30 420 Emancipatiebeleid

Nr. 208 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 september 2014

Op 19 maart 2014 heeft de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties aan de Nederlandse regering bijgaande opvattingen gestuurd van het Comité voor de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, dat toezicht houdt op het gelijknamige verdrag (hierna: het VN-Vrouwenverdrag).

Het Comité is van mening dat de Nederlandse Staat zijn verplichtingen op grond van artikel 11, lid 2 aanhef en sub b van het VN-Vrouwenverdrag niet is nagekomen, omdat in de periode tussen 1 augustus 2004 en 4 juni 2008 een publieke uitkeringsregeling bij zwangerschap ontbrak voor zelfstandigen.

Het Comité doet de aanbeveling om zowel de vrouwen die de klacht hebben ingediend als alle andere zelfstandigen die in de eerder genoemde periode zijn bevallen compensatie te bieden.

Het Comité verzoekt de Staat binnen zes maanden inlichtingen te verschaffen over de maatregelen waarmee Nederland aan de opvattingen van het Comité gevolg heeft gegeven. Daarnaast verzoekt het Comité de Staat om de opvattingen van het Comité te publiceren. Met bijgevoegde brief heeft de regering vandaag gereageerd op de opvattingen van het Comité.

Hieronder vat ik de inhoud van de opvattingen van het Comité en de reactie van de regering kort samen. Voor de meer nauwkeurige juridische toelichting, verwijs ik naar de bijlagen1 bij deze brief.

In de periode tussen 2004 en 2008 bestond er in Nederland geen publieke uitkeringsregeling voor zelfstandigen ingeval van zwangerschap.

Nu volgens het Comité in die periode niet is voorzien in een adequate regeling voor inkomensverlies bij zwangerschap voor zelfstandigen, is het Comité van oordeel dat Nederland de verplichting niet is nagekomen om passende maatregelen te nemen, die voortvloeit uit artikel 11, lid 2, aanhef en sub b van het VN-Vrouwenverdrag. De regering is niet overtuigd door de juridische motivering die het Comité aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd.

Wegens de volgende redenen zal de regering dan ook geen gevolg geven aan de aanbeveling van het Comité.

Anders dan het Comité, is de regering van mening dat de voornoemde bepaling niet ziet op zelfstandigen, maar uitsluitend op vrouwen die werkzaam zijn in loondienst. De regering baseert dit standpunt op de verdragstekst en de daarin gehanteerde termen, zoals loon, verlof, bescherming tegen verlies werkkring, anciënniteit, ontslag.

Voorts is van belang dat een uitkering bij zwangerschap is bedoeld om de (aanstaande) moeder gedurende enige tijd rond het moment van de bevalling de benodigde rust te geven, ter bescherming van de gezondheid van moeder en kind. Die doelstelling wordt (achteraf) niet meer bereikt door nu alsnog uitkeringen te verstrekken aan vrouwen, die in de periode tussen 2004 en 2008 bevallen zijn. Om deze reden acht ik het ook niet opportuun om de aanbeveling van het Comité op te volgen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven