Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2009-2010
KST136143
2009-2010
30 139
Veteranenzorg
Nr.
60
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN DEFENSIE
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 oktober 2009
Inleiding
In 2007 is de Tweede Kamer toegezegd dat zij zou worden geïnformeerd
over de proef met de vereenvoudigde nazorgvragenlijst voor militairen (Kamerstuk
27 925, nr. 289). Met deze brief informeer ik u over de evaluatie
van deze proef.
De deelname aan militaire missies kan voor militairen medische en psychosociale
gevolgen hebben. Door de jaren heen heeft Defensie een zorgsysteem ontwikkeld
om de negatieve medische en psychosociale gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen,
te herstellen of te verlichten. Als een van de vangnetten van het zorgsysteem
zet Defensie de «Vragenlijst Nazorg voor Militairen» in. Defensie
stuurt militairen deze vragenlijst zes maanden na terugkeer van uitzending
toe. Het doel van de vragenlijst is militairen te identificeren die mogelijk
zorg behoeven vanwege klachten die verband houden met de uitzending en die
tot dan toe nog geen hulp hebben gezocht. Als de ingevulde vragenlijst daartoe
aanleiding geeft, neemt een hulpverlener van Defensie contact op met de militair
om de situatie te bespreken en zo nodig een zorgaanbod te doen.
Aanpassingen
Tot 2007 werd de afhandeling van de ingevulde vragenlijsten per Operationeel
Commando uitgevoerd vanuit een centrale locatie. Een arts of psycholoog nam
daarbij in eerste instantie telefonisch contact op met de respondent.
Door de afhandeling op afstand was de onderdeelsarts echter niet altijd
op de hoogte van eventuele problemen, waardoor de commandant van betrokkene
niet kon worden geïnformeerd. Dit heeft er in het verleden toe geleid
dat militairen soms ten onrechte door hun commandant opnieuw voor een uitzending
werden aangewezen. Deze gang van zaken was aanleiding de procedure te wijzigen.
Vanaf begin 2007 neemt de onderdeelsarts in geval van bijzonderheden contact
op met de militair. Daarnaast zijn waarborgen ingebouwd zodat
ook militairen die de vragenlijst niet retourneren – de zogenaamde non-respondenten –
aandacht krijgen. Tevens is de inhoud van de vragenlijst aangepast en beknopter
geworden met het doel de respons, die op dat moment 30 procent bedroeg, te
verhogen.
De evaluatie van deze aangepaste werkwijze omvat de vragenlijsten die
het Dienstencentrum Gedragswetenschappen (GW) in 2008 heeft verstuurd en weer
retour heeft ontvangen. Ten eerste is bezien of de nieuwe procedure, dat wil
zeggen de afhandeling door de onderdeelsarts, zowel bij respondenten als non-respondenten
voldoende waarborgen biedt om inzicht te krijgen in mogelijke klachten of
aandoeningen of een niet eerder onderkende zorgbehoefte bij militairen na
uitzending. Ten tweede is bekeken of de respons is gestegen ten opzichte van
eerdere versies van de vragenlijst.
Nieuwe vragenlijst en procedures
Midden 2005 is begonnen met de vormgeving van een nieuwe nazorgvragenlijst.
Het was vooral de bedoeling een screeningslijst te ontwikkelen waarmee vroegtijdig
kan worden vastgesteld of er sprake is van mogelijke klachten of aandoeningen
die door de militair worden toegeschreven aan de afgelopen uitzending. Het
is vervolgens de taak van de onderdeelsarts in contact te treden met de militair
om vast te stellen of zorg nodig is.
Gedragswetenschappen verstuurt zes maanden na terugkeer van een uitzending
de vragenlijsten. Vervolgens worden de ingevulde geretourneerde vragenlijsten
geautomatiseerd verwerkt. Een analyse van de antwoorden kan leiden tot een
indicatie van specifieke medische of psychosociale klachten. In dat geval
neemt de onderdeelsarts (telefonisch) contact op met de militair om de zorgbehoefte
te inventariseren. De arts probeert maximaal drie maal telefonisch contact
op te nemen en stuurt daarna zo nodig een brief of e-mail met het verzoek
contact op te nemen.
Als er na deze vier pogingen geen contact is geweest, wordt de militair
door de arts aangemerkt als non-respondent. De onderdeelsarts verwerkt de
informatie uit het contact of nazorggesprek in het geautomatiseerde geneeskundig
informatiesysteem (GIDS) en kan een initiatief nemen, bijvoorbeeld een verwijzing
naar een specialist. Na afloop informeert de arts Gedragswetenschappen op
hoofdlijnen zijn bevindingen en ondernomen acties. Gedragswetenschappen bewaakt
de volledigheid van de terugkoppelingen. Als een terugkoppeling ontbreekt,
wordt de onderdeelsarts daarop geattendeerd. Gedragswetenschappen bewaakt,
onder andere op basis van de terugkoppeling van de onderdeelsartsen, de validiteit
van de vragenlijst en past deze zo nodig aan.
De procedure bij non-respons
Wanneer de militair drie weken na een rappel geen nazorgvragenlijst heeft
geretourneerd, wordt hij als non-respondent genoteerd. Gedragswetenschappen
zendt vervolgens de onderdeelsarts de naam van de non-respondent en tijdens
het eerstvolgende reguliere spreekuurcontact brengt de arts alsnog de uitzending
ter sprake om te bezien of er een verband is met de klachten. Als een dergelijk
contact niet tot stand komt, volgt het gesprek uiterlijk vóór
de eerstvolgende uitzending of bij de beëindiging van het dienstverband.
Evaluatie van de procedure
Bij de evaluatie van de procedure bij de operationele commando’s
zijn de uitvoerbaarheid van de procedure, praktische problemen bij de uitvoering
en de beschikbare capaciteit bezien. Bij de operationele commando’s
is de procedure voor de afhandeling van de belindicaties goed uitvoerbaar
gebleken. In de meeste gevallen lukt het de respondenten te bereiken binnen
de gestelde vier pogingen. Als dat niet lukt, wordt een aantekening gemaakt
in het GIDS en wordt de militair bij het eerstvolgende contact alsnog benaderd.
Het blijkt dat op deze wijze vrijwel alle militairen op enig moment worden
benaderd.
Bij het CZSK en het CLSK zijn er geen capaciteitsproblemen bij de uitvoering.
Bij het CLAS doen zich wel capaciteitsproblemen voor. Omdat afwisselend een
van de drie brigades wordt aangewezen voor uitzending, dient het gezondheidscentrum
op de desbetreffende legerplaats in korte tijd zeer veel militairen te benaderen.
Door personele tekorten in de ondersteuning (doktersassistentes) en onder
artsen lukte het niet altijd de desbetreffende militairen binnen de afgesproken
termijn te benaderen, maar door een herverdeling van de bestaande capaciteit
binnen het CLAS en het nodige overwerk door het personeel van het desbetreffende
gezondheidscentrum worden de militairen toch tijdig benaderd.
De procedure om de non-respondenten in GIDS te registreren is door de
administratieve werklast onwerkbaar gebleken. In afwachting van een specifieke
functionaliteit in Peoplesoft en GIDS is er vooralsnog voor gekozen de non-respondenten
niet handmatig in GIDS te verwerken. In 2010 komen de benodigde functionaliteiten
wel beschikbaar en is er ook voor het benaderen van de non-respondenten een
sluitende procedure. De arts treft dan bij het openen van GIDS automatisch
een melding in zijn scherm aan dat de militair op uitzending is geweest en
al dan niet een vragenlijst heeft geretourneerd.
Conclusie en vooruitblik
Uit het evaluatieonderzoek is gebleken dat de nieuwe procedure een verregaande
mate van zekerheid biedt dat alle respondenten worden bereikt. Praktische
problemen doen zich nauwelijks voor, maar bij het CLAS leidt capaciteitsgebrek
in de uitvoering op een aantal legerplaatsen tot problemen. De tekorten betreffen
zowel ondersteunend personeel, dat het eerste contact met de militair legt,
als de arts die uiteindelijk het nazorggesprek voert. Voor dit probleem bestaat
vooralsnog geen structurele oplossing. Daarom zullen de tijdelijke maatregelen,
te weten herverdeling van capaciteit binnen het CLAS en het verrichten van
overwerk, gehandhaafd blijven zolang de vulling nog niet op het gewenste niveau
is.
De registratie en signalering van non-respondenten is nog niet goed geregeld.
De programma’s Peoplesoft en GIDS zullen in oktober 2010 zijn aangepast,
waarna de melding aan de onderdeelsarts van non-respondenten in de toekomst
automatisch wordt uitgevoerd. Gelet op de uitkomsten van de non-respons onderzoeken
is het aantal militairen dat bij registratie in GIDS alsnog een zorgaanbod
zou hebben gekregen waarschijnlijk zeer gering. Daarnaast wordt voorafgaand
aan een volgende uitzending aandacht geschonken aan gezondheidsklachten tijdens
of na vorige uitzendingen.
Daarom acht ik het aanvaardbaar dat vooralsnog wordt afgezien van de specifieke
registratie in GIDS door de operationele commando’s.
De respons is gestegen van 30 naar 42 procent. Hiermee is de doelstelling
gehaald om de respons te verhogen, zij het dat de toename nog betrekkelijk gering is. In het najaar 2009 en in 2010 zijn enkele ontwikkelingen
voorzien die vooral een positieve invloed zullen hebben op de respons. In
oktober 2009 start Gedragswetenschappen met het afnemen van de vragenlijst
via internet. Deze werkwijze biedt een aantal grote voordelen die responsverhogend
kunnen werken. De betrouwbaarheid van de gegevens neemt toe omdat het onjuist
of onvolledig invullen van de vragenlijst grotendeels kan worden voorkomen
door de invoering van verplicht in te vullen velden. Ook krijgt de militair,
na het invullen van de vragenlijst, direct antwoord op de vraag of hij op
grond van zijn antwoorden door een arts zal worden benaderd.
Het invullen via internet biedt voorts de mogelijkheid allerlei informatie
aan te bieden aan de militair. Respondenten kunnen op basis van de resultaten
of hun interesse direct zelf aan de slag met bijvoorbeeld informatie of zelfhulpprogramma’s
om hun welzijn te verbeteren. Dit laatste staat overigens los van de zorg
die Defensie zal blijven aanbieden als de ingevulde vragenlijst daartoe aanleiding
geeft. Ook sluit het invullen van een vragenlijst via internet aan bij de
levensstijl van een belangrijk deel van de doelgroep.
In 2010 zal de vragenlijst worden gevalideerd. Deze validatie moet uitwijzen
of de gebruikte meetinstrumenten nauwkeurig zijn. Zo ja, dan neemt de voorspellende
waarde toe en daalt het beslag op schaarse capaciteit.
De staatssecretaris van Defensie,
J. G. de Vries