30 314
Wijziging van de Algemene Ouderdomswet, de Wet financiering sociale verzekeringen en de Wet op de huurtoeslag en enige andere wetten in verband met het toekennen van een tegemoetkoming aan personen die een uitkering ontvangen op grond van de Algemene Ouderdomswet en enkele aanpassingen in de berekening van de uitkeringen

nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

1. Inleiding

Bij de behandeling van het koopkrachtbeeld 2005 heeft het kabinet geoordeeld dat voor onder andere ouderen met een laag inkomen de negatieve inkomenseffecten beperkt zouden moeten blijven. In dit kader zijn de ouderenkortingen per 1 januari 2005 verhoogd. Een verhoging van de ouderenkortingen had echter niet voor alle ouderen een effect. Een voorwaarde om te kunnen profiteren van een verhoging van de ouderenkortingen is dat de belastingplichtige nog belasting betaalt, waarop de ouderenkorting in mindering kan worden gebracht. Voor een grote groep, met name gehuwde, ouderen die geen of slechts een klein aanvullend pensioen ontvangen was dit niet (meer) het geval. Om ook deze groep te bereiken is besloten tot de invoering per 1 januari 2005 van een tegemoetkoming naast het ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor AOW-gerechtigden. Dit is uitgewerkt in de Tijdelijke regeling tegemoetkoming AOW-ers. Deze tegemoetkoming bedraagt € 5 per maand.

Daarnaast heeft het kabinet – naar aanleiding van de motie Verburg (Kamerstukken II 2004/05, 29 800, nr. 52) – een extra tegemoetkoming geïntroduceerd. De Tijdelijke regeling eenmalige tegemoetkoming AOW-ers 2005 voorziet in een eenmalige tegemoetkoming voor AOW-ers van € 40. Dit bedrag heeft iedere AOW-gerechtigde ontvangen aan wie in de maand mei 2005 de vakantie-uitkering is uitbetaald en van wie de AOW-uitkering niet vóór 1 april was geëindigd.

Over het jaar 2005 geldt dus voor AOW-ers een totale tegemoetkoming van € 100 bruto. Beide hiervoor genoemde regelingen zijn uitgevoerd door de Sociale verzekeringsbank (SVB).

Beide regelingen zijn van tijdelijke aard en gebaseerd op de kaderwet SZW-subsidies. Zij gelden voor het jaar 2005. In de toelichting op de beide regelingen is aangegeven dat in het kader van de besluitvorming over het inkomensbeeld 2006 de gewenste hoogte van de tegemoetkoming voor 2006 aan de orde komt en dat dan ook zal worden bezien of voor het jaar 2006 nogmaals voor een vergelijkbare regeling wordt gekozen, of dat een meer structurele invulling van deze tegemoetkoming in de AOW kan worden opgenomen.

Inmiddels is geconcludeerd dat structurele voortzetting van de tegemoetkoming gewenst is. Tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel inkomensaanvulling 2005 (inmiddels Wet inkomensaanvulling 2005, Stb. 2005, 192) is dit voornemen ook met de Tweede Kamer gedeeld (Kamerstukken II 2004/05, 30 005, nr. 12). Het voorliggende wetsvoorstel beoogt een structurele basis te geven aan de tegemoetkoming voor AOW-ers met ingang van 1 januari 2006.

Het wetsvoorstel bevat ook een technische wijziging in de AOW (artikel I, onderdeel A), de Algemene nabestaandenwet (ANW) (artikel VII) en de Wet werk en bijstand (WWB) (artikel VIII).

2. Invulling structurele basis tegemoetkoming

Het structureel maken van de tegemoetkoming wordt vormgegeven door een wijziging van de AOW, inhoudende dat degene die recht heeft op een ouderdomspensioen op grond van de AOW tevens recht heeft op een tegemoetkoming.

Door deze vormgeving blijft de sinds 1980 in de AOW formeel vastgelegde netto-nettokoppeling intact. Deze koppeling van het AOW-pensioen aan het minimumloon geeft de AOW-gerechtigde een netto garantie op een welvaartsvaste minimumuitkering, ongeacht eventuele andere inkomsten. Met deze netto-nettokoppeling wordt ook voor de toekomst een welvaartsvaste ontwikkeling van de AOW gewaarborgd.

Tevens biedt dit wetsvoorstel een gerichte en gelijke inkomenscompensatie aan AOW-gerechtigden.

De tegemoetkoming zal ook ten goede komen aan de substantiële groep van AOW-gerechtigden met een onvolledige AOW. Dit wetsvoorstel beoogt dan ook de door de te vervangen Tijdelijke regeling tegemoetkoming AOW-ers en de Tijdelijke regeling eenmalige tegemoetkoming AOW-ers 2005 bereikte inkomenssuppletie voor deze groep onverkort te continueren.

Dit geldt voor zowel de in Nederland, als de in het buitenland woonachtige gerechtigden. Aan de toepassing van de verdragen inzake sociale zekerheid met andere staten wordt daarmee niet toegekomen. Dit gold overigens ook voor de tegemoetkoming op basis van de Tijdelijke regeling tegemoetkoming AOW-ers en de Tijdelijke regeling eenmalige tegemoetkoming AOW-ers 2005.

Overigens past in de gedachte degenen ouder dan 65 jaar een tegemoetkoming te geven, geen doorwerking naar personen jonger dan 65 jaar. Vandaar dat dit wetsvoorstel daarin niet voorziet.

Voorts voorkomt dit wetsvoorstel dat er ongewenste doorwerkingen kunnen plaatsvinden in de aanvullende pensioenen en andere regelingen, waarin verwezen wordt naar het AOW-pensioen.

De nadere uitwerking van dit wetsvoorstel vindt plaats bij algemene maatregel van bestuur. Daarin worden nadere regels gesteld over de hoogte, de indexering en de betaling van de tegemoetkoming. Deze regels zien op de exacte aanduiding van het bedrag in combinatie met de periodiciteit en de wijze van indexering. Het bedrag zal in beginsel jaarlijks worden geïndexeerd. Omdat de regering het wenselijk vindt dat de tegemoetkoming waardevast is, zal in de algemene maatregel van bestuur een indexeringsbepaling worden opgenomen die gebaseerd wordt op door het CBS gepubliceerde inflatiecijfers. Om daarnaast ook een wijziging van het bedrag om beleidsmatige redenen mogelijk te maken, is ervoor gekozen de hoogte van de tegemoetkoming niet bij wet, maar bij algemene maatregel van bestuur te regelen.

Het bedrag van de tegemoetkoming is bruto. Dit betekent dat er loonbelasting over dit bedrag wordt geheven.

3. Doorwerking naar (inkomensafhankelijke) regelingen

De tegemoetkoming leidt tot een stijging van het verzamelinkomen voor ouderen. Dit betekent in beginsel een verlaging van het recht op inkomensafhankelijke regelingen, zoals de huurtoeslag en de eigenwoningbijdrage. Om dit te corrigeren vindt aanpassing plaats van de relevante inkomensgrenzen en tabellen. Met het oog daarop is in het wetsvoorstel een wijziging opgenomen van de Wet op de huurtoeslag en de Wet bevordering eigenwoningbezit.

Naar aanleiding van de invoering van de tegemoetkoming in 2005 is voorts de motie Bruls ( Kamerstukken II 2004/05, 29 850, nr. 10) aanvaard op grond waarvan de tegemoetkoming voor AOW-gerechtigden niet meetelt als inkomen bij de vaststelling van de eigen bijdrage in het kader van de Algemene wet bijzondere ziektekosten voor verblijf in een instelling. Dit kan worden geregeld in het Bijdragebesluit zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. Het feit dat inclusief de tegemoetkoming het belastbaar inkomen van ouderen hoger ligt dan zonder de tegemoetkoming kan ook gevolgen hebben voor de hoogte van de in 2006 in te voeren zorgtoeslag. De wet regelt evenwel niet het buiten beschouwing laten van de tegemoetkoming bij de bepaling van de zorgtoeslag. De zorgtoeslag is inkomenafhankelijk vanaf het wettelijk minimumloon. Dit inkomen ligt ruim boven het inkomen voor zowel alleenstaande, als gehuwde AOW-gerechtigden zonder aanvullend pensioen. Voor de lagere inkomens vindt dus geen afroming van de tegemoetkoming door de zorgtoeslag plaats. Voor hogere inkomens geldt in de zorgtoeslag een marginale druk van slechts 5%. De zorgtoeslag zal ook geen onderscheid maken tussen ouderen en jongeren zodat een eenvoudige aanpassing van de zorgtoeslag om met de tegemoetkoming rekening te houden niet mogelijk is. Verder is bij de beoordeling van de inkomenseffecten van de invoering van het nieuwe zorgstelsel ook rekening gehouden met de doorwerking van de tegemoetkoming in de hoogte van de zorgtoeslag. Zowel de tegemoetkoming als de zorgtoeslag zijn verwerkt in de gepresenteerde standaardkoopkrachtoverzichten.

De tegemoetkoming voor AOW-gerechtigden komt volledig ten goede aan AOW-gerechtigden die als gevolg van een onvolledig AOW-pensioen algemene bijstand ontvangen, omdat de tegemoetkoming buiten aanmerking wordt gelaten voor de middelentoets in de bijstand. Personen met een onvolledig AOW-pensioen worden dus in gelijke mate gecompenseerd als personen met een volledig AOW-pensioen.

Of de AOW-gerechtigde daarnaast ook nog recht heeft op bijzondere bijstand is – in lijn met de uitgangspunten van de WWB – ter beoordeling van de gemeente.

4. Berekening relevant netto minimumloon

In het wetsvoorstel is tevens opgenomen een technische wijziging in de AOW, ANW en WWB.

In deze wetten is bepaald dat de hoogte van de uitkering wordt afgeleid van het in die wetten gedefinieerde netto minimumloon voor een werknemer rekening houdend met tweemaal de algemene heffingskorting, zonder toepassing van de arbeidskorting. Op deze wijze wordt bereikt dat de inkomensontwikkeling van deze uitkeringen gerelateerd is aan de inkomensontwikkeling van werkenden. Als gevolg van de invoering van de Zorgverzekeringswet (ZVW) wijzigt per 1 januari de berekening van het netto minimumloon voor een werknemer. In plaats van de bestaande werknemers- en werkgeverspremie voor de Ziekenfondswet krijgt de werknemer met een minimumloon vanaf 2006 te maken met de ZVW. De ZVW kent een inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd door de werknemer, en tegelijkertijd een vergoeding van de werkgever aan de werknemer ter hoogte van hetzelfde bedrag. Per saldo heeft de verschuldigde bijdrage voor de ZVW daarmee geen invloed op de hoogte van het netto minimumloon.

In de Invoerings- en aanpassingswet ZVW zijn ook de voornoemde wetten (AOW, ANW en WWB) aangepast aan de nieuwe berekening van het netto minimumloon. Per abuis is daarbij echter alleen de inkomensafhankelijke bijdrage verwerkt en niet de daarmee samenhangende vergoeding. Dit zou betekenen dat het netto minimumloon voor de berekening van deze uitkeringen te laag wordt vastgesteld. In dit wetsvoorstel wordt dit gecorrigeerd door naast de inkomensafhankelijke bijdrage ook de daarmee samenhangende vergoeding expliciet als relevant voor de berekening op te nemen.

5. Financiering

De aan de tegemoetkoming verbonden uitgaven worden ten laste van het Ouderdomsfonds gebracht. Deze uitgaven worden in de begroting 2006 opgenomen en gefinancierd uit de rijksbijdrage die zorgt voor een neutrale kaspositie in het Ouderdomsfonds. In 2005 zijn de twee tegemoetkomingen gefinancierd door een aparte rijksbijdrage aan de SVB. Deze wijze van financieren brengt met zich mee dat de SVB de uitgaven afzonderlijk moet registeren en zich hierover afzonderlijk moet verantwoorden. Deze verplichting komt met de nieuwe wijze van financieren te vervallen. Voor de nieuwe wijze van financieren bevat het wetsvoorstel een daartoe noodzakelijke wijziging van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) (zie artikel II).

6. Financiële effecten

Bij de berekening van het budgettaire beslag is het volume van het totaal aantal AOW-gerechtigden dat meerjarig een stijging vertoont, vermenigvuldigd met de bruto-tegemoetkoming per jaar. Als gevolg van aansluiting op de systematiek van de SVB zijn er geen uitvoeringskosten met betrekking tot uitbetaling van de tegemoetkoming. De financiële effecten zijn als volgt:

 20062007200820092010
uitgaven294,9300,3306,8314,5322,2

7. Uitvoering

In de algemene maatregel van bestuur op basis van artikel 33b van de AOW zal onder meer worden geregeld dat de betaling van de tegemoetkoming op dezelfde wijze plaatsvindt als de tegemoetkoming op grond van de Tijdelijke regeling tegemoetkoming AOW-ers, te weten: maandelijks, tezamen met het AOW-pensioen. De structurele vormgeving leidt voor de uitvoering niet tot veranderingen ten opzichte van de uitvoering van die regeling.

8. Commentaren naar aanleiding van het wetsvoorstel

Het wetsvoorstel is voor commentaar voorgelegd aan de Inspectie Werk en Inkomen (IWI) en de Sociale verzekeringsbank (SVB).

Het wetsvoorstel heeft de IWI vanuit een oogpunt van toezichtbaarheid geen aanleiding gegeven tot opmerkingen.

De SVB acht de uitvoering van het wetsvoorstel juridisch-inhoudelijk complex en stelt vereenvoudigingen voor.

Conform het voorstel van de SVB is in het wetsvoorstel (artikel 33b, tweede lid) opgenomen dat op de tegemoetkoming paragraaf 2 van hoofdstuk III van de AOW van toepassing is. Voorts is het wetsvoorstel – voorzover van toepassing – aangepast met inachtneming van de verdere opmerkingen van de SVB.

ARTIKELSGEWIJS

Artikel 9 van de AOW (artikel I, onderdeel A)

Artikel 9, derde lid, is in verband met de invoering van de Zorgverzekeringswet geherformuleerd. De inhoud van het oude derde lid is met dit wetsvoorstel geregeld in het nieuwe derde en vierde lid.

Artikel 9 is tevens aangepast in verband met het vervangen van de Ziekenfondswet door de Zorgverzekeringswet.

Voor de berekening van het bruto AOW-pensioen is de wijze van heffing van de ZFW-premie, dan wel inkomensafhankelijke bijdrage voor de zorgverzekeringswet van belang. Tot januari 2006 wordt de ZFW-premie per maand ingehouden over het AOW-pensioen. Daarbij wordt ook de ZFW-premie over de over die maand opgebouwde vakantie-uitkering ingehouden. Bij de daadwerkelijke uitbetaling van de vakantie-uitkering is dan geen ZFW-premie meer verschuldigd. In de wet is op dit moment expliciet opgenomen dat bij de berekening van het bruto-AOW-pensioen rekening moet worden gehouden met deze wijze van inning.

Voor de inkomensafhankelijke bijdrage voor de ZVW geldt een andere inningsystematiek. De inkomensafhankelijke bijdrage voor de ZVW over de vakantie-uitkering wordt vanaf 2006 ingehouden op het moment van daadwerkelijke uitbetaling. Bij de heffing van de inkomensafhankelijke bijdrage over de maanduitkering wordt dan geen rekening meer gehouden met de over die maand opgebouwde vakantie-uitkering. Voor de netto uit te betalen bedragen heeft deze andere systematiek geen effect als bij de vaststelling van het bruto-AOW-pensioen met deze andere systematiek rekening wordt gehouden. Daarmee kan de voornoemde expliciete verwijzing naar de oude systematiek vervallen in de leden zes tot en met acht van artikel 9.

Artikel 33b van de AOW (artikel I, onderdeel B)

De wettelijke basis voor de tegemoetkoming is neergelegd in een nieuw artikel in de AOW, artikel 33b. Het eerste lid van dat artikel regelt dat iemand die recht heeft op AOW-pensioen tevens recht heeft op een tegemoetkoming. Voor alle duidelijkheid bepaalt het tweede lid dat de tegemoetkoming niet is aan te merken als ouderdomspensioen op grond van de AOW, zodat deze niet wordt meegenomen in de hoogte van de aanvullende pensioenen en andere regelingen, waarin verwezen wordt naar het ouderdomspensioen op grond van de AOW. Wel wordt paragraaf 2 van hoofdstuk III van de AOW van overeenkomstige toepassing verklaard ten aanzien van de tegemoetkoming. Dit heeft te maken met het feit dat de SVB de tegemoetkoming tegelijk met het AOW-pensioen zal betalen. Dit betekent dat de bedragen die de SVB maandelijks uitkeert met het maandelijkse bedrag van de tegemoetkoming wordt verhoogd. Bij de uitbetaling van de tegemoetkoming zal de SVB dezelfde regels hanteren als bij de uitbetaling van het AOW-pensioen. Deze betreffen o.a. de herziening, intrekking, betaalbaarstelling, opschorting, en terugvordering van de tegemoetkoming.

Evenals bij een verhoging van de AOW-bedragen ten gevolge van aanpassing van het minimumloon of verstrekking van de vakantie-uitkering komt de betaling van de tegemoetkoming tot uiting in de specificatie op het bankafschrift bij elke betaling. In het derde lid is daarom bepaald dat de artikelen 3:41 en 3:45 van de Algemene wet bestuursrecht dan niet van toepassing zijn op de verstrekking van de tegemoetkoming. Deze artikelen schrijven een aparte bekendmaking en het opnemen van een bezwaarformule voor besluiten voor. Indien de tegemoetkoming wordt verstrekt bij de toekenning van de AOW-uitkering wordt in de beschikking apart melding gemaakt van het verstrekken van de tegemoetkoming. De uitzondering van de genoemde bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht is dan niet aan de orde.

Op grond van het vierde lid worden over de hoogte, indexering en de betaling van de tegemoetkoming regels gesteld bij algemene maatregel van bestuur. Uitgangspunt is, dat het bedrag van de tegemoetkoming voor iedere AOW-gerechtigde gelijk is ongeacht de leefsituatie en ongeacht of op de AOW een korting wordt toegepast. De betaling heeft met name betrekking op de periodiciteit. Daarbij zou, indien gewenst, kunnen worden afgeweken van de maandelijkse uitbetaling. De regels over de hoogte betreffen het benoemen van het bedrag van de tegemoetkoming. In de regels over de indexering wordt verwezen naar de tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Deze tabelcorrectiefactor is de verhouding van het gemiddelde van de prijsindexcijfers van de achttiende tot en met de zevende aan het kalenderjaar voorafgaande maand, tot het gemiddelde van de prijsindexcijfers van de dertigste tot en met de negentiende aan het kalenderjaar voorafgaande maand. De prijsindexcijfers zijn de cijfers uit de «Consumentenprijsindex Alle Huishoudens, afgeleid» van het Centraal Bureau voor de Statistiek. De gemiddelde prijsindexcijfers worden berekend uit de prijsindexcijfers vermeld in het nummer van het Statistisch Bulletin, waarin het indexcijfer van de zevende respectievelijk negentiende aan het kalenderjaar voorafgaande maand voor het eerst, al dan niet voorlopig, wordt gepubliceerd.

De in de Tijdelijke regeling tegemoetkoming AOW-ers opgenomen regeling betreffende de relatie tussen de tegemoetkoming en de remigratie-uitkering zal door een aanpassing van het op de Remigratiewet gebaseerde regelgeving worden geregeld voor de tegemoetkoming op basis van dit artikel.

Wijziging van de Wet op de huurtoeslag en de Wet bevordering eigenwoningbezit (artikelen III en IV)

De tegemoetkoming, bedoeld in artikel 33b van de Algemene Ouderdomswet, per kalenderjaar leidt tot een verhoging van het belastbaar inkomen. Om te voorkomen dat als gevolg van deze maatregel een verlaging van de huurtoeslag in het kader van de Wet op de huurtoeslag respectievelijk koopsubsidie in het kader van de Wet bevordering eigenwoningbezit optreedt, worden de minimum-inkomensijkpunten van de ouderenhuishoudens, zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid, onderdelen c en d, van de Wet op de huurtoeslag en de artikelen 11, onderdeel b, onder ten 3e en ten 4e, en 28, onder c en d, van de Wet bevordering eigenwoningbezit, met deze tegemoetkoming verhoogd. Voor eenpersoonsouderenhuishoudens is de verhoging gelijk aan de tegemoetkoming, voor meerpersoonsouderenhuishoudens vindt verhoging plaats met twee maal het bedrag van de tegemoetkoming (de voorgestelde artikelen III, onderdeel A, en IV) .

De zogenoemde referentie-inkomensijkpunten, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag volgen de minimum-inkomensijkpunten uit die wet. Dit is geregeld in het voorgestelde artikel 27, zesde lid, van de Wet op de huurtoeslag (het voorgestelde artikel III, onderdeel B).

Bijzondere bijdrage in de huurlasten (artikel V)

In het voorgestelde artikel V is bepaald dat indien een aanvraag tot het verstrekken van een bijzondere bijdrage in de huurlasten als bedoeld in artikel 26b, eerste lid, van de Huursubsidiewet, zoals dat artikel luidde vóór de inwerkingtreding van de Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, betrekking heeft op het tijdvak dat loopt van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 voor de toepassing van de Huursubsidiewet artikel 26a, eerste lid, onderdeel a, van die wet onder actueel inkomen wordt verstaan: het gezamenlijk inkomen van de huurder en de medebewoners, dat wordt berekend door het netto inkomen over de eerste kalendermaand van het desbetreffende bijdragetijdvak, verminderd met de tegemoetkoming die aan de AOW'ers wordt verstrekt, herleid tot een bedrag per maand, te herrekenen naar een gecorrigeerd verzamelinkomen over het peiljaar. In het jaar 2005 betreft dit nog de tegemoetkomingen die op grond van de tijdelijke regelingen worden verstrekt.

Deze wijziging van artikel 26a, eerste lid, onderdeel a, van de Huursubsidiewet, zoals dat laatstelijk luidde vóór de inwerkingtreding van de Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen heeft namelijk slechts betrekking op het kalenderjaar 2005, aangezien de Vangnetregeling met de inwerkingtreding van de (Aanpassingswet) Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen op 1 januari 2006 komt te vervallen. Per die datum wordt bij de berekening van huurtoeslag uitgegaan van actuele inkomens en speelt die Vangnetregeling geen rol meer.

Bijzondere bijdragen in kosten van eigendom (artikel VI)

In het voorgestelde artikel VI van deze wet is bepaald dat indien een aanvraag tot het verstrekken van een bijzondere bijdrage ter tegemoetkoming in de kosten van het in eigendom verkrijgen van een woning als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Wet bevordering eigenwoningbezit betrekking heeft op het tijdvak dat loopt van 1 januari 2005 tot en met 30 juni 2006 voor de toepassing van die wet artikel 33, eerste lid, onderdeel a, onder actueel inkomen wordt verstaan: het gezamenlijke inkomen van degenen die behoren tot het huishouden van de eigenaar-bewoner, dat wordt berekend door het netto inkomen over de eerste kalendermaand van het desbetreffende bijdragetijdvak, verminderd met de tegemoetkoming, die aan de AOW'ers wordt verstrekt, herleid tot een bedrag per maand, te herrekenen naar een gecorrigeerd verzamelinkomen over het peiljaar.

Met de voorgestelde wijziging van artikel 33, eerste lid, onderdeel a, van de Wet bevordering eigenwoningbezit wordt geregeld dat de tegemoetkoming ook bij de zogenoemde Vangnetregeling buiten beschouwing kan worden gelaten. Deze wijziging heeft alleen een functie indien de aanvraag tot het verstrekken van een bijzondere bijdrage ter tegemoetkoming in de kosten van het in eigendom verkrijgen van een woning als bedoeld in artikel 34, eerste lid, van de Wet bevordering eigenwoningbezit betrekking heeft op de periode 1 januari 2005 tot en met 30 juni 2006. Immers, per 1 juli 2006 wordt de onderhavige tegemoetkoming «opgevangen» door een verhoging van de minimum-inkomensijkpunten.

Inwerkingtreding (artikel IX)

De inwerkingtredingsdata van de artikelen van deze wet zullen verschillend zijn. De tegemoetkoming in de AOW zal gelden vanaf 1 januari 2006.

Artikel III (de reguliere huurtoeslag) treedt daarom in werking met ingang van 1 januari 2006. Immers, per 1 januari 2006 wordt uitgegaan van een berekeningsjaar en het daarbij behorende actuele inkomen. Nu vervolgens bij de beoordeling van het recht op huursubsidie tot die datum wordt gekeken naar het gecorrigeerde verzamelinkomen over het peiljaar is het kalenderjaar 2005 voor de beoordeling van het recht op huursubsidie/huurtoeslag niet meer relevant.

Artikel IV (reguliere eigenwoningbijdrage) van deze wet treedt in werking met ingang van 1 juli 2006, aangezien de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 33b, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet pas in het kalenderjaar 2005 een rol gaat spelen en dit jaar als peiljaar geldt voor aanvragen in het kader van de Wet bevordering eigenwoningbezit per die datum.

De artikelen V (Vangnetregeling Huursubsidiewet) en VI (Vangnetregeling Wet bevordering eigenwoningbezit) van deze wet zullen terugwerken tot en met 1 januari 2005. Hiermee wordt alsnog (met terugwerkende kracht) voorzien in een wettelijke grondslag voor de uitvoeringspraktijk die hierop al vooruit liep.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. J. de Geus

Naar boven