30 420 Emancipatiebeleid

Nr. 211 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 december 2014

1. Inleiding

Op 10 mei 2013 heb ik u de Hoofdlijnenbrief Emancipatiebeleid 2013–2016 aangeboden met de visie van het kabinet en de maatregelen op het terrein van emancipatie (Kamerstuk 30 420, nr. 180). Daarbij kondigde ik voor halverwege deze kabinetsperiode een midterm review emancipatie aan.

Vandaag breng ik u op de hoogte van de uitkomsten van deze midterm review (MTR), die mede is gebaseerd op externe evaluaties, monitors, veldraadplegingen en verkenningen van nieuwe thema’s1. In de MTR kunt u lezen welke acties er sinds 2013 zijn ondernomen, hun achtergronden en resultaten. Tegelijkertijd is een beleidsdoorlichting (BD) uitgevoerd door de Auditdienst Rijk (ADR) naar het emancipatiebeleid 2011–2014 zoals opgenomen in artikel 25 van de begroting van OCW2. De BD analyseert alleen het emancipatiebeleid van OCW zelf; de MTR beschrijft ook het beleid van andere departementen op het terrein van emancipatie. Beide analyses tezamen geven een gedetailleerd beeld van de stand van zaken, inclusief verbeterpunten.

De midterm review en de beleidsdoorlichting geven geen aanleiding voor grote aanpassingen van het ingezette beleid en ik zet dat dan ook samen met andere departementen grotendeels voort. Daarbij leg ik als coördinerend bewindspersoon emancipatie de volgende inhoudelijke accenten:

  • Voorzetting van de aandacht voor economische zelfstandigheid;

  • Extra focus op groepen waarbij de sociale acceptatie van LHBT’s lager is dan gemiddeld: jongeren en migranten- en religieuze gemeenschappen;

  • Meer nadruk op sekse- en genderdiversiteit binnen het LHBT-beleid;

  • Meer aandacht voor mannen bij gendergelijkheid.

Daarbij zal ik nog sterker inzetten op evaluatie en verduurzaming van projecten en samenwerking tussen organisaties en met andere departementen.

2. Midterm review en beleidsdoorlichting

Uit de midterm review komt naar voren dat het emancipatiebeleid zijn vruchten afwerpt. De meest tastbare resultaten liggen op het terrein van wet- en regelgeving en internationaal beleid. Nederland scoort in de GALLUP-peiling van 2014 onder 123 landen het beste als land waar LHBT’s goed kunnen leven. Nederland is op de ILGA-Europe Rainbow Index gestegen van de 8e plaats in 2013 naar de 4e plaats in Europa in 2014. Uit de Gender Equality Index van de UNDP in 2014 komt Nederland als één van de beste naar voren.

Maar ook op het terrein van participatie, veiligheid en sociale acceptatie zijn resultaten geboekt. Monitors laten licht positieve trends zien.3 Zo is het positief dat vrouwen zich ondanks de crisis staande weten te houden op de arbeidsmarkt. Vrouwen zijn met een enorme opmars bezig. Ze doen het steeds beter in het onderwijs, maar ook de werkvloer profiteert van hun talenten. Steeds meer moeders combineren een gezinsleven met een baan. Dat is niet alleen belangrijk voor hun eigen ontwikkeling. Ook geeft het hen de vrijheid om eigen keuzes te kunnen maken zonder afhankelijk te zijn van een partner. Nu, maar vooral ook later. Het emancipatiebeleid van OCW richt zich bewust voor een groot deel op het maatschappelijke middenveld (scholen, bedrijven, gemeenten), stelt vrouwen- en LHBT-organisaties in staat om interventies te ontwikkelen én prikkelt reguliere organisaties om samen met hen die interventies uit te voeren. Een belangrijk deel van het emancipatiebeleid is daarmee voorwaardenscheppend van aard. Daarbij blijken grote, meerjarige projecten waarbij verschillende partijen met elkaar samenwerken het meest succesvol. De afgelopen periode is bewust ingezet op dergelijke duurzame projecten in plaats van kleine, eenmalige impulsen. Ondersteunde OCW in 2008 op het terrein van emancipatie nog 103 projecten, in 2014 is dat aantal meer dan gehalveerd, tot zo’n 47.

De beleidsdoorlichting bevestigt dit beeld, maar plaatst daarbij een aantal kritische kanttekeningen. De OCW-trajecten bij beide beleidslijnen van emancipatie (vrouwen en LHBT) zijn heel divers van aard, met op projectniveau betekenisvolle resultaten die in (eind)verslagen te vinden zijn. De ADR constateert echter dat het lastig is om een causaal verband te leggen tussen deze trajecten en de landelijke cijfermatige ontwikkelingen op het terrein van participatie, veiligheid en sociale acceptatie, zeker als de activiteiten van andere departementen niet worden meegewogen. Ook spelen bij emancipatie veel maatschappelijke factoren een rol waarop beleid geen directe invloed kan uitoefenen en hebben de emancipatieprojecten van OCW vaak geen landelijk bereik. De ADR pleit voor meer kwantitatieve operationele doelen van projecten en externe (effect)evaluaties.

3. Sterkere inzet op regie, evaluatie, verduurzaming en samenwerking

Om dit te verbeteren zijn voor mij de volgende punten cruciaal:

  • Meer inhoudelijke sturing bij subsidieaanvragen over doelen en strategieën en de bijdrage van projecten aan het integrale beleid;

  • Meer focus op de samenhang tussen projecten en verschillende interventieniveaus. Zoals gebleken uit projectevaluaties is daar veel winst te behalen. Bij de toekenning van subsidies ga ik daarvoor scherpere voorwaarden stellen.

  • Lokaal eigenaarschap en verankering van de activiteiten in lokaal beleid is daarbij een belangrijk uitgangspunt;

  • In gesprekken met het veld hebben veldorganisaties aangedrongen op een steviger rol van de vakdepartementen bij het verankeren van emancipatieaspecten in eigen beleid. De midterm review en beleidsdoorlichting onderstrepen dit nog eens. Ik zal me daarvoor als coördinerend bewindspersoon emancipatie blijven inzetten;

  • Naast interventies hecht ik ook zeer aan het volgen van de voortgang in het emancipatiebeleid, zowel door de landelijke monitors van het SCP en CBS, als specifieke monitors (op thema en/of lokaal) en internationale benchmarks;

  • Er zijn de afgelopen jaren op de grote thema’s in het emancipatiebeleid evaluaties uitgevoerd, of deze lopen nog. Dat zal ik blijven doen, ook bij de recent gestarte projecten. Bij emancipatie zijn kwalitatieve evaluaties vaak meer op hun plaats, zoals de onderzoeken naar de landelijke GSA’s (Verwey-Jonker Instituut) en de koploperaanpak (Panteia). Daar waar het kan, worden effect-evaluaties uitgevoerd, zoals naar de voorlichting op scholen over seksualiteit en seksuele diversiteit (SCP);

  • Er zijn ook inmiddels instrumenten gecertificeerd op hun werkzaamheid, zoals de GSA’s op school (RIVM), een goede ontwikkeling die ik verder zal stimuleren;

  • Met de landelijke infrastructuur instituten rond emancipatie heb ik afspraken gemaakt over de indicatoren zoals kwaliteit eindproducten, doelgroep- en mediabereik waarop we hun inzet monitoren.

4. Voortzetten aandacht voor economische zelfstandigheid

In de Hoofdlijnenbrief heb ik het belang van participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt benadrukt. Ook heb ik economische zelfstandigheid van vrouwen benoemd tot één van de prioriteiten binnen het emancipatiebeleid. Ik heb besloten om twee lopende beleidsmaatregelen – Kracht on Tour en Eigen Kracht – te verlengen.

4.1 Kracht on Tour

Om het bewustzijn over het belang van economische zelfstandigheid te vergroten en vrouwen te stimuleren (meer) te gaan werken, zodat zij zelfstandiger zijn en een sterkere positie in de maatschappij hebben, is in 2014 het project Kracht on Tour gestart. Met Kracht on Tour heb ik het afgelopen jaar in verschillende regio’s afspraken gemaakt met bedrijven, gemeenten en onderwijsinstellingen om het talent van vrouwen in die regio’s beter te benutten en hun financiële zelfstandigheid te vergroten. Komend jaar worden nog twee bijeenkomsten georganiseerd. Een afsluitende landelijke bijeenkomst vindt plaats in november 2015.

Inmiddels hebben verschillende gemeenten aangegeven belangstelling te hebben voor de Kracht on Tour aanpak. Ik ben daarom aan het onderzoeken of en zo ja, welke mogelijkheden er zijn voor de voortzetting van het concept «Kracht on Tour» na 2015.

In aanvulling op de regionale afspraken, wil ik ook met een aantal landelijk opererende ondernemingen afspraken maken om de bekendheid en het bereik te vergroten. Ik ben daarom bezig met de organisatie van een landelijke werkgeversbijeenkomst in maart 2015, waarmee ik o.a. aandacht wil vragen voor een betere verdeling van arbeid en zorg tussen mannen en vrouwen.

4.2 Eigen Kracht

Van 2011 tot nu toe liep in 22 gemeenten het project Eigen Kracht. Tezamen met het project EVA voor laaggeletterden (zie midterm review p. 6) wordt op deze wijze invulling gegeven aan de motie Yücel (Kamerstuk 30 420, nr. 181), die het kabinet verzoekt om met gemeenten te zoeken naar mogelijkheden om educatievormen aan te bieden die kunnen leiden tot arbeidsmarktparticipatie.

Uit de midterm review blijkt dat het project Eigen Kracht succesvol is (zie p. 7). Ik heb daarom besloten het project voort te zetten. Aangezien gemeenten de komende tijd te maken krijgen met vele andere prioriteiten, is het van belang dat zij gestimuleerd worden om het project Eigen Kracht in 2015 en 2016 voort te zetten of om hiermee te starten. Alle 35 centrumgemeenten van de arbeidsmarktregio’s bied ik – indien zij zich blijven inzetten of zich alsnog gaan inzetten voor vrouwen met een afstand tot de arbeidsmarkt – cofinanciering aan. De oorspronkelijke doelgroep van het project Eigen Kracht zal ik verbreden naar alle vrouwen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Vrouwen met een bijstandsuitkering die met het reguliere participatiebeleid onvoldoende worden bereikt kunnen daardoor ook meedoen.

5. Sociale acceptatie van LHBT’s door migranten- en religieuze gemeenschappen en jongeren

5.1 Bi-culturele en religieuze LHBT’s

Zoals in de midterm review is beschreven en in het SCP-onderzoek De acceptatie van homoseksualiteit door etnische en religieuze groepen in Nederland onlangs is onderstreept, ligt de sociale acceptatie van homoseksualiteit in bi-culturele en religieuze gemeenschappen gemiddeld beduidend lager dan bij autochtone en niet-religieuze Nederlanders. Iedereen in Nederland heeft het recht om in vrijheid te kunnen zijn wie hij of zij wil zijn. Helaas geldt dat nog steeds niet overal, zo laat ook dit onderzoek zien. Zorgelijk vind ik vooral dat de houding van de jongere generatie niet veel verschilt van de oudere. Dat betekent dat er werk aan de winkel is en blijft om homoseksualiteit bespreekbaar te maken. Door in de klas dit thema te blijven agenderen en daarover met jongeren te blijven praten. Maar vooral ook binnen die gemeenschappen waar dit onderwerp nog steeds een taboe is. Daar ga ik hen komende tijd dan ook actief in ondersteunen. Bijvoorbeeld door rolmodellen binnen deze groepen een platform te geven. Want die steun hebben juist zij keihard nodig. Zodat we met hen de boodschap uitdragen dat we pal staan voor de vrijheid om anders te kunnen zijn. Die vrijheid, die maak je met elkaar. Ik zie positieve ontwikkelingen binnen de gemeenschappen zelf. Denk aan het meevaren van de Turkse en Marokkaanse boten tijdens de Gay Parade en de eerste Gay Straight Alliance die een half jaar geleden door sleutelfiguren binnen de Turkse gemeenschap in Nederland is opgericht. Zij maken zich sterk voor de acceptatie van homoseksualiteit in hun eigen kring. Een ongelofelijk belangrijke steun in de rug van homoseksuele mannen, lesbische vrouwen, biseksuelen en transgenders. Een belangrijke eerste stap op nog een lange weg te gaan.

De afgelopen periode heb ik de G4 ondersteund in het versterken van de acceptatie van LHBT’s in migrantengemeenschappen. Hieruit is gebleken dat jonge rolmodellen uit de gemeenschappen zelf van doorslaggevend belang zijn bij het organiseren van lotgenotencontact, de bevordering van weerbaarheid en het bereiken van mentaliteitsverandering binnen gemeenschappen. De komende jaren wil ik het huidige beleid voor bi-culturele en religieuze LHBT’s intensiveren. Hierbij zullen acties vanuit de gemeenschap zelf het meest kansrijk zijn. Ik wil daarom nadrukkelijker inzetten op een rolmodellenaanpak gericht op jongeren, verbetering van hulpverlening en het verbinden en versterken van initiatieven van het maatschappelijk middenveld. Hierbij zie ik een belangrijke rol voor de vele lokale, kleinschalige initiatieven die al worden opgezet met de inzet van jonge rolmodellen. Voorbeelden zijn empowermenttrainingen zoals die worden aangeboden in het project Respect4Love, theaterinterventies die in verschillende steden worden opgezet (zoals de voorstelling Schijn in Amsterdam) en het bieden van voorlichting op maat door christelijke LHBT organisaties op protestants-christelijke scholen.

Samen met de Minister van SZW zal ik dit soort interventies nader ondersteunen. Wij zijn momenteel in overleg met diverse organisaties over concrete maatregelen die getroffen kunnen worden. Daarbij vragen wij nadrukkelijk extra aandacht voor initiatieven die gericht zijn op schoolgaande jeugd.

5.2 Jongeren

In het AO van maart 2014 (Kamerstuk 30 420, nr. 207) hebben meerdere Kamerleden hun zorgen geuit over de sociale acceptatie van LHBT-jongeren op scholen. Ik heb hierop de afgelopen periode extra ingezet en ik blijf dit ook doen.

5.2.1 Deskundigheidsbevordering docenten

In 2012 zijn aan de kerndoelen voor het po, vo en so de kerndoelonderdelen «seksualiteit en seksuele diversiteit» toegevoegd. De intenties behorende bij deze wijziging, zoals het vergroten van seksuele weerbaarheid van jongeren en de acceptatie van LHBT, maken nu mede deel uit van de bredere inzet van de Staatssecretaris op sociale veiligheid en de aanpak van pesten. Voor het tegengaan van seksueel grensoverschrijdend of homo- en transfoob gedrag en het bestrijden van pesten, hebben docenten in grote lijnen dezelfde vaardigheden nodig. Om docenten hierin te ondersteunen en in hun deskundigheid te voorzien, organiseer ik in april 2015 een bijeenkomst voor (aankomende) docenten en schoolleiders. De handreiking die ik op dit moment laat ontwikkelen door de Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) voor de kerndoel-onderdelen seksualiteit en (seksuele) diversiteit zal tijdens die bijeenkomst dan ook gepresenteerd worden.

5.2.2 Mbo

De afgelopen twee jaar zijn, op 30 ROC’s, 60 theatervoorstellingen gegeven over seksuele diversiteit. Hiermee is een groep (met name allochtone jongens) bereikt die niet eerder over dit thema in gesprek is gegaan. Docenten Loopbaan en burgerschap waren zeer positief over het project, maar voelden zich onvoldoende toegerust om zelf aandacht te besteden aan dit onderwerp en om te zorgen voor inpassing in het schoolbeleid. COC, EduDivers en Theater AanZ hebben, in overleg met o.a. de MBO Raad, een gezamenlijk voorstel gedaan voor een vervolg dat ik inmiddels heb gehonoreerd. Aan de theaterinterventie zal een docententraining worden gekoppeld en samen met schoolbesturen zal worden gekeken naar de juiste ondersteuning van docenten.

5.2.3 Themaonderzoek inspectie

In 2015 zal de Inspectie van het Onderwijs een themaonderzoek uitvoeren naar de invulling die scholen in de praktijk geven aan de kerndoelonderdelen seksualiteit en seksuele diversiteit. Hiermee geef ik uitvoering aan de motie van Kamerleden Pia Dijkstra en Van Ark (Kamerstuk 30 420, nr. 197). Het onderzoek zal worden verricht onder een representatieve steekproef in p(s)o, v(s)o en het mbo. Het doel is in de eerste plaats het geven van een goed landelijk beeld van de stand van zaken en ten tweede het inzichtelijk maken van obstakels en randvoorwaarden. De onderwijsinspectie zal de uitkomsten van de Monitor Sociale Veiligheid in en rond scholen 2014 betrekken bij haar onderzoek. Over de bevindingen zal in de eerste helft van 2016 worden gerapporteerd.

5.2.4 Gay Straight Allianties op scholen

Via de Gay Straight Allianties op scholen en op Paarse Vrijdag worden meer dan 500 scholen (waaronder 40 mbo-instellingen) bereikt. Op Paarse Vrijdag worden leerlingen opgeroepen om paars te dragen en zich op die manier uit te spreken voor de acceptatie van LHBT-jongeren. Ik heb de GSA’s de afgelopen vijf jaar ondersteund en zal dat ook in 2015 doen. Voor de verdere toekomst richt het COC zich in overleg met OCW op onderzoek naar inbedding van GSA’s in school(beleid) met het oog op de duurzaamheid.

6. Sekse- en genderdiversiteit binnen het LHBT-beleid

Ik heb uw Kamer toegezegd u te informeren over de uitkomsten van de verkenning naar het thema intersekse. Ik heb het SCP opdracht gegeven om een onderzoek uit te voeren naar de maatschappelijke knelpunten van mensen met een intersekse conditie. Uit dit onderzoek (Midtermreview p. 29) blijkt dat mensen met een intersekse conditie een aantal problemen ervaren. Deze problemen liggen deels op het beleidsterrein van het Ministerie van VWS en hebben deels betrekking op emancipatieaspecten, zoals de belemmeringen die voortvloeien uit normativiteit, gevoeligheden en beeldvorming op het terrein van sekse, gender en seksualiteit. Ik heb signalen ontvangen uit het veld dat men het initiatief neemt voor een Alliantie à la de Alliantie Gender en Gezondheid (van het NNID met een aantal voortrekkers). Ik zal samen optrekken met de Minister van VWS waar het de ontwikkeling van mogelijke beleidsmaatregelen betreft en aandacht houden voor dit onderwerp in het reguliere vrouwen en LHBT-emancipatiebeleid. Dit betekent concreet dat ik in de communicatie-uitingen aandacht zal besteden aan seksediversiteit en het binaire (man/vrouw) denken.

7. Rol van mannen bij gendergelijkheid

Bij het thema gendergelijkheid is de rol van mannen belangrijk. De laatste tijd is hiervoor zowel op nationaal als op internationaal (VN- en EU-)niveau een hernieuwde belangstelling ontstaan. Ik wil aan dit thema de komende periode meer aandacht besteden. Ik ga inzetten op een integrale aanpak waarbij jongens en mannen worden betrokken bij het brede spectrum van gendergelijkheid (zoals economische zelfstandigheid en de veiligheid van meisjes, vrouwen en LHBT’s).

Het gaat enerzijds om de rol die mannen kunnen vervullen bij de bevordering van vrouwenemancipatie. Genderongelijkheid pakt immers nog steeds voor een belangrijk deel in het nadeel van vrouwen uit. Naast deze rol van mannen bij vrouwenemancipatie, zijn er ook terreinen waarbij mannen zelf veel baat hebben bij gendergelijkheid. Daarbij gaat het vooral om (feitelijke en culturele) ruimte om zorg te verlenen, waaronder vaderschap.

Zowel vrouwen als mannen hebben te winnen bij het doorbreken van stereotypen. Op dat gebied is er bovendien een sterk verband tussen het vrouwen- en het LHBT-emancipatiebeleid van het kabinet. Stereotypering in termen van mannelijkheid en vrouwelijkheid is verweven met homo- en transfobie. In mijn visie zijn er geen typische rollen voor vrouwen c.q. moeders, en evenmin voor mannen c.q. vaders. Ook is het van oudsher traditionele (hetero) gezin niet de enige goede optie. Voor kinderen die twee ouders hebben, is het goed als beide ouders een rol spelen in zorg en opvoeding. Dat biedt ook beide ouders de kans om zowel hun ouderschapstalenten te benutten, als zich te ontplooien in hun werk en economisch zelfstandig te zijn.

Op het terrein van mannen en gendergelijkheid steun ik de organisatie eMANcipator bij de ontwikkeling van een (digitale) publicatie en website met tips en aanbevelingen aangaande mannenemancipatie voor beleidsmakers, organisaties en professionals. Daarnaast zet ik in op het bewustmaken van intermediaire organisaties rond ouders van jonge kinderen (0–6 jaar) van het belang om zich bij de opvoeding van jonge kinderen niet exclusief op moeders te richten.

8. Samenwerking en verduurzaming

a. Interdepartementale inzet

In de Hoofdlijnenbrief heb ik aangegeven dat ik voor mij – naast een agenderende rol – ook een ondersteunende rol zie weggelegd. Dit ziet met name op het bijdragen aan een genderdimensie in het beleid van de andere departementen. Hiertoe heb ik bijvoorbeeld in de afgelopen periode intensief samengewerkt met de Minister van SZW op het terrein van gelijke beloning en op het gebied van de combinatie arbeid en zorg. Ook werk ik samen met mijn collega’s van BZK, VenJ, SZW, VWS, BZ en Defensie in het kader van de Interdepartementale Werkgroep Overheid en Homoseksualiteit om de Gay Straight Allianties te versterken en de sociale acceptatie van LHBT’s in levensbeschouwelijke en bi-culturele kringen te vergroten. Ik zal met mijn collega’s specifiek aandacht vragen voor en in gesprek gaan over onderwerpen die de komende periode op de agenda van het kabinet staan en die sterk raken aan de prioritaire thema’s uit het emancipatiebeleid. Ik kan zo in een vroeg stadium meedenken over de effecten van nieuw beleid op de positie van vrouwen en LHBT’s. Enerzijds wil ik graag bevorderen dat regulier beleid – waar mogelijk – bijdraagt aan de emancipatiedoelen van het kabinet. Anderzijds draagt rekening houden met bestaande genderverschillen bij aan de effectiviteit van het reguliere beleid.

b. Gemeenten

Steeds meer beleidsonderwerpen zijn gedecentraliseerd naar gemeenten. Daarom ben ik voornemens een verkenning te laten doen naar de wijze waarop kan worden bevorderd dat ook op het gemeentelijk niveau (meer) rekening wordt gehouden met gender- en emancipatie-effecten van beleid. Hierbij zal ook de verankering worden betrokken van de (veelal lokale) projecten die in het kader van het rijksbrede emancipatiebeleid worden georganiseerd en/of gefinancierd.

Door middel van de zogenaamde «Koplopergemeentenaanpak» werk ik samen met gemeenten aan de verbetering van de sociale acceptatie en de sociale veiligheid van LHBT’s. Deze samenwerking wordt voortgezet om de lokale aanpak, waar mogelijk, uit te breiden of te verbeteren. De samenwerking zal doorgaan onder de naam «Regenboogsteden 2015–2017» en die loopt van 1 januari 2015 tot 1 juli 2017. Ik ondersteun de gemeenten hierbij financieel onder de voorwaarde dat zij zelf eenzelfde bijdrage leveren. Ook voor het project WE CAN Young, gericht op de bewustwording en seksuele weerbaarheid van jongeren, heb ik de deelnemende gemeenten voor 2015 en 2016 cofinanciering in het vooruitzicht gesteld.

c. Verbinden initiatieven

Ik verbind verschillende initiatieven, zodat er meer synergie ontstaat. Zo is er met mijn steun in 2012 en 2013 een pilot project (De Nieuwe Toekomst) in de provincie Overijssel uitgevoerd, gericht op het begeleiden van deze vrouwen richting arbeidsmarkt. Het verheugt me dat dit project van de Federatie Opvang en de Nederlandse Vrouwenraad, dat een aanpak op maat en coaching door vrijwilligers biedt, vanaf januari 2015 in 4 provincies (8 gemeenten) zal worden uitgerold met een investering van de deelnemende gemeenten zelf en cofinanciering van mijn kant. Ook stimuleer ik de samenwerking van reguliere organisaties en LHBT-organisaties in de zogenaamde Gay Straight Allianties (GSA’s). Het is mijn intentie de steun aan de vier allianties (onderwijs, ouderen, sport en woonwijken) de komende twee jaar te continueren. Ik ga, zoals ik uw Kamer onlangs heb toegezegd naar aanleiding van vragen van Kamerlid Van Ark (Aanhangsel Handelingen II 2014/15, nr. 337), op korte termijn in gesprek met de allianties en werk graag met hen samen om op IDAHO 2015 grote reguliere organisaties aan de allianties te verbinden. Tevens heb ik uw Kamer toegezegd dat ik de aanbevelingen van het Verwey-Jonkerinstituut zou betrekken bij het vervolg van de GSA’s. Naar aanleiding van de aanbevelingen, zal ik met mijn collega’s van VWS en VenJ bespreken hoe de samenwerking tussen de overheid en de allianties kan worden verbeterd. Hierbij zal ik afspraken maken met de allianties welke activiteiten zij de komende jaren gaan inzetten om de sociale acceptatie van LHBT’s binnen hun domein nog verder te vergroten.

d. Internationaal

Binnen de Europese Unie, de Raad van Europa en de Verenigde Naties maak ik mij sterk voor vrouwenrechten en gendergelijkheid.

Nederland heeft het Verdrag van Istanboel over de aanpak van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld in 2012 ondertekend. Naar verwachting is de ratificatie medio 2015 afgerond. Het Verdrag zal ook in Caribisch Nederland moeten worden geïmplementeerd. Ik zet mij in voor verbetering van de situatie op de eilanden (Bonaire, Saba en St. Eustatius).

Daarnaast zet ik mij op Europees en internationaal niveau ook in voor de rechten van LHBT’s. Zo heeft Nederland de afgelopen jaren een grote rol gespeeld bij het agenderen van LHBT binnen de Raad van Europa. Het mede door OCW gefinancierde LHBT Project, waarbij de Raad van Europa lidstaten heeft geassisteerd bij de verbetering van wetgeving en beleid aangaande LHBT, is inmiddels succesvol afgerond. De komende jaren blijf ik de Raad van Europa hierin steunen.

Binnen de kaders van de bredere kabinetsinzet zal ik het Nederlands voorzitterschap van de EU in de eerste helft van 2016 ten volle benutten om ook binnen de Europese Unie de noodzakelijke verdere stappen te zetten.

9. Tot slot

In de Hoofdlijnenbrief en tijdens het Algemeen Overleg in maart 2014 heb ik onderstreept, en dat herhaal ik nog maar eens, dat emancipatie continue onderhoud behoeft. Emancipatie is nooit af. Emancipatie in de samenleving is een proces; emancipatiebeleid moet dan ook dynamisch zijn. Naar aanleiding van deze midterm review en beleidsdoorlichting actualiseer ik de thema’s genoemd in de Hoofdlijnenbrief uit 2013 en scherp ze waar nodig aan.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
3

Emancipatiemonitor SCP en CBS (2014), «Gewoon anders», SCP (2012).

Naar boven