29 871
Voorstel van wet houdende regels met betrekking tot zuinig en doelmatig ruimtegebruik en optimale leefomgevingskwaliteit in stedelijk en landelijk gebied en met betrekking tot coördinatie van procedures (Interimwet stad- en milieubenadering)

nr. 6
VERSLAG

Vastgesteld 22 december 2004

De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1, belast met het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering de gestelde vragen tijdig en afdoende zal hebben beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid. Het verslag volgt de opbouw van de memorie van toelichting en behandelt alleen die onderdelen waarover door de genoemde fracties inbreng is geleverd.

Inhoud 
1.Algemeen 
2.Hoofdlijnen van het wetsvoorstel (memorie van toelichting, paragraaf 5.1) 
3.Reikwijdte van afwijkingsmogelijkheid (memorie van toelichting, paragraaf 5.2) 
4.Zuinig en doelmatig ruimtegebruik en optimale leefomgevingskwaliteit (memorie van toelichting, paragraaf 5.3) 
5.Koppeling stap 3-besluit aan bestemmingsplan (memorie van toelichting, paragraaf 5.5) 
6.Goedkeuring door gedeputeerde staten (memorie van toelichting, paragraaf 5.7) 
7.Afwijking ten aanzien van stank en ammoniak (memorie van toelichting, paragraaf 6) 
8.Enkele begrippen en uitgangspunten nader verklaard en toegelicht (memorie van toelichting, paragraaf 7) 
9.Uitvoering en handhaving (memorie van toelichting, paragraaf 11) 
10.Artikelsgewijs (II) 

1. Algemeen

De leden van de CDA-fractie hebben met grote belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel Interimwet stad-en milieubenadering. Deze leden zijn van oordeel dat de experimenten hebben aangetoond dat de stad- en milieubenadering via een meer integrale benadering bijdraagt aan een goede leefomgevingskwaliteit en zuinig en doelmatig ruimtegebruik. De ervaringen hebben bovendien laten zien dat een eventuele angst voor een te makkelijk oprekken van wettelijke normen ongegrond is.

De leden van de CDA-fractie onderschrijven van harte het generieke karakter van het wetsvoorstel en de uitbreiding van de reikwijdte met stand en ammoniak. Zij onderschrijven dat hiermee de vitaliteit van het landelijk gebied wordt gediend. Met de regering zijn zij van oordeel dat zuinig en doelmatig ruimtegebruik bereikt kan worden door in dorpskernen lege plekken op te vullen en hergebruik van leegkomende agrarische bebouwing te bevorderen door een afwijking van de stanknormen toe te staan. Ook maakt afwijking van ammoniaknormen het mogelijk om veehouderijen te concentreren op één locatie in plaats van verspreid.

De leden van de PvdA-fractie zijn verheugd over de Interimwet stad- en milieubenadering. De positieve ervaringen van de experimentenwet stad en milieu kunnen met deze wet uitgebreid worden tot alle gemeenten. Ook de verbreding naar het landelijk gebied spreekt deze leden aan. Op deze manier kunnen creatieve oplossingen gevonden worden voor lokale leefomgevingsknelpunten.

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennis genomen van het wetsvoorstel Interimwet stad- en milieubenadering. Deze leden onderkennen dat er spanning kan ontstaan tussen zuinig en doelmatig ruimtegebruik enerzijds en een optimale leefomgevingkwaliteit anderzijds. Stap 1 en 2 van het project stad en milieu bieden goede mogelijkheden om dit spanningsveld (ten dele) weg te nemen. Het voorliggende wetsvoorstel vervangt de experimentenwet stad en milieu en geeft een wettelijke basis voor «stap 3» van deze benadering.

De leden van de VVD-fractie delen de opvatting van de Raad van State dat de regering de noodzaak voor dit wetsvoorstel onvoldoende heeft aangetoond. Sterker nog, in het nader rapport naar aanleiding van het advies van de Raad van State stelt de regering dat het in beginsel mogelijk is om de stad- en milieubenadering toe te passen, ook op landelijke schaal, zonder daarvoor een specifieke wettelijke basis te creëren. De argumenten die de regering vervolgens aandraagt om de noodzaak van dit wetsvoorstel te onderbouwen vinden deze leden om de navolgende redenen niet overtuigend.

De experimentenwet is sinds 1 januari 2004 niet langer van kracht. Het was niet mogelijk om het onderhavige wetsvoorstel hier naadloos op te laten aansluiten. Ondanks dat heeft de afwezigheid van een wettelijk kader voor stap 3 in 2004 niet tot problemen geleid omdat gemeenten voldoende mogelijkheden werden geboden met stap 1 en 2. Dit roept de vraag op welk probleem de regering met dit wetsvoorstel denkt op te lossen.

De mogelijkheid om stap drie te kunnen zetten zou noodzakelijk zijn omdat gemeenten dan eerder bereid zouden zijn om stap 1 en 2 te zetten. De leden van de VVD-fractie achten een Wet in formele zin geen geschikt instrument om gemeenten te stimuleren tot een creatief gebruik van stap 1 en 2. Politieke durf houdt naar de mening van deze leden in dat gemeenten bereid moeten zijn om alle mogelijkheden van stap 1 en 2 te benutten in de wetenschap dat later kan blijken dat het spanningsveld tussen zuinig en doelmatig ruimtegebruik enerzijds en een optimale leefomgevingkwaliteit anderzijds niet (geheel) kan worden weggenomen.

Verder is uit de tussenevaluatie gebleken dat het slechts in een zeer bescheiden aantal gevallen nodig was om af te wijken van geldende wettelijke normen. De leden van de VVD-fractie achten het in dat licht niet gerechtvaardigd om, haaks op de ambitie van het regeerakkoord om de regelzucht te verminderen, meer regels te creëren om het hoofd te bieden aan situaties die zich nauwelijks zullen voordoen.

Van milieukwaliteitseisen met betrekking tot bodem en lucht kan bovendien niet worden afgeweken omdat die gestoeld zijn op Internationaalrechtelijk en in het bijzonder communautaire bepalingen. Waar recent is gebleken dat juist dergelijk milieukwaliteitsnormen als knellend worden ervaren, biedt het voorliggende wetsvoorstel geen soelaas. Deze leden stellen ook om deze reden vraagtekens bij de wenselijkheid en noodzakelijkheid dit wetsvoorstel.

In de memorie van toelichting staat dat in het wetsvoorstel wordt voorgesteld om afwijking van milieukwaliteitsnormen toe te staan ten behoeve van het vestigen van milieugevoelige bestemmingen, zoals bijvoorbeeld woningen. Dat betekent dat woningen kunnen worden gebouwd op locaties waar dat volgens milieuwetgeving eigenlijk niet is toegestaan. Dit roept de principiële vraag op wat de waarde is van de bescherming die wettelijk vastgestelde milieukwaliteitsnormen bieden aan mens en milieu, als daar in voorkomende gevallen van kan worden afgeweken. Kan de regering uiteenzetten wat de mogelijke consequenties zijn van dit wetsvoorstel indien derden tegen stap 3 besluiten beroep aantekenen bij een rechter. Welke ervaringen zijn op dit punt opgedaan in de periode dat de Experimentenwet van kracht was.

De leden van de VVD-fractie vragen de regering om in het licht van deze bezwaren de noodzaak van dit wetsvoorstel nader toe te lichten. Hoe vaak denkt de regering dat gebruik zal worden gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid die deze wet biedt? Kan de regering aangeven wat de concrete gevolgen zijn indien dit wetsvoorstel niet van kracht wordt?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van het wetsvoorstel en hebben nog een aantal vragen en opmerkingen.

2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel (memorie van toelichting, paragraaf 5.1)

Het wetsvoorstel gaat ervan uit dat afwijking van milieukwaliteitsnormen slechts kan worden gemotiveerd vanuit het belang van zuinig en doelmatig ruimtegebruik en het bereiken van optimale leefomgevingskwaliteit. Hierbij wordt leefomgevingskwaliteit bepaald door milieukwaliteit, ruimte, sociale en economische aspecten. Tegelijkertijd wordt daarbij gesteld dat het vooral om de fysieke aspecten van de leefomgeving gaat. De leden van de CDA-fractie hebben de indruk dat hiertussen enige spanning bestaat. Waarom is het begrip leefomgevingskwaliteit zo breed gedefinieerd? Betekent dit bijvoorbeeld dat wanneer in een wijk van een geluidsnorm afgeweken wordt, dit gecompenseerd kan worden in de vorm van bijvoorbeeld verbetering van de sociale veiligheid? Is overwogen om het begrip leefomgevingskwaliteit te beperken tot de milieukwaliteit en de kwaliteit van de openbare ruimte in het betreffende gebied?

De leden van de CDA-fractie vragen of overwogen is om het aspect externe veiligheid onderdeel te maken van de stad- en milieubenadering?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn het ermee eens dat ten opzichte van de Experimentenwet de mogelijkheid is komen te vervallen dat er kan worden afgeweken van eisen op het gebied van «externe veiligheid».

3. Reikwijdte van de afwijkingsmogelijkheid (memorie van toelichting, paragraaf 5.2)

In de memorie van toelichting wordt gesteld dat de afwijkingsmogelijkheid begrensd is door internationaal recht. Kan meer inhoudelijk worden aangegeven in hoeverre het dan nog mogelijk is om op de terreinen lucht en bodem af te wijken van wettelijke normen? De leden van de CDA-fractie hebben de stellige indruk, en de memorie van toelichting bevestigt dat beeld, dat op het gebied van lucht, bodem en ammoniak zoveel normen voortkomen uit Europese richtlijnen dat de stad- en milieubenadering in de praktijk voor lucht en bodem weinig tot niets voor zal blijken te stellen. De waarde van de stad- en milieubenadering zou dan vooral voor geluid en stank gelden. Deze leden willen hierop graag een nadere toelichting.

De leden van de VVD-fractie constateren dat er met betrekking tot geluid nog geen internationaal-rechtelijke en of communautaire bepalingen van kracht zijn. Kan de regering aangeven wat de status is en de mogelijke gevolgen van de «Green Paper: action against noise» van de Europese Commissie in dit kader?

4. Zuinig en doelmatig ruimtegebruik en optimale leefomgevingskwaliteit (paragraaf 5.5 memorie van toelichting)

De leden van de VVD-fractie merken op dat afwijking van milieukwaliteitsnormen slechts kan worden gemotiveerd vanuit het belang van zuinig en doelmatig ruimtegebruik en het bereiken van een optimale leefomgevingkwaliteit. Dit begrip omvat verschillende factoren en de inhoud ervan is niet in zijn algemeenheid aan te geven. Het begrip krijgt invulling door het overleg van de gemeenteraad met belanghebbenden bij het overwegen van een stap 3 besluit. Betekent dit niet dat in vergelijkbare situaties in verschillende gemeenten er verschillende milieukwaliteitsnormen kunnen gaan gelden? De beoordeling en goedkeuring van een stap 3 besluit door een gemeenteraad ligt bij Provinciale Staten. De maatstaven hiervoor moeten volgens de memorie van toelichting helder en inzichtelijk zijn. Waarom stelt de regering het toetsingskader niet op om zo een eenduidige beoordeling en goedkeuring door Provinciale Staten van een voorgenomen stap 3 besluit te waarborgen?

5. Koppeling stap 3-besluit aan het bestemmingsplan (paragraaf 5.5 memorie van toelichting)

Het stap 3-besluit in het wetsvoorstel is gekoppeld aan een bestemmingsplan. De leden van de CDA-fractie erkennen de noodzaak van een integrale afweging en zorgvuldige besluitvorming. Tegelijkertijd zijn zij beducht voor de koppeling aan de procedure tot wijziging van een bestemmingsplan vanwege de doorgaans lange duur van dergelijke procedures. Deze leden erkennen dat het wetsvoorstel op dit punt in lijn met het advies van de Raad van State is aangepast en dat het nieuwe voorstel tot wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening een versnelling van de bestemmingsplanprocedure inhoudt. Niettemin vragen zij de regering of door de koppeling aan het bestemmingsplan in de praktijk niet het effect kan ontstaan dat hierdoor een drempel wordt opgeworpen.

De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de keuze die het wetsvoorstel maakt om gemeenten mogelijkheden te bieden voor het realiseren van zuinig en doelmatig ruimtegebruik en een optimale leefomgevingskwaliteit. Op het moment dat echter de provincie de bevoegdheid krijgen tot een projectprocedure of tot het vaststellen van een bestemmingsplan zou naar het oordeel van deze leden ook de provincie de stad- en milieubenadering moeten kunnen toepassen. Deelt de regering deze opvatting en is de regering bereid een dergelijke aanpassing van dit wetsvoorstel voor te bereiden?

De leden van de PvdA-fractie willen weten hoe het ministerie van VROM de kennisoverdracht naar de provincies en gemeenten gaat vormgeven. Het zou immers goed zijn om de opgedane ervaring met de Experimentenwet over te dragen naar deze overheden.

6. Goedkeuring door gedeputeerde staten (paragraaf 5.7 memorie van toelichting)

In algemene zin delen de leden van de CDA-fractie de stelling uit de memorie van toelichting dat het in de organisatie van het openbaar bestuur past dat toezicht op de gemeente wordt uitgeoefend door de provincie. Zij kunnen zich in beginsel vinden in de goedkeuring van een stap 3-besluit door gedeputeerde staten. Wel hebben deze leden enige reserve bij de gretigheid die provincies lijken te hebben deze verantwoordelijkheid proactief op te pakken. In de memorie van toelichting wordt zelfs de aanbeveling gedaan een provinciale adviescommissie in het leven te roepen. De leden van de CDA-fractie vragen een nadere toelichting op de wijze waarop de provincies hun goedkeuringsbevoegdheid naar het oordeel van de regering in zouden moeten vullen. Enige terughoudendheid is naar het oordeel van deze leden zeker op zijn plaats. Deze leden vragen tevens hoe de goedkeuringsbevoegdheid zich verhoudt tot het voorstel voor de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening waar de goedkeuringsbevoegdheid van provincies met betrekking tot het bestemmingsplan niet meer voorkomt.

7. Afwijking ten aanzien van stank en ammoniak (paragraaf 6 memorie van toelichting)

De leden van de CDA-fractie onderschrijven de keuze om de Wet stankemissies veehouderijen in aanmerking te laten komen voor de stad- en milieubenadering. Op die wijze kunnen de ambities ten aanzien van een vitaal platteland beter worden gerealiseerd. Wel vragen deze leden in hoeverre deze keuze past in de afspraken die in het herijkingstraject ten aanzien van stand zijn gemaakt. In hoeverre wordt het hiermee mogelijk te anticiperen op de toegezegde stankwet?

Met betrekking tot de wet ammoniak en veehouderij maakt het voorstel het mogelijk dat binnen de zone van 250 meter om kwetsbare natuurgebieden niet intensieve veehouderijen kunnen worden verplaatst of samengevoegd. Dit heeft de instemming van de leden van de CDA-fractie.

8. Enkele begrippen en uitgangspunten nader verklaard en toegelicht (memorie van toelichting, paragraaf 7)

Terughoudendheid geboden (paragraaf 7.1)

De verantwoordelijkheid voor en de bevoegdheid tot het nemen van een besluit tot afwijking van milieukwaliteitsnormen ligt bij de gemeenteraad. Dit betekend dat de gemeenteraad in voorkomende gevallen ook aansprakelijk is voor de nadelige gevolgen van een dergelijk besluit. De leden van de VVD-fractie vragen de regering om deze aansprakelijkheid nader toe te lichten.

Open planproces (paragraaf 7.2)

Eén van de succesfactoren van de experimentenwet betreft de procesmatige aanpak. In de nieuwe wet wordt dit vorm gegeven via een projectmatige aanpak. De instelling van een provinciale adviescommissie wordt niet voorgeschreven. Ook is het open planproces niet formeel verankerd. De leden van de PvdA-fractie vragen zich af waarom in de voorliggende wet niet dwingender dit open planproces wordt voorgeschreven. Uiteraard kan de invulling aan de gemeenten zelf worden overgelaten, maar de plicht tot het voeren van een open planproces zou in de wet opgenomen kunnen worden.

Geen maximum of termijn aan de normafwijking (paragraaf 7.3)

In het wetsvoorstel is geen maximum termijn gebonden aan de normafwijking. Wel wordt gerefereerd aan nieuwe ontwikkelingen die de normafwijking overbodig kunnen maken. De leden van de PvdA-fractie willen graag weten waarom niet is gekozen voor een evaluatie-moment na bijvoorbeeld 5 jaar om te bezien of de normafwijking nog noodzakelijk is, gezien de nieuwe stand van de techniek of andere gewijzigde omstandigheden.

9. Uitvoering en handhaving (paragraaf 11, memorie van toelichting)

Gevolgen voor milieu, ruimtegebruik en leefomgevingskwaliteit (11.3)

Hoofdlijn van het wetsvoorstel is dat kan worden afgeweken van de wettelijke voorschriften «in het belang van zuinig en doelmatig ruimtegebruik en het bereiken van optimale leefomgevingskwaliteit». In de memorie van toelichting staat op pagina 32 dat dit wetsvoorstel voor het ruimtegebruik «duidelijk positieve effecten zal hebben, immers de bestaande stedelijke/bebouwde ruimte wordt beter benut, waardoor er meer ruimte overblijft voor o.a. natuur en landschap». De leden van de GroenLinks-fractie zien het niet als een vanzelfsprekendheid dat er meer ruimte overblijft voor natuur en landschap. Het wetsvoorstel biedt hiervoor geen enkele garantie. Immers, de ruimte die wordt «uitgespaard», kan net zo goed worden benut voor een bedrijventerrein, infrastructuur of woningbouw. Worden de effecten van het wetsvoorstel hiermee niet te rooskleurig voorgesteld? Deelt de regering het standpunt van de leden van de GroenLinks-fractie dat er op een of andere manier meer waarborg moet worden ingebouwd dat uitgespaarde ruimte wordt benut voor functies die de leefomgevingskwaliteit ten goede komen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af of het belang van het bereiken van een «optimale» leefomgevingskwaliteit (artikel 2) de intenties van de regering voldoende dekt. Iets kan namelijk «optimaal» zijn zonder dat het goed is (optimaal in de zin van «het beste onder de gegeven omstandigheden»). «Optimaal» kan zelfs een verslechtering inhouden, als de omstandigheden wijzigen. Zou het niet beter zijn om te spreken van «het bereiken van een betere leefomgevingskwaliteit»? Zo nee, waarom niet? Daarnaast plaatsen deze leden vraagtekens bij de term «bereiken» (van optimale leefomgevingskwaliteit). Kan dit zo geïnterpreteerd worden dat een klein stapje in de richting van een optimale leefomgevingskwaliteit voldoende is als belang om af te kunnen wijken van de wettelijke voorschriften. Zo ja, dan zou de leden van de GroenLinks-fractie hier graag een nadere precisering zien.

10. Artikelsgewijs (II)

Bevoegdheid tot afwijking van wettelijke voorschriften, paragraaf 2

Artikel 4

De gemeenteraad mag afwijken van wettelijke voorschriften indien de gemeenteraad tot het oordeel is gekomen dat «het nemen van brongerelateerde maatregelen niet toereikend» is. De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af hoe dit in de praktijk gaat werken: brongerelateerde maatregelen zijn per definitie immers altijd toereikend. Wanneer wordt het nemen van brongerelateerde maatregelen niet toereikend geacht? Zullen daarbij in de praktijk niet vooral de financiën beperkend zijn? Stel dat het gaat om geluidhinder van een fabriek, dan zal aanpassing van de milieuvergunning om geluidreducerende maatregelen af te dwingen, vaak ook gepaard gaan met financiële compensatie door de gemeente (bijvoorbeeld vanwege openbreken milieuvergunning). Kan dit dan worden aangeduid als «niet toereikend zijn van brongerelateerde maatregelen»?

Wordt onder brongerelateerde maatregelen bijvoorbeeld ook verstaan «aanpassing van het wegdek», bijvoorbeeld het vervangen van klinkers door asfalt? Zo nee, waarom niet en zou het niet verstandig zijn te verplichten dat de gemeenteraad ook eerst dit soort geluidbeperkende maatregelen moet nemen voordat hij mag afwijken van wettelijke geluidsvoorschriften?

Artikel 5

In artikel 5 worden de bestanddelen genoemd van het stap 3-besluit. Het valt de leden van de PvdA-fractie op dat er geen monitoringsvereiste is opgenomen. De gemeente hoeft alleen te rapporteren aan de provincie. Waarom is niet voor monitoring gekozen?

Artikel 7

De leden van de GroenLinks-fractie willen ten aanzien van artikel 7 graag verduidelijkt zien waarom het bij de compensatie van nadelige gevolgen van een besluit om af te wijken van wettelijke voorschriften, moet gaan om nadelige gevolgen «voor het milieu». Waarom gaat het hier niet om nadelige gevolgen voor de leefomgevingskwaliteit? In de memorie van toelichting staat immers dat bij de invulling van compensatie vooral gezocht dient te worden naar maatregelen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving van de mens.

Het bevreemdt deze leden dat dit compensatieartikel (artikel 7) nodig is, aangezien op grond van artikel 2 immers vereist is dat afwijken van wettelijke voorschriften alleen mogelijk is om optimale leefomgevingskwaliteit te bereiken. Daar zou dan «compensatie» van negatieve effecten toch al automatisch bijhoren? Kan de regering dit verduidelijken?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben nog enkele vragen over de plicht om nadelige gevolgen te compenseren. Wie beoordeelt of er gecompenseerd moet worden en wie beoordeelt of een getroffen maatregel daadwerkelijk compensatie betekent? Wie bepaalt of compensatie binnen hetzelfde milieucompartiment niet mogelijk is, zodat naar een ander compartiment kan worden uitgeweken (bijvoorbeeld meer geluid compenseren met minder stank)?

In de memorie van toelichting wordt op pagina 43 het voorbeeld genoemd dat het plaatsen van extra speeltoestellen voor kinderen niet zonder meer voldoende is om een verlies aan geluidkwaliteit te compenseren. Hoe wordt bepaald wat dan wel een goede compensatie is?

Slot en overgangsbepalingen, paragraaf 9

De wet vervalt 5 jaar na inwerkingtreding. De reden die de regering hiervoor aanvoert is dat de stad- en milieubenadering op termijn verankerd wordt in de nieuwe wet milieubeheer en Wet op de Ruimtelijke Ordening. De leden van de PvdA-fractie vragen waarom de Interimwet niet in werking blijft tot het moment dat de beoogde verankering in beide wetten is geregeld? (pag. 56)

Totstandkoming van een besluit tot afwijking van wettelijke voorschriften, paragraaf 4

De leden van de GroenLinks-fractie vragen waarom in artikel 13 alleen «strijd met het belang van zuinig en doelmatig ruimtegebruik en met het belang van het bereiken van optimale leefomgevingskwaliteit» expliciet wordt genoemd als mogelijke grond voor het onthouden van goedkeuring van Gedeputeerde Staten? In de memorie van toelichting staan op pagina 17 meerdere gronden genoemd om goedkeuring te onthouden, waarom zijn die niet allemaal expliciet in de wet opgenomen?

De voorzitter van de commissie,

Buijs

De adjunct-griffier van de commissie,

Van Halen


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Duivesteijn (PvdA), Hofstra (VVD), Buijs (CDA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), Van Gent (GL), Geluk (VVD), Dijsselbloem (PvdA), ondervoorzitter, Snijder-Hazelhoff (VVD), Depla (PvdA), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Van Bochove (CDA), De Ruiter (SP), Duyvendak (GL), Huizinga-Heringa (CU), Koopmans (CDA), Spies (CDA), Van Lith (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Timmer (PvdA), De Krom (VVD), Verdaas (PvdA), Kruijsen (PvdA), Samsom (PvdA), Veenendaal (VVD).

Plv. leden: Crone (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD), Mastwijk (CDA), Ormel (CDA), Halsema (GL), Luchtenveld (VVD), Boelhouwer (PvdA), Örgü (VVD), Dubbelboer (PvdA), Algra (CDA), Kraneveldt (LPF), Varela (LPF), Ten Hoopen (CDA), Vergeer (SP), Vos (GL), Van der Staaij (SGP), Vietsch (CDA), Sterk (CDA), Haverkamp (CDA), Koser Kaya (D66), Gerkens (SP), Verbeet (PvdA), Balemans (VVD), Waalkens (PvdA), Van Heteren (PvdA), Wolfsen (PvdA), Oplaat (VVD).

Naar boven