29 924
Toezichtsverslagen AIVD en MIVD

nr. 22
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 30 januari 2008

Algemeen

De commissie van toezicht betreffende de inlichtingen- en veiligheidsdiensten heeft in het kader van haar taak bedoeld in artikel 64, tweede lid, onder a, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 een onderzoek verricht naar de samenwerking tussen de AIVD en de Regionale Inlichtingendiensten resp. de Koninklijke marechaussee (rapportnr. 16). Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de commissie een toezichtsrapport vastgesteld, dat geheel openbaar is. Het toezichtsrapport1 dien ik met mijn reactie, conform artikel 79, vijfde lid, van de WIV 2002, aan beide kamers der Staten-Generaal te zenden. Het rapport alsmede mijn reactie hierop treft u bijgaand aan.

Van de inhoud van het toezichtsrapport heb ik kennis genomen. De commissie stelt vast dat de samenwerking tussen de AIVD en de Regionale Inlichtingendiensten (RID-en) resp. de Koninklijke marechaussee (Kmar) in de afgelopen jaren een belangrijke ontwikkeling heeft doorgemaakt dankzij het project Keten en kwaliteit, een gezamenlijk project van de AIVD, de politie,de Kmar en het directoraat-generaal Veiligheid van mijn ministerie. De samenwerking is als gevolg hiervan verbeterd en op enkele onderdelen is meer duidelijkheid gekomen. Echter we zijn er nog niet. Naar het oordeel van de commissie zijn er nog een aantal belangrijke verbeterpunten in de samenwerkingsrelatie aan te wijzen. Terzake doet de commissie een aantal aanbevelingen, zij het dat die niet allemaal in volle omvang betrekking hebben op de samenwerking als zodanig maar ook – zie daartoe aanbeveling 6.5 – deels betrekking hebben op de (rol van de RID-en in het kader van de) openbare orde-taak onder gezag van de burgemeester. Zoals de commissie in haar rapport aangeeft houdt zij echter geen toezicht op de uitvoering van de openbare orde-taak, maar besteedt zij in dit geval daaraan aandacht in verband met de gedeeltelijke overlap met de taakuitvoering door de RID-en ten behoeve van de AIVD en omdat mijn ambtsvoorganger daarom heeft verzocht. In het onderstaande zal ik nader ingaan op de aanbevelingen van de commissie. Alvorens daartoe over te gaan wil ik echter eerst even stilstaan bij de stand van zaken met betrekking tot de door de AIVD, in samenwerking met de politie en de RID-en, ingezette trajecten gericht op verbetering van de samenwerkingsrelatie in brede zin.

Activiteiten ter verbetering van de samenwerkingsrelatie AIVD-RID-en

De commissie geeft in het rapport aan dat uit haar onderzoek is gebleken dat met name ten aanzien van de (operationele) sturing van de RID-en door de AIVD er kritiek bestaat en dat deze verbetering behoeft. Zij geeft daarbij overigens, mijns inziens terecht, aan dat de oplossing voor deze problematiek niet alleen bij de AIVD ligt, maar ook bij de betrokken RID-en zelf. De problematiek rond de (aan)sturing van de RID-en, en meer in bredere zin de noodzaak tot verbetering van de kwaliteit van de samenwerkingsrelatie AIVD-RID-en, is door de AIVD en de politie ook zelf enkele jaren geleden onderkend en heeft geleid tot het project Keten en kwaliteit, welke in september 2003 is gestart. Dit project is op 1 januari 2006 afgerond. Inmiddels zijn, mede naar aanleiding van het onderhavige rapport van de commissie, nieuwe inzichten ontstaan en is besloten verschillende thema’s, waaronder de actualisering van het beveiligingsbeleid, de ICT-voorzieningen, opleidingen en de invoering van procesmatig werken bij de AIVD, met voortvarendheid ter hand te nemen binnen een nieuw op te starten project (getiteld «Bruggenhoofd»). Daarmee wordt beoogd om de kwaliteit van de samenwerkingsrelatie tussen de AIVD en de zogeheten artikel 60-functionarissen een volgende kwaliteitsimpuls te geven, ten behoeve van de nationale veiligheid, het vergroten van de operationele slagkracht van de AIVD en de informatiepositie van de AIVD lokaal en regionaal te waarborgen en te versterken. Uiteindelijk moet dit er toe leiden dat de AIVD vanuit zijn taakstelling de belangendragers – op alle niveau’s – beter kan bedienen. De samenwerkingsrelatie tussen de AIVD en de RID-en (en de Kmar) is er een die het waard is om vanuit de betrokken organisaties in te investeren, teneinde deze relatie – ook in kwalitatieve zin – op een hoger niveau te brengen.

Standpuntbepaling ten aanzien van conclusies en aanbevelingen van de commissie

De commissie heeft haar rapport voorzien van een tiental conclusies en aanbevelingen. Ik reageer daar graag als volgt op; ik volg daarbij de volgorde die de commissie heeft gehanteerd.

Aanbeveling 6.1 (Sturing)

Ik onderschrijf de conclusie van de commissie dat het de wettelijke taak van de AIVD is de RID-en aan te sturen en verantwoordelijkheid te nemen voor de activiteiten van de RID, indien zij worden ingezet in het kader van de uitvoering van de WIV 2002. Daartoe zijn, zoals de commissie ook aangeeft, door de AIVD de nodige activiteiten ondernomen. De intentie van de AIVD is om nog meer dan nu al het geval is de (operationele) sturing beter te borgen. Zo is het Inlichtingen Behoefteplan (IBP) doorontwikkeld naar een meer dynamisch model en is de AIVD-taak van de RID geïntegreerd binnen het primaire (AIVD) inlichtingenproces. In algemene zin kan gesteld worden dat de vrijblijvendheid in de aansturing verleden tijd is. Verdere integratie door gelijkschakeling van werkprocessen en werkinstructies gaan onverminderd door. Werkzaamheden van de RID-en worden gestuurd via de afspraken in het IBP, zijn altijd schriftelijk opgedragen en de control op het proces vindt plaats vanuit de AIVD. Ten behoeve van het werkproces worden AIVD hulpmiddelen (sjablonen) gebruikt. Er is een evaluatie opgesteld van de proef met de RID-liaison van het regiokorps Haaglanden. De conclusie hiervan luidt dat het instellen van een RID-liaison tussen de RID en de AIVD heeft geleid tot het afnemen van communicatieproblemen, een betere aansturing van de RID en betere toegankelijkheid van de teams voor de RID die met die specifieke teams samenwerkt. Daarnaast is er bij de AIVD een beter beeld ontstaan van de informatiebehoefte van het korps Haaglanden en het lokale bestuur. Hierdoor is de AIVD beter in staat de lokale belangendragers te bedienen. De AIVD biedt thans alle korpsen de mogelijkheid een dergelijke liaison aan te wijzen.

De gegevensverstrekking van de AIVD aan de RID-en wordt door de commissie als voor verbetering vatbaar bestempeld. De AIVD onderschrijft dit en is inmiddels op diverse terreinen actief om hierin veranderingen te bewerkstelligen. Zo is onder andere een aanvang gemaakt met geautomatiseerde gegevensverstrekking aan de RID-en en worden ambtsberichten, analyses en exploitatieproducten van de AIVD in beginsel gedeeld met de RID-en.

Voorts wordt de stelling van de commissie onderschreven dat het van groot belang is dat de RID-ers binnen de AIVD worden beschouwd AIVD collega’s, als de buitenposten van de AIVD. Met deze conclusie is het niet meer dan logisch dat de RID op wat voor manier dan ook, uiteraard met inachtneming van de voorschriften van de WIV 2002 (waaronder het need-to-know beginsel, zoals vastgelegd in artikel 35 van de WIV 2002), die informatie van de AIVD krijgt die zij voor haar functioneren als buitenpost van de AIVD nodig heeft. Tot slot wordt opgemerkt dat op dit moment een zgn. dashboard als managementinstrument bij de RID-en wordt geïmplementeerd, waarmee zowel bij de RID als de AIVD, actueel en real-time zicht is op de uitstaande werkzaamheden, de informatiepositie van de RID-en en het procesmanagement.

Aanbeveling 6.2 (Onderlinge samenwerking RID-en)

De commissie merkt terecht op dat het de wettelijke verplichting is van de AIVD om leiding te geven aan de RID-en en uit dien hoofde de samenwerking tussen de RID-en onderling vorm te geven. Van de zijde van de AIVD wordt onderkend dat onderlinge samenwerking in het kader van onderzoeken van de diensten alsmede onderlinge informatie-uitwisseling in sommige gevallen noodzakelijk is. Echter dit kan slechts plaatsvinden onder de voorwaarde dat de AIVD controle houdt op de samenwerking en de informatie. Inmiddels heeft de AIVD terzake beleid ontwikkeld, dat in een werkinstructie voor de teams en de RID-en is opgenomen. Concreet betekent dit dat in het geval een onderzoek regio overschrijdende inzet van een RID of RID-en vergt, het team deze RID-en schriftelijk toestemming geeft om onderling informatie uit te wisselen op basis van de hier bovengenoemde werkinstructie.

Aanbeveling 6.3 (Inzet bij bijzondere bevoegdheden)

De commissie maakt in haar rapport gewag van haar bevinding dat de RID-en en de Kmar slechts in beperkte mate door de AIVD worden ingezet bij de uitoefening van de bijzondere bevoegdheden die de AIVD op grond van de Wiv 2002 heeft. Uit haar onderzoek is gebleken dat sommige RID-en de wens voelen om nauwer bij de inzet van bijzondere bevoegdheden te worden betrokken. De commissie geeft aan dat er vanuit het oogpunt van rechtmatigheid er geen bezwaar behoeft te bestaan tegen een ruimere inzet van de RID-en en de Kmar, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. De AIVD streeft ernaar om op de terreinen waar zij dat nodig en mogelijk acht haar operationele slagkracht te vergroten en de betrokkenheid van de RID-en en de Kmar bij de uitvoering van enkele bijzondere bevoegdheden te vergroten. Daarbij dient wel voldaan te zijn aan een aantal voorwaarden, onder meer dat men beschikt over de vereiste kennis en expertise.

Aanbeveling 6.4 (verantwoordelijkheid/opdrachtgever)

Deze aanbeveling refereert aan de onduidelijkheid die zou kunnen bestaan omtrent de rechtsgrond op basis waarvan informatie door de RID-en wordt ingewonnen in de gevallen dat er sprake is van overlap tussen de taak van de AIVD en de openbare orde-taak. Het is evident dat een dergelijke onduidelijkheid, mede gelet op de daarmee samenhangende vraag naar de verantwoordelijkheid voor de desbetreffende inlichtingenactiviteiten, niet dient te bestaan. Ik onderschrijf op zich de aanbeveling van de commissie dat hier – kort gezegd – een actieve houding van de RID-en richting de AIVD mag worden verwacht. Door de intensieve inzet van de accountmanagers bij de AIVD wordt daaraan ook gewerkt. Deze inzet richt zich overigens niet alleen op de leidinggevenden bij de RID-en, maar ook op de desbetreffende leidinggevenden (team- en afdelingshoofden) bij de AIVD. Echter ook anderszins wordt de vereiste duidelijkheid bewerkstelligd. Zo werken RID-en voor de AIVD slechts aan de hand van schriftelijke opdrachten, waardoor de verantwoordelijkheid van de AIVD voor de door de RID-en verrichte activiteiten eenduidig vast ligt. Wat niet op een dergelijke schriftelijke opdracht is terug te voeren, moet dan worden geacht te zijn verricht in het kader van de openbare orde-taak en daarmee onder de verantwoordelijkheid van de burgemeester.

Aanbeveling 6.5 (overlap taak op grond van de WIV 2002 en de openbare orde-taak)

De commissie constateert dat in de praktijk er sprake kan zijn van overlap tussen de taak op grond van de WIV 2002 en de openbare orde-taak en dat deze overlap naar haar mening zo klein mogelijk moet worden gemaakt. Ik onderschrijf de opvatting van de commissie dat overlap zo veel mogelijk moet worden vermeden, maar gelet op legitieme belangen in de sfeer van de openbare orde zal enige overlap niet altijd te vermijden zijn. De burgemeester zal immers om zijn verantwoordelijkheid voor de openbare orde waar te kunnen maken ook moeten kunnen beschikken over adequate informatie met betrekking tot bijvoorbeeld links- en rechtsextremisme in zijn gemeente ter voorkoming van (dreigende) openbare orde-verstoringen. Niettemin verdient deze – complexe – problematiek nadere verkenning. Ik ben het voorts met de commissie eens – indien zij daarop doelt – dat er zoveel mogelijk duidelijkheid dient te zijn over de reikwijdte van de openbare orde-taak en de rol van de RID-en daarbij. Dit mede ter voorkoming van overlap met de taak van de AIVD en de vermenging van de activiteiten van de RID-en voor de AIVD onder mijn verantwoordelijkheid en voor de openbare orde-taak onder verantwoordelijkheid van de burgemeester. In het bestuursakkoord met de VNG is opgenomen dat Rijk en VNG samen een visie ontwikkelen op de openbare ordeportefeuille van de burgemeester. Daarbij zal ook aandacht worden besteed aan de reikwijdte van het begrip openbare orde. Inmiddels heeft mijn ministerie het initiatief genomen voor een expertmeeting waarin nadrukkelijk gekeken zal worden naar het wettelijk kader voor de openbare orde-taak. In dat verband zal ook de door de commissie gesignaleerde overlap op het vlak van radicalisering aan de orde komen. Met de politie en de AIVD is verder afgesproken dat de ontwikkeling van de openbare orde-taak van de politie zal worden ontwikkeld onder de regie van de Strategische Beleidsgroep Intelligence van de Raad van Hoofdcommissarissen met participatie vanuit de AIVD. Nu er inmiddels initiatieven zijn ondernomen om in meer brede zin naar de openbare orde-problematiek te kijken (definitie, wetgeving enz.) acht ik het wenselijk om eerst daarvan de resultaten af te wachten alvorens tot een nadere standpuntbepaling op de door de commissie gesignaleerde problematiek en de daaraan verbonden aanbevelingen te komen. Uw kamer zal daaromtrent op een later tijdstip nader worden geïnformeerd.

Aanbeveling 6.6 (de relatie tussen de AIVD, de korpsen en het lokaal bestuur)

Ik onderschrijf de opvatting van de commissie dat er een juiste balans gevonden dient te worden tussen het belang van het lokaal bestuur om adequaat geïnformeerd te worden en het belang van de AIVD om bepaalde informatie geheim te houden. Om zijn verantwoordelijkheid voor de openbare orde waar te kunnen maken, moet de burgemeester immers over adequate informatie kunnen beschikken. Daar staat tegenover dat voor zover het gaat om informatie van de AIVD een goede taakuitvoering van de dienst op dat vlak beperkingen met zich mee kan brengen. Tegelijkertijd moet worden geconstateerd dat een ruimhartig(er) informatieverstrekking vanuit de AIVD – uiteraard met inachtneming van de eisen van WIV 2002 – richting het lokaal bestuur, eraan kan bijdragen dat de noodzaak om op lokaal niveau in het kader van de openbare orde-taak eigen inlichtingentrajecten op te zetten vermindert en daarmee de kans op interferentie van dergelijke trajecten met onderzoeken van de AIVD afneemt.

Concreet zal de lijn van het rapport van de commissie Holtslag, vastgelegd in het rapport «Vaste verbindingen», verder worden doorgezet. De AIVD zal zich meer nog dan in het verleden, op basis van dit rapport, richten op een directe relatie met de korpschefs. In de gesprekken over het IBP worden afspraken gemaakt over de mogelijkheid voor het hoofd RID om rechtstreeks informatie te delen met de korpschef, indien de situatie daarom vraagt. Meer en meer komt de korpschef op die manier in «positie» om «zijn» burgemeester adequaat te informeren. Daarnaast zal de AIVD in regulier overleg met de Raad van Hoofdcommissarissen deze thematiek aan de orde stellen en indien noodzakelijk nadere procedure-afspraken maken.

Aanbeveling 6.7 (De inbedding en positionering van de RID-en binnen de korpsen/regionale infoboxen)

De AIVD erkent dat er onduidelijkheid bestond over de rol en de positie van de tactische chef van de RID, in veel gevallen de divisiechef recherche. Ook de verscheidenheid binnen de politie als het gaat over de positionering van de RID-en heeft dat beeld versterkt. De AIVD ziet het belang van de rol van de tactische chef en heeft inmiddels in overleg met de politiekorpsen ter zake een beleid vastgesteld. Hierbij is sprake van een algemene lijn, die ruimte biedt voor maatwerk op het moment dat de organisatievorm van de politie daarom vraagt. Uitgangspunt van het beleid is dat er een rechtstreekse lijn bestaat tussen de korpschef en de binnen het korps aangewezen artikel 60 functionarissen en dat vermenging van inlichtingentaken op grond van de WIV 2002 en opsporingsactiviteiten worden voorkomen. Teneinde de tactische chefs te betrekken worden door de AIVD conferenties/themadagen georganiseerd en nemen zij deel aan een 2 daagse kennismakingscursus. In de praktijk is de onduidelijkheid over de rol van de tactische chef vrijwel opgehelderd.

Aanbeveling 6.8 ((gescheiden) archiefbescheiden)

Ik neem met genoegen kennis van de conclusie van de commissie, dat de RID-en zorgvuldig omgaan met het beheer van de archieven voor de taakuitvoering ingevolge de WIV 2002 c.q. de openbare orde-taak. Het wettelijk uitgangspunt van het gescheiden houden van de archiefbescheiden wordt, zo stelt de commissie, nageleefd.

Aanbeveling 6.9 (rapportagelijnen)

De AIVD zal in overleg treden met de MIVD om te bezien op welke wijze een gestructureerde afstemming kan worden gerealiseerd indien er sprake is van een gemeenschappelijk interessegebied en beide diensten hun informatiebehoefte ter zake hebben neergelegd bij de BD-Kmar (in verband met artikel 62 WIV 2002). Deze afspraken zullen in zowel het convenant tussen de AIVD en de MIVD als in het convenant tussen de AIVD en de Kmar worden vastgelegd.

Aanbeveling 6.10 (Kmar en Schiphol)

Ik onderschrijf de aanbeveling van de commissie. Hiervoor gelden dezelfde opmerkingen als onder 6.5, met dien verstande dat de gezagslijn binnen de openbare orde-taak wellicht nog complexer is vanwege de bijzondere positie van de Kmar op Schiphol. De AIVD is over deze ontwikkeling wel geïnformeerd maar ziet geen reden andere bedenkingen te hebben dan vermeld in de eerdere opmerkingen.

Tot slot wil ik opmerken dat ik van harte de oproep van de commissie onderschrijf om de in gang gezette ontwikkelingen voort te zetten, met name waar het gaat om de samenwerking op het niveau van de werkvloer, te weten de relatie tussen de teams en de RID-en. Ik beschouw het rapport van de commissie dan ook als steun in de rug bij het verder doorvoeren van de reeds in gang gezette trajecten.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. ter Horst


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven