemen (artikel 125g Sv oud). De tap was dus altijd gericht op de verdachte; dat gold ook voor de 10 000 taps uit 1998. Dat betekent overigens niet dat alleen de telecommunicatieaansluitingen van de verdachte werden getapt. Ook telecommunicatieaansluitingen van anderen dan de verdachte konden worden getapt, zolang maar kon worden aangetoond dat de verdachte hiervan mogelijkerwijs gebruik zou maken. Na 1 februari 2000 is de eis voor het plaatsen van een tap, dat het vermoeden moet bestaan dat de verdachte aan gesprekken deelneemt, vervallen. Dat betekent dat de tapbevoegdheid in beginsel ruimer kan worden ingezet. Een tap wordt altijd geplaatst in het kader van een opsporingsonderzoek. Informatie verkregen uit een tap wordt gebruikt als sturingsinformatie ten behoeve van het opsporingsonderzoek en als direct of indirect bewijs in een strafzaak. Naar de bijdrage van het middel tappen aan de opsporing en vervolging van strafbare feiten is in algemene zin onderzoek gedaan door het WODC. Uit het onderzoek van het WODC uit 1996 (Tappen in Nederland) blijkt dat de tap een effectief middel is. Later onderzoek bevestigt dit beeld (R. J. Bokhorst: De telefoontap in grote opsporingsonderzoeken, Justitiële Verkenningen, themanummer Recherche, 2004-04).

2

Wat kost het om een tap of een printertap te laten plaatsen door een aanbieder? Hoe verhoudt zich dat tot de vergoeding die geboden wordt aan een aanbieder?

Op de vraag, wat het de aanbieders kost om aan een taplast te voldoen is geen eenduidig antwoord te geven. De kosten van de aanbieder hangen immers samen met de mate waarin dit proces geautomatiseerd is en hoe de bedrijfsvoering georganiseerd is.

De Telecommunicatiewet (artikel 13.6) maakt een onderscheid tussen enerzijds investerings-, onderhouds- en exploitatiekosten voor de technische voorzieningen teneinde te kunnen voldoen aan de aftapbaarheidseis (art 13.1 TW), de verplichte informatieverstrekking (art 13.4 TW) en de beveiligingseisen (art 13.5 TW) en anderzijds administratie- en personeelskosten rechtstreeks voortvloeiend uit het voldoen aan een last op grond van het Wetboek van Strafvordering dan wel een toestemming op grond van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002. In de in 2005 vastgestelde Regeling kosten aftappen en gegevensverstrekking wordt dit nader uitgewerkt. De regeling gaat uit van een indicatief tarief voor bepaalde in de bijlage omschreven handelingen door de aanbieder. Uitsluitend de daarmee verband houdende salariskosten en administratiekosten komen krachtens de regeling voor vergoeding in aanmerking. Wanneer de kostenopgave van de aanbieder hoger is dan het indicatieve tarief, dient de aanbieder voor een onderbouwing van de kostenopgave te zorgen. De bevoegde autoriteit kan de aanbieder verzoeken om een accountantsverklaring omtrent de kostenopgave. De vergoedingensystematiek op grond van de Telecommunicatiewet gaat dus uit van een gedeeltelijke vergoeding van de kostprijs van een tap of informatieverzoek: geen investerings-, onderhoudsen exploitatiekosten en voor wat betreft de uitvoeringskosten uitsluitend de salaris- en administratiekosten.

In de praktijk komen grote verschillen voor in de declaraties van de aanbieders op grond van de Regeling kosten aftappen en gegevensverstrekking. Enkele aanbieders declareren op basis van de in de regeling genoemde indicatieve tarieven, andere aanbieders hebben een kostenopgave ingediend met een uurtarief oplopend tot boven de € 200,–.

Momenteel wordt de regeling geëvalueerd. Het resultaat hiervan zal eind dit jaar beschikbaar zijn.

3

Hoe is de procedure voor het plaatsen van een tap of een printertap?Hoeveel tijd gaat er overheen voordat een tap of printertap is gerealiseerd?

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3 van de CDA-fractie.

4

Op welke wijze worden doelmatigheid, effectiviteit en proportionaliteit bij het aftappen getoetst en beoordeeld? Kan het kabinet op basis van cijfers aangeven of de plaatsing van taps op een proportionele wijze wordt toegepast?

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3 van de CDA-ftactie.

5

Hoe kijkt het kabinet aan tegen het ontwikkelen van een methodiek waarmee doelmatigheid en proportionaliteit van taps continue kan worden beoordeeld?

Ik verwijs hier naar het antwoord op de vragen 3 en 4 van de CDA-fractie. Een dergelijke methodiek bestaat al voor zowel de opsporing als voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Bij elk onderzoek worden doelmatigheid en proportionaliteit van taps beoordeeld. Dat gebeurt voorafgaand aan en tijdens de inzet van het middel. De inzet van het middel betekent namelijk niet alleen een inbreuk op de privacy van burgers, maar vergt ook onderzoekscapaciteit. Ook tegen die achtergrond zal steeds een afweging gemaakt worden naar de doelmatigheid en proportionaliteit van elke individuele tap.

6

Kan de minister aangeven, waarom de handhaving zo laat op gang gaat komen?

Het toezicht op bevoegd aftappen is op 1 september 2002 formeel bij Agentschap Telecom, onderdeel van het ministerie van Economische Zaken, belegd. Vervolgens is gestart met het ontwikkelen van de uitvoering van deze taak. Gezien de complexiteit van het onderwerp en de snelle veranderingen in deze markt, kostte het enige tijd voordat voldoende kennis was opgedaan om de handhaving op het gebied van bevoegd aftappen goed gestalte te geven. In het toezicht is de prioriteit in eerste instantie gericht op het actief voorlichten van de markt. Dit was noodzakelijk om meer bekendheid en begrip voor de wettelijke bepalingen uit hoofdstuk 13 TW te creëren. In 2003 is begonnen met het uitvoeren van inspecties. Deze inspecties hadden in eerste instantie een voorlichtend karakter. Eind 2003 is bij evidente overtreders overgegaan tot sanctieoplegging. Sinds 1 januari 2006 wordt de sanctieoplegging geïntensiveerd. Bij geconstateerde overtredingen wordt direct sanctionerend opgetreden.

7

Heeft het Agentschap Telecom onvoldoende gebruik gemaakt van haar bevoegdheden?

Nee. Zie het antwoord op vraag 6.

8

Hoe kwalificeert het kabinet de kritiek uit het rapport, dat het direct aftapbaar maken bij introductie van een netwerk een onrealistische eis is? Stelt het kabinet hier geen eisen die niet uitvoerbaar zijn, waarmee de handhaving en de effectiviteit van aftapbaarheid verder onder druk komen te staan?

Uitgangspunt van het beleid van het kabinet is dat alle openbare telecommunicatienetwerken en -diensten vanaf het moment van introductie aftapbaar dienen te zijn. De wijze waarop aanbieders hun netwerken technisch en bedrijfsmatig inrichten verschilt per aanbieder. Daarnaast gaan de technologische ontwikkelingen snel. Om die reden ligt het voor de hand de aanbieders te verplichten zelf rekening te houden met de aftapbaarheid van hun netwerken en diensten.

Zoals reeds in het Beleidsvoornemen Bevoegd Aftappen Telecommunicatie (Kamerstukken II, 1995–1996, 24 679, nr. 1) is aangegeven, vormt het instrument aftappen een belangrijk middel voor de opsporing en de veiligheid van de Staat. Inbreuk op het principe van aftapbaarheid acht het kabinet een onaanvaardbaar risico. Deze opvatting vormt de basis voor Hoofdstuk 13 TW. De gedachte is voorts, dat de aanbieders vanuit de helderheid van dit principe de gelegenheid hebben hierop te anticiperen bij nieuwe technologische ontwikkelingen en niet achteraf met eisen worden geconfronteerd.

Voor zover over de praktische uitwerking van de aftapbaarheidseis bij nieuwe netwerken en diensten overleg nodig is, zijn daarvoor binnen de overheid voorzieningen getroffen. Sinds 1999 is een samenwerkingsverband van operationele diensten op het terrein van interceptie werkzaam dat onder andere deze afstemming met aanbieders tot taak heeft (en ook feitelijk doet). Daarnaast zijn de tapfaciliteiten bij de politie gecentraliseerd en ondergebracht bij de Unit Landelijke Interceptie van het Korps Landelijke Politiediensten, zodat ook daar slagvaardiger op nieuwe ontwikkelingen kan worden ingespeeld.

Zoals het kabinet bij de aanbieding van het Evaluatierapport heeft aangegeven, is de directe aftapbaarheid bij introductie van een netwerk of dienst een realistische eis.

9

Op welke wijze denkt het kabinet de verstandhouding met aanbieders te kunnen verbeteren?

Aanbieders en behoeftestellers hebben soms belangen van tegengestelde aard. Overleg en communicatie vormen hierbij een continu punt van aandacht. Ook in het licht van de implementatie van de EU richtlijn dataretentie wordt hieraan extra aandacht gegeven. Zowel op operationeel niveau als op beleidsmatig niveau vindt regelmatig overleg plaats tussen overheid en aanbieders. Ook biedt het Agentschap Telecom middels voorlichting helderheid over de vereisten van aftapbaarheid.

10

Is zij bereid om meer mogelijkheden te bieden aan aanbieders om bij fouten in tapbevelen of bij veronderstelde onrechtmatigheid van tapbevelen melding te maken bij een onafhankelijk orgaan dat hierover kan oordelen?

Vooralsnog ziet het kabinet geen reden om in te grijpen in de bestaande procedure. De rechtmatigheid van een taplast in geval van opsporing van strafbare feiten wordt getoetst door de Rechter Commissaris.

Fouten in tapbevelen kunnen evenwel nooit uitgesloten worden. Onregelmatigheden kunnen worden gemeld bij de landelijk Officier van Justitie die tevens procedureafspraken maakt met vertegenwoordigers van aanbieders van telecommunicatienetwerken en -diensten. Deze Officier van Justitie staat buiten het betreffende strafrechtelijke onderzoek, en kan zonodig overleggen met de behandelend zaaksofficier. Deze procedure lijkt afdoende; het aantal fouten in tapbevelen is voor zover bij het kabinet bekend niet zodanig groot dat een aanpassing van de procedure op dit moment noodzakelijk wordt geacht.

11

Hoe beoordeelt u de conclusie uit het rapport waarin gesteld wordt, dat de kosten zullen gaan toenemen om, binnen de huidige en toekomstige technologische ontwikkelingen, netwerken aftapbaar te houden?

Het kabinet heeft bij de aanbieding van het Evaluatierapport aangegeven onderzoek te doen naar de technologische ontwikkelingen en maatregelen, die het kabinet moet nemen om de aftapbaarheid te garanderen; ook de kosten zullen in dit onderzoek worden betrokken. Het principe van aftapbaarheid en de waarde van het instrument aftappen voor de opsporing vormen geen reden voor het kabinet vooruit te lopen op conclusies uit dit onderzoek.

12

Is aftapbaarheid van nieuwe technieken nog wel effectief wanneer de kosten hiervoor niet langer in verhouding staan tot de mogelijk beperkte informatie die het oplevert, zeker gezien de moeilijkheden met het tappen van versleutelde informatie via o.a. p2p-netwerken, zoals Skype?

De waarde van het middel aftappen moet worden afgemeten naar de stand van de techniek van het moment en de informatie die het thans oplevert. In het antwoord op vraag 1 is al aangegeven dat recent onderzoek heeft aangetoond dat tappen een effectief opsporingsmiddel is (R.J. Bokhorst: De telefoontap in grote opsporingsonderzoeken, Justitiële Verkenningen, themanummer Recherche, 2004-04).

13

Is de minister voornemens om in een dergelijke situatie ook een verplichting van aftapbaarheid op te leggen aan de makers van softwareprogramma’s? Hoe denkt het kabinet om te gaan met handhaving van aftapbaarheid van softwareprogramma’s van buitenlandse aanbieders die zelf geen netwerk onderhouden en ook geen vestiging hebben in Nederland? In welke mate acht het kabinet het realistisch om te verwachten dat ook dit soort elektronische Internetdiensten aftapbaar gemaakt kunnen worden?

Makers van softwareprogramma’s voor bepaalde internetdiensten zijn geen aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken- en diensten als bedoeld in de Telecommunicatiewet. Op grond van de Telecommunicatiewet kan dan ook geen verplichting worden opgelegd aan deze makers van softwareprogramma’s, maar slechts aan aanbieders van openbare telecommunicatiediensten en -netwerken. Handhaafbaarheid is om die reden ook geen issue.

14

Welke mogelijkheden hebben opsporingsdiensten als criminelen of potentiële terroristen in toenemende mate gebruik blijken te gaan maken van versleutelde communicatie via Internet waarbij gebruik wordt gemaakt van software die wordt gemaakt door buitenlandse ontwikkelaars of bedrijven?

Ingevolge de zogenoemde wet Computercriminaliteit II1 die 1 september jongstleden in werking is getreden, kan de Officier van Justitie de medewerking vorderen van een derde, niet zijnde de verdachte, die kennis heeft van de (wijze van) versleuteling van een bericht. Daarnaast investeren de opsporingsdiensten en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten zelf in de ontwikkeling van kennis op het terrein cryptografie. Het eerdergenoemde samenwerkingsverband (zie vraag 8) heeft onder andere tot taak de opsporingsdiensten hierin te ondersteunen.

Overigens biedt de WIV 2002 reeds de bevoegdheid om een ieder, die kennis draagt terzake het ongedaan maken van versleuteling van gesprekken, telecommunicatie of gegevensoverdracht, te verplichten alle noodzakelijke medewerking te verlenen deze versleuteling ongedaan te maken.

15

Is het nog redelijk om, gezien de verwachte en gemelde stijging in kosten bij aftappen, kosten met betrekking tot het aftapbaar maken en de daarbij komende administratieve lasten voor de aanbieders van netwerken volledig voor rekening te laten zijn van aanbieders?

Uitgangspunt van het kabinetsbeleid is dat de overheid in het algemeen belang verplichtingen kan opleggen aan bedrijven, waarbij deze bedrijven de kosten voor uitvoering van die verplichtingen dragen. Hierbij kan worden gedacht aan eisen die worden opgelegd ten behoeve van het milieu, de veiligheid van werknemers, de belastingwetgeving, de bescherming van persoonsgegevens, etc. De reden om de bedrijven dergelijke kosten te laten dragen is erin gelegen dat de omvang van deze kosten sterk afhangt van de inrichting van de eigen bedrijfsvoering, dat bedrijven zelf de meest efficiënte oplossing zullen kiezen en dat bedrijven de kosten kunnen doorberekenen aan de klanten. In dit geval wordt een verplichting opgelegd waarmee de opsporing van strafbare feiten en de staatsveiligheid is gediend. Tegen deze achtergrond acht het kabinet het in de huidige situatie redelijk om de investeringskosten gemoeid met de aftapbaarheidseis op de aanbieders te laten rusten.

16

Is dit niet tegenstrijdig aan het kabinetsvoornemen om juist de administratieve lasten voor het bedrijfsleven terug te brengen?

Naar de definitie betreffen de investeringen als hierboven bedoeld geen administratieve lasten maar uitvoeringslasten. Dat neemt niet weg, dat het kabinet de lasten voor het bedrijfsleven zo laag mogelijk wil houden. Om redenen van het algemeen belang, ziet het kabinet zich evenwel in bepaalde gevallen genoodzaakt bedrijven verplichtingen op te leggen en hen de kosten voor uitvoering van deze verplichting te laten dragen.

VVD

1

Kan de minister een reactie geven op de brief van de aanbieders KPN, Orange, T-Mobile, Telfort en Vodafone dd. 22 mei 2006 aangaande het evaluatierapport?

De brief van de genoemde operators stelt de proportionaliteit van de taplasten en aftapbaarheidsverplichtingen aan de orde. De operators vragen om cijfers om deze proportionaliteit te onderbouwen, om een beroepsinstantie om mogelijke strijdigheid met de privacybepalingen aan te kaarten en om een andere vergoeding van gemaakte kosten.

Vanuit het gezichtspunt van de operators zijn dit begrijpelijke vragen.

De proportionaliteit beoordeelt het kabinet in het licht van het belang van de opsporing van strafbare feiten en de staatsveiligheid. Zoals in het antwoord op de eerste vraag van de PvdA-fractie is aangegeven wordt de proportionaliteit van het aftappen per individuele last beoordeeld door de officier van justitie en de rechter-commissaris; respectievelijk de betrokken minister in het geval van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Op basis van cijfers (aantallen taps) kan niet worden beoordeeld of de plaatsing van taps op proportionele wijze wordt toegepast. Het kabinet is wel bereid om de tapstatistieken bij te houden voor wat betreft de taps in het belang van de opsporing van strafbare feiten en daar politieke verantwoording over af te leggen.

Tegelijkertijd wil het kabinet waken voor te veel bureaucratisch gecijfer. Bovendien moet de waarde van de tapstatistiek niet te hoog worden ingeschat: het biedt een beeld van aantallen maar niet van nut en noodzaak.

Het kabinet ziet op dit moment geen reden om een beroepsinstantie in te richten waar aanbieders mogelijke strijdigheid met de privacybepalingen aan kunnen kaarten. Onregelmatigheden in tapbevelen kunnen worden gemeld bij de landelijk Officier van Justitie die tevens procedureafspraken maakt met vertegenwoordigers van aanbieders van telecommunicatienetwerken en -diensten. Deze Officier van Justitie staat buiten het betreffende strafrechtelijke onderzoek, en kan zonodig overleggen met de behandelend zaaksofficier. Deze procedure lijkt vooralsnog afdoende; het aantal fouten in tapbevelen is voor zover bij het kabinet bekend niet zodanig groot dat een aanpassing van de procedure noodzakelijk is. Indien een aanbieder door een klant of andere partij aansprakelijk wordt gehouden als gevolg van een vermeende strijdigheid tussen het meewerken aan een taplast en de privacybepalingen, kan deze aansprakelijkheid rechtstreeks worden doorgeleid naar de behandelend zaaksofficier: een operator moet immers onverwijld voldoen aan een taplast en daarbij kunnen vertrouwen op de rechtmatigheidstoets van de zaaksofficier.

In de regeling kosten aftappen en gegevensverstrekking is bepaald dat deze na een jaar zal worden geëvalueerd. Daarbij zal ook de uitkomst van de bezwaarprocedure van twee aanbieders worden betrokken die thans bij het ministerie van Justitie aanhangig is.

2

Uit het rapport blijkt dat bij de tweede aanbeveling (p. 9) gepleit wordt voor een minder strikte toepassing van de aftapbaarheidseis op het moment van introductie en ingrijpende vernieuwingen van een netwerk. Verwacht de minister niet dat als gevolg van deze uitzondering misbruik mogelijk zal zijn? Wat is de reactie van de minister van Justitie op deze uitzondering?

Het kabinet neemt deze aanbeveling niet over. Uiteraard wordt in goed overleg met de aanbieders bezien, welke praktische consequenties verbonden zijn aan ingrijpende vernieuwing en hoe de algemene aftapbaarheidseis kan worden gewaarborgd. Indien de algemene eis losgelaten zou worden, zou inderdaad misbruik mogelijk zijn – zoals gezegd, wil het kabinet de algemene eis niet loslaten.

3

Uit het rapport blijkt dat de vierde aanbeveling (p. 10) ziet op het onderbrengen van de aftapbaarheidsplicht in een aparte wet onder verantwoordelijkheid van de ministeries van Justitie, BZK en Defensie. Waarom is de minister niet bereid deze aanbeveling over te nemen?

Zoals bij de aanbieding van het Evaluatierapport is aangegeven, zal worden bezien op welke wijze het beste invulling gegeven kan worden aan de gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de betrokken ministers. Het handhaven van hoofdstuk 13 in de Telecommunicatiewet heeft een aantal praktische voordelen: aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten treffen in één wet alle verplichtingen aan (waaronder de verplichting aftapbaar te zijn), toezicht vergoedingen en andere aspecten rond de uitvoering volgen het regime van deze wet (indien elders ondergebracht zou dat apart geregeld moeten worden) en ook de implementatie van de richtlijn dataretentie is praktischer in hoofdstuk 13 TW dan elders.

Op grond van hoofdstuk 13 TW worden nadere regels gesteld, die praktische invulling geven aan de algemene wettelijke bepalingen. De gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van de betrokken ministers komt in de ogen van het kabinet het beste tot zijn recht in het handhaven van de uitgangspunten van aftapbaarheid in hoofdstuk 13 TW. Dit neemt niet weg, dat voor de voordracht van nadere regels de minister van EZ niet de eerstverantwoordelijke hoeft te zijn. Overwogen wordt een wijziging van de Telecommunicatiewet voor te stellen, waardoor de voordracht van nadere regels op grond van bepalingen van hoofdstuk 13 TW door de daartoe meest aangewezen minister wordt gedaan.

4

Kan de minister aangeven of hij voornemens is de aanbeveling (aanbeveling 4 p. 10) betreffende het uitzonderen van netwerken met een kleine omvang over te nemen? Zo ja verwacht de minister niet dat als gevolg van deze uitzondering misbruik mogelijk zal zijn? Wat is de reactie van de minister van Justitie op deze uitzondering?

Het kabinet neemt deze aanbeveling niet over. Een dergelijke uitzondering maakt het voor criminelen erg aantrekkelijk om juist van die netwerken gebruik te maken. Bovendien is het lastig een precieze grens te trekken tussen klein en groot, wat tot een verstoring van een level playing field leidt voor de aanbieders.

5

Hoeveel netwerken met een kleine omvang zijn er op dit moment en kan er een voorbeeld genoemd worden van kleine netwerken?

De Telecommunicatiewet maakt geen onderscheid tussen aanbieders van openbare netwerken naar omvang. Er worden derhalve ook geen criteria gegeven op basis waarvan kan worden bepaald wanneer een netwerk als «klein» moet worden bestempeld. Exacte cijfers met betrekking tot het aantal openbare netwerken zijn dan ook niet te geven.

Daarnaast bestaat het probleem dat niet alle aanbieders van openbare netwerken zich laten registreren bij de OPTA. Dit betekent dat toezichthouders kennis van hun bestaan krijgen via desktop research op het internet. Op grond hiervan is een voorzichtige inschatting gemaakt, dat in Nederland ruim 300 aanbieders van openbare telecommunicatienetwerken en -diensten actief zijn. Deze inschatting vormt de basis voor de prestatiegegevens, die in de begroting van EZ zijn opgenomen met betrekking tot dit onderwerp.

Agentschap Telecom probeert door middel van het geven van voorlichting over de vereisten van aftapbaarheid, aanbieders van openbare netwerken te bewegen zich te laten registreren.

Wanneer een voorbeeld moet worden gegeven van een openbaar netwerk met «een kleine omvang» dan zou kunnen worden gedacht aan een WiFi netwerk met 30 klanten in een landelijke (rurale) omgeving.

6

Is de minister voornemens de resterende aanbevelingen uit het onderzoeksrapport over te nemen? Kan hij zijn overwegingen toelichten?

In de aanbiedingsbrief is aangegeven, dat het kabinet onderzoek doet naar de betekenis van nieuwe technologische ontwikkelingen voor het instrument aftappen. De uitkomsten van dat onderzoek zullen van invloed zijn op de overwegingen van het kabinet ten aanzien van diverse overige aanbevelingen.

SP

1

De leden van de SP-fractie waarderen het rapport en betreuren het feit, dat de minister niet bereid is om aftappen volledig onder de verantwoordelijkheid van de ministers van Justitie, BZK en Defensie te leggen. De minister lijkt niet doordrongen van een belangrijk aantal aspecten van aftappen. Deze leden verzoeken de minister om alsnog met een analyse te komen van het spanningsveld tussen de aftapverplichting enerzijds en de verantwoordelijkheid van Justitie anderzijds om daadwerkelijk te bepalen wie wordt vervolgd.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op de derde vraag van de VVD-fractie en het antwoord op de derde vraag van de CDA-fractie.

2.

Tevens is wat de leden betreft de discussie over de grote hoeveelheid aftappen in vergelijking met ons omringende landen nooit inhoudelijk gevoerd en worden nog altijd vertrouwelijke gesprekken tussen advocaten en hun cliënten getapt. De aan het woord zijnde leden verzoeken de minister in samenspraak met de ministers van Justitie, BZK en Defensie om zijn visie te geven op deze zaken en daar waar over aantallen gesproken wordt, eindelijk cijfers en statistieken te geven.

Verwezen wordt naar het verslag van het algemeen overleg met de commissie justitie over dit onderwerp op 14 april jl. Ik benadruk dat niet álle communicatie tussen een advocaat en zijn cliënt onder het verschoningsrecht valt, en dat de rechter, ook het EHRM, de huidige regeling van omgaan met geheimhoudersgesprekken verenigbaar acht met het beginsel van bescherming van verkeer tussen een advocaat en zijn cliënt.

Het kabinet zal bezien, welke aftapstatistieken het beste passen bij een verantwoording aan de Tweede Kamer terzake. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 1 van de VVD-fractie, alsmede vraag 3 van de CDA fractie.

3

De leden van de SP-fractie constateren dat de onderzoekers zich van de knelpunten in de verantwoordelijkheid bewust zijn. Zij verzoeken tevens de minister om met zijn collega’s een aanpak in de wet neer te leggen die meer aansluit bij de realiteit van de justitiële aard van aftappen.

Verwezen wordt naar de antwoorden op de derde vraag van de VVD-fractie en de derde vraag van de CDA-fractie. Naar de indruk van het kabinet sluit die werkwijze het beste aan bij de justitiële praktijk van het aftappen.

4

De leden van de SP-fractie constateren dat de onderzoekers veel fouten in taplasten ontdekken. Er is soms twijfel aan de rechtmatigheid van de taplast. De leden van de SP-fractie vinden dat dergelijke fouten onacceptabel zijn, gezien de zwaarte van de opsporingsbevoegdheid. Dat de ISP’s daarvoor verantwoordelijkheid willen nemen is te beschouwen als een positief signaal, maar het is onbegrijpelijk dat de politie en Justitie zelf hier niet tegen optreden. Graag horen zij een verantwoording van de minister hierover.

Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op de tiende vraag van de PvdA-fractie.

5

De leden van de SP-fractie vinden het (een goed) idee van XS4All om toezicht op de interceptie te organiseren en vragen hierover het oordeel van de minister.

In het antwoord op vraag 3 van de CDA-fractie worden de huidige checks & balances beschreven. In aanvulling hierop wijs ik er nog op dat de verwerking van persoonsgegevens via de tapkamer bij de politie onder het toezicht van het College Bescherming Persoonsgegevens valt. Het College doet op dit moment bijvoorbeeld onderzoek naar de vernietiging van zogenaamde geheimhoudersgesprekken (uw vraag 2). Het kabinet heeft de indruk dat er in interne procedures, de toetsing door de zittingsrechter en het toezicht door het CBP vooralsnog sprake is van afdoende toezicht.

De toezichthoudende functie voor wat betreft taplasten van inlichtingen- en veiligheidsdiensten berust bij de Commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4 van de PvdA-fractie).

GroenLinks

1

In de brief, waarin het kabinet reageert op het evaluatierapport wordt, zo vindt de fractie van GroenLinks onvoldoende recht gedaan aan de constateringen en aanbevelingen. De leden van de GroenLinksfractie moeten constateren dat het kabinet weinig lijkt te doen met de uitkomsten van het onderzoek. Waarom heeft het kabinet er niet voor gekozen om naar aanleiding van het evaluatierapport de wetgeving inzake aftapbaarheid van telecommunicatie te herzien?

Kortheidshalve word verwezen naar het antwoord op de derde en de zesde vraag van de VVD fractie.

2

In het evaluatierapport wordt geconstateerd dat de vereiste aftapbaarheid bij het introduceren van een dienst heroverwogen kan worden. Het kabinet blijft echter bij het standpunt dat nieuwe innovatieve diensten aftapbaar dienen te zijn, reeds bij introductie daarvan. De leden van de GroenLinksfractie vragen zich af of een dergelijke eis het aanbieden van experimentele diensten aan klanten niet onnodig moeilijk maakt.

Handhaving van het principe van de aftapbaarheid legt de verantwoordelijkheid voor technische oplossingen hiertoe bij de aanbieder, die logischerwijs het beste zicht heeft op de technische werking van zijn systeem. Aftapbaarheid beoogt de verzonden informatie tussen twee of meer mensen terug te brengen tot de vorm waarin deze via het netwerk of de dienst wordt uitgewisseld. Spreekt men in geheimtaal door de telefoon dan is de telefonie aanbieder niet gehouden dat ten behoeve van de opsporing te vertalen – zo ook hoeft versleuteld berichtenverkeer alleen ontsleuteld te worden voor zover deze versleuteling onderdeel is van de geboden dienst.

Tegen deze achtergrond hoeft de aftapbaarheidseis de introductie van nieuwe diensten niet te frustreren. Dat neemt evenwel niet weg, dat voor een goed begrip van de inhoud van de communicatie door de opsporingsinstanties geïnvesteerd moet worden in technologie, die berichten «verstaanbaar» maken. Hierop is het onderzoek gericht, dat in de aanbiedingsbrief van het evaluatierapport is bedoeld.

3

De eis van aftapbaarheid vanaf de introductie brengt de nodige technische en financiële investeringen met zich mee, wat een drempel opwerpt voor het invoeren van dergelijke innovatieve en experimentele diensten. Wat is de mening van het kabinet over de drempel die mogelijk door de eis van aftapbaarheid wordt opgeworpen? De leden van GroenLinks vragen zich ook af of de eis van aftapbaarheid een level playing field voor innovatieve diensten kan verhinderen.

Zoals veiligheidseisen en milieu-eisen kosten met zich meebrengen bij de introductie van nieuwe producten, zo kunnen de aftapbaarheidseisen ook kosten met zich meebrengen. Zolang dit soort eisen in algemene zin gelden voor alle potentiële aanbieders van dergelijke netwerken en diensten verstoort dit de marktwerking niet. Natuurlijk heeft de overheid de plicht om geen onnodige drempels op te werpen, maar in het licht van het belang van de opsporing en de staatsveiligheid acht het kabinet de hier gehanteerde aftapbaarheidseisen niet disproportioneel.

4

Klopt het dat buitenlandse aanbieders op geen enkele manier aan de eis van aftapbaarheid hoeven te voldoen? Wat betekent dat voor de positie van de Nederlandse aanbieders?

Nee. Voor zover buitenlandse aanbieders in Nederland openbare telecommunicatienetwerken en -diensten aanbieden, moeten zij onverkort voldoen aan de aftapverplichtingen uit hoofdstuk 13 van de Telecommunicatiewet.

5

In het evaluatierapport wordt aanbevolen om statistieken over het aftappen bij te houden en te publiceren. Het kabinet heeft echter niet op deze aanbeveling gereageerd. Wat is de mening van het kabinet over het bijhouden van statistieken over aftappen en het eventueel publiceren van (delen van) die statistieken?

Het kabinet is van mening dat het bijhouden van statistieken nuttig is indien de waarde van de gegevens beoordeeld kan worden. Voor de juiste interpretatie is echter informatie uit de onderzoeken nodig. In verband met de vertrouwelijkheid en privacy mag informatie uit lopende onderzoeken echter niet gegeven worden. Het kabinet zal derhalve bezien, welke tapstatistieken (voor wat betreft opsporing van strafbare feiten – zie ook het antwoord op de eerste vraag van de VVD-fractie) het beste aansluiten bij de algemene verantwoording die aan de Tweede Kamer kan worden gegeven.

6

De leden van GroenLinks willen de regering ook vragen stellen over de mogelijkheden die aanbieders hebben om fouten en onrechtmatigheden in tapbevelen aan te kaarten. Welke ruimte hebben aanbieders in het huidige stelsel om fouten en onrechtmatigheden aan te kaarten?

Bij het Landelijk Parket in Rotterdam is een officier aangewezen die regelmatig overleg voert met marktpartijen. Hier worden operationele zaken besproken waaronder mogelijke onregelmatigheden in tapbevelen. Ook buiten dit overleg is deze officier beschikbaar voor dergelijke problemen. Voor de goede orde wordt tevens verwezen naar het antwoord op vraag 10 van de PvdA-fractie.

7

Als laatste vragen de leden van de GroenLinksfractie zich af wat de relatie is tussen de recent door de Tweede Kamer aangenomen Wet verruiming opsporingsbevoegdheden (30 164) en hoofdstuk 13 TW. Wat zijn de gevolgen van die wet voor hoofdstuk 13 van de TW en wat zijn de gevolgen voor de aanbieders?

Het genoemde wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor hoofdstuk 13 van de Telecommunicatiewet en evenmin gevolgen voor de aanbieders. Het wetsvoorstel verruimt het aantal gevallen waarin in het belang van een opsporingsonderzoek op grond van het Wetboek van Strafvordering de bevoegdheid tot het aftappen van telecommunicatie kan worden toegepast. De aanbieder blijft gehouden gevolg te geven aan een bevoegd gegeven strafvorderlijke taplast, zoals vermeld in artikel 13.2, eerste lid, van de Telecommunicatiewet.


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Vlies (SGP), Crone (PvdA), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Voorzitter, Slob (CU), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Irrgang (SP), Ondervoorzitter, Jansen (SP), Biskop (CDA), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Van Dijck (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Vacature (D66) en Vacature (PvdD).

Plv. leden: van der Staaij (SGP), Kalma (PvdA), Van Dijk (CDA), Duyvendak (GL), Joldersma (CDA), Cramer (CU), Verburg (CDA), Van Hijum (CDA), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Heerts (PvdA), Samsom (PvdA), Roefs (PvdA), Weekers (VVD), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Atsma (CDA), Schippers (VVD), Madlener (PVV), Neppérus (VVD), Tichelaar (PvdA), Gerkens (SP), Vacature (D66) en Vacature (PvdD).

XNoot
1

In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, indien het onderzoek dit dringend vordert (126m); dan wel: Indien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden voortvloeit dat in georganiseerd verband misdrijven als omschreven in artikel 67, eerste lid, worden beraamd of gepleegd die gezien hun aard of de samenhang met andere misdrijven die in dat georganiseerd verband worden beraamd of gepleegd een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren, indien het onderzoek dit dringend vordert (artikel 126t).

XNoot
1

Wet van 1 juni 2006 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met nieuwe ontwikkelingen in de informatietechnologie (computercriminaliteit II).

Naar boven