29 628 Politie

Nr. 598 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 december 2015

Op 28 september 2015 heb ik het rapport «Evaluatie Politiewet 2012 in de eenheid Oost-Nederland en landelijke thema’s» van de commissie Evaluatie Politiewet 2012 (commissie) ontvangen. Nog diezelfde dag heb ik het rapport aan beide Kamers der Staten-Generaal gezonden (Kamerstuk 29 628, nr. 580 en Kamerstuk 30 880, V). Hierbij heb ik toegezegd dat ik mijn standpunt over dit rapport nog aan u zou doen toekomen. Met deze brief los ik die toezegging in.

Gelet op het feit dat de eenheid Oost-Nederland centraal staat in deze evaluatie is in dit standpunt bijzondere aandacht voor de reactie van de gezagsdragers uit Oost-Nederland op dit rapport. Ik heb dit standpunt besproken met de regioburgemeesters en de voorzitter van het College van procureurs-generaal in het overleg, bedoeld in artikel 19 van de Politiewet 2012, het Landelijk overleg veiligheid en politie (LOVP) en de politie. Ook heb ik het concept van het standpunt voorgelegd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Nederlands Genootschap van Burgemeesters.

Ik hecht er aan de commissie te bedanken voor het vele werk dat zij heeft gedaan alsook voor het eerste rapport over de evaluatie van de Politiewet 2012. Uit het overleg dat ik hierover heb gevoerd heb ik opgemaakt dat de inhoud van het rapport een groot draagvlak heeft.

Tussenevaluatie

In de brief waarmee de commissie het rapport aan mij heeft aangeboden, staat dat zowel uit het onderzoek in Oost-Nederland alsook uit de door de commissie afgelegde werkbezoeken aan alle politie-eenheden blijkt dat er zowel bij de gezagsdragers als bij de politie veel steun is voor de invoering van het landelijke politiekorps. Veelvuldig genoemde voordelen zijn volgens de commissie: de verbetering van de operationele slagkracht en vereenvoudiging van de samenwerking en informatie-uitwisseling. De commissie geeft aan dat er een breed vertrouwen is dat blijvend schaalvoordelen gerealiseerd zullen kunnen worden. Die conclusies zijn mede gebaseerd op de uitgevoerde casestudies die tot doel hadden om de interne werking van de nationale politie en de externe inbedding van de politie in haar lokale, regionale, nationale en internationale omgeving nader te belichten.

Tegelijkertijd stelt de commissie vast dat de evaluatie van de Politiewet 2012 in de regionale eenheid Oost-Nederland is uitgevoerd kort na de inwerkingtreding van de wet en dat de nieuwe werkwijzen en de nieuwe organisatie nog niet volledig zijn ingevoerd. De commissie spreekt daarom van een tussenevaluatie.

Volgens de commissie is het te vroeg om nu al definitieve conclusies te trekken over de constructie van de politie als aparte rechtspersoon, de positie van de korpschef en de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister van Veiligheid en Justitie. De commissie geeft aan in de volgende fase van de evaluatie een meer doorwrochte analyse uit te (laten) voeren en de implementatie aandachtig te volgen. Dit om goed te kunnen beoordelen in hoeverre de praktijk uitwijst dat aanpassing van wetgeving nodig is dan wel kan worden volstaan met aanpassingen van de werkwijzen binnen het bestaande wettelijke kader. Gegeven de korte periode dat de wet in werking is alsook gegeven het feit dat de focus van het onderzoek ligt op de eenheid Oost-Nederland, is de commissie van oordeel dat er geen reden is nu al aanbevelingen te doen voor aanpassing van de Politiewet 2012. De commissie stelt daarbij dat bij de in 2017 voorziene eindevaluatie een meer bezonken oordeel mogelijk is.

In hun schriftelijke reactie op het rapport van de commissie hebben ook de gezagsdragers uit Oost-Nederland aangegeven dat naar hun mening de evaluatie te vroeg kwam omdat de politieorganisatie nog in opbouw is. Daarbij hebben zij hun waardering uitgesproken dat de politie in deze lastige tijd van reorganiseren in staat is gebleken op professionele en betrokken wijze haar werkzaamheden te verrichten met een goede lokale focus.

Ik onderschrijf de stelling dat deze evaluatie als tussenevaluatie kan worden bestempeld omdat deze, overeenkomstig de opdracht, kort na de inwerkingtreding van de Politiewet 2012 en gedurende de reorganisatie van de politie is uitgevoerd. Er is dan wel een nieuwe politiewet maar in deze fase van de invoering functioneert het nationale politiebestel nog niet zoals beoogd. Daarvoor zal in ieder geval eerst de personele reorganisatie moeten zijn afgerond en de nieuwe werkprocessen moeten zijn geïmplementeerd. Ik kom daar hieronder op terug.

In het vervolg van deze brief ga ik in op de belangrijkste bevindingen en conclusies uit het rapport «Evaluatie Politiewet 2012 in de eenheid Oost-Nederland en landelijke thema’s» zoals door de commissie opgetekend.

Implementatie als veranderingsproces onderschat

De commissie is van oordeel dat de implementatie van het nationale politiebestel een uitzonderlijk complex veranderingsproces is dat van alle betrokkenen het uiterste vergt en in zijn vele repercussies ernstig is onderschat. De commissie geeft daarbij aan dat de implementatie zich kenmerkt door een opeenstapeling van zware opgaven zoals de grootschalige personele reorganisatie en de vernieuwingen in de bedrijfsvoering. Daarnaast heeft het korps ook nog diverse grote veiligheidsoperaties opgepakt.

De commissie wijst er op dat de lange duur en de vertraging van de personele reorganisatie door alle betrokken als zeer zorgelijk worden ervaren. De personele reorganisatie wordt aangewezen als een belangrijke oorzaak van negatieve reacties rondom de invoering van de nationale politie. De commissie waarschuwt er voor dat de lange periode van onzekerheid, ondanks de inzet en de loyaliteit van de politiemensen, zijn tol eist en nadelige consequenties kan hebben voor het vervolg.

De commissie constateert dat het dan ook geen verwondering hoeft te wekken dat er vertraging is opgetreden bij de implementatie en dat de kosten fors hoger zijn dan geraamd.

De constateringen die de commissie doet, sluiten naadloos aan bij de maatregelen die ik vorig jaar in lijn met de aanbevelingen van de Inspectie Veiligheid en Justitie, de Commissie van toezicht op het beheer politie en de Review Board Aanvalsprogramma Informatievoorziening Politie heb aangekondigd (Kamerstuk 29 628, nr. 474). In de halfjaarlijkse voortgangsbrief politie van 31 augustus 2015 (Kamerstuk 29 628, nr. 554) heb ik daarom onder het kopje herijking aangegeven dat er meer realisme nodig is waar het gaat om het tempo en de ambities bij de vorming van de nationale politie. De politie krijgt meer tijd om de «basis op orde» te brengen. Tevens is het eenmalige transitiebudget van 230 miljoen euro opgehoogd naar 460 miljoen euro.

In de herijkingsnota is ook opgenomen dat er meer aandacht komt voor het welzijn van de politiemedewerkers met absolute voorrang voor het afronden van de personele reorganisatie. De medewerkers hebben immers recht op duidelijkheid over hun plaats en positie in het landelijke korps. Dat is ook een randvoorwaarde voor de verdere ontwikkeling van de organisatie en om beter op het personeelsbeleid te kunnen sturen. Het belang van een snelle en zorgvuldige afronding van de personele reorganisatie wordt door de gezagsdragers uit Oost-Nederland onderschreven. In het tussenbericht herijking realisatie nationale politie (Kamerstuk 29 628, nr. 591) is aangegeven dat het concept-personeelsplaatsingsplan is vastgesteld. Inmiddels hebben de medewerkers bericht ontvangen over hun voorgenomen plaatsing. Hiermee ontstaat ook meer zicht op de afwijkingen in de bezetting ten opzichte van de formatie uit het inrichtingsplan. Dat maakt het mogelijk om selectief en gericht te werven. De invulling van de vacatures voor wijkagenten (Kamerstuk 29 628 nr.590) en de opsporing is een belangrijk aandachtspunt bij de personele reorganisatie. Ook zal de politie investeren in de kwaliteit van medewerkers in de bedrijfsvoering, wijkzorg en opsporing. De gezagsdragers zullen worden betrokken bij de uitwerking van maatregelen die aan hun verantwoordelijkheid raken. De contourennota opsporing (Kamerstuk 29 628, nr. 593, bijlage) is de opmaat naar het kwaliteitsplan opsporing dat naar verwachting in mei 2016 gereed zal zijn.

De commissie geeft aan deze maatregelen te ondersteunen, juist ook omdat deze maatregelen voor een belangrijk deel een oplossing bieden voor de knelpunten die de commissie heeft opgetekend. Wel waarschuwt de commissie dat het implementatietraject er daarom niet minder zwaar op wordt. Dat wordt zowel door mij als door de deelnemers van het LOVP en de korpschef onderschreven. Ik zal de uitvoering van de maatregelen en de realisatie dan ook nauwgezet volgen en zal hierover twee keer per jaar rapporteren in de voortgangsbrief inzake de vorming van de nationale politie.

Lokaal maatwerk en evenwichtige sturing

De commissie wijst er op dat lokale gezagsdragers soms een tegenstrijdigheid ervaren tussen enerzijds de mate waarin zij verantwoordelijk worden gehouden om lokaal veiligheidsbeleid vorm te geven en lokale prioriteiten te realiseren en anderzijds de mate waarin zij invloed kunnen uitoefenen op de middelen waarmee dat moet worden gerealiseerd. De splitsing tussen lokaal gezag en landelijk beheer wordt genoemd als een bron van vele aanpassingsproblemen. De eenheden achten zich volgens de commissie niet altijd in staat het gezag adequaat te bedienen en daarmee lokaal maatwerk te realiseren.

Het nieuwe politiebestel vraagt volgens de commissie van de hoofdrolspelers hun eigen rol evenwichtig te spelen en ruimte te laten voor andere partijen. In de overgang naar het nieuwe bestel is volgens haar een zorgvuldige afbakening van de onderlinge verhoudingen en een coöperatieve instelling van de actoren van doorslaggevende betekenis.

Deze bevindingen van de commissie zijn herkenbaar voor alle betrokkenen. Om de eenheden meer ruimte te geven om lokaal maatwerk tot stand te brengen, is bij de herijking overeengekomen de sturing zodanig in te richten dat de politie beter kan leveren wat het gezag vraagt van de politie.

Met de regioburgemeesters en de voorzitter van het College van procureurs-generaal heb ik bovendien afgesproken dat wij als hoofdrolspelers in het politiebestel onze rol meer evenwichtig en rolvast zullen invullen. De bevindingen van de commissie sterken mijn overtuiging dat deze maatregelen ook echt nodig waren.

Door de politiechefs meer te betrekken bij landelijke keuzes op het gebied van het beheer zal een betere verbinding ontstaan tussen het beheer en de taakuitvoering.

De korpsleiding zal in dit nieuwe sturingsconcept meer te werk gaan als een raad van bestuur door meer kaderstellend en strategisch te gaan werken. De operationele verantwoordelijkheid voor de resultaten en de kwaliteit ligt bij de politiechefs. Tevens krijgen de politiechefs een groter (financieel en personeel) mandaat. Zo krijgen de politiechefs meer financiële sturingsmogelijkheden door vergroting van het aantal budgetten waar zij over beslissen. Ook anderszins krijgen zij betere stuurmogelijkheden. Zo krijgen de politiechefs na afronding van de zogenaamde fase I van de personele reorganisatie de taak om in overleg met het gezag, binnen gegeven kaders, de eenheidsformatie op te stellen. Bovendien worden na afronding van de zogenaamde fase I van de personele reorganisatie een aantal beperkingen op (ver)plaatsen, werven en scholing opgeheven waardoor de politiechefs hun personeelsmandaat ook daadwerkelijk kunnen uitvoeren. Daarmee komen de politiechefs beter in positie om het gezag lokaal op maat te bedienen.

In de herijkingsnota (Kamerstuk 29 628, nr. 554; bijlage) is aangegeven dat deze maatregelen tijd zullen kosten en dat het om een groeipad gaat. Met de uitwerking daarvan is een aanvang gemaakt. De nadere uitwerking van de interne governance, inclusief de maatregelen voor meer lokaal maatwerk gaan verder in nauw overleg met de leden van het LOVP. Gedurende de uitwerking zal jaarlijks in het LOVP de vraag aan de orde komen of de gezagsdragers tevreden zijn met de mogelijkheden van de politie om snel, adequaat en flexibel te kunnen inspelen op de lokale omstandigheden.

Bij het meer evenwichtig en rolvast invullen van de rollen is overeengekomen dat de hoofdrolspelers in het bestel de nodige ruimte zullen bieden aan de andere partijen om mogelijke spanningen in het politiebestel zo tijdig mogelijk op te lossen. Mogelijke knelpunten die voortvloeien uit de spanning tussen gezag en beheer, centraal en decentraal en beleid en uitvoering zullen zo veel mogelijk aan de voorkant, voorafgaand aan besluitvorming, met elkaar worden besproken.

Het bovenstaande zal er aan bijdragen dat er meer evenwicht in de sturing tot stand komt, met ruimte voor lokaal maatwerk. Zoals ik in de herijkingsnota heb aangegeven, zal ik de commissie vragen in de evaluatie de vraag mee te nemen of het gezag tevreden is met de mogelijkheden van de politieorganisatie om snel, adequaat en flexibel te kunnen inspelen op lokale omstandigheden.

Rol van de regioburgemeester

De commissie stelt dat de praktische invulling van de functie van regioburgemeester tot tevredenheid stemt. Tegelijkertijd wijst de commissie op de complexiteit van de functie vanwege de grote omvang van de regionale eenheid en het ontbreken van formele beheersbevoegdheden en daarmee doorzettingsmacht van de regioburgemeester.

Om de regioburgemeesters beter in staat te stellen hun rol te vervullen, is afgesproken dat ik hen meer aan de voorkant betrek bij landelijke beheer- en beleidskeuzes en hen daarbij voldoende ruimte geef om de burgemeesters binnen hun eenheden te consulteren. Zoals hierboven aangegeven, zal de sturing op het beheer bovendien zodanig worden ingericht dat de politie beter kan leveren wat het gezag vraagt van de politie.

Omvang Oost-Nederland, ervaringen van burgers

De commissie geeft aan dat niet is gebleken dat door de omvang van Oost-Nederland de werkbaarheid en de effectiviteit van de politie-eenheid in het geding is gekomen. Uit zowel kwantitatieve als uit kwalitatieve gegevens blijkt dat het niet aannemelijk is dat de omvang van Oost-Nederland negatieve invloed heeft op de burgertevredenheid en de veiligheidsbeleving van de burgers.

De gezagsdragers uit Oost-Nederland hebben mij aangegeven dat naar hun opvatting Oost-Nederland «te» groot is maar dat zij, in deze fase van de implementatie van het nationale politiebestel, geen behoefte hebben aan een discussie over alternatieven omdat dit leidt tot vertraging in de realisatie en onrust bij de politiemedewerkers.

De overlegstructuur in Oost-Nederland kent een districtelijk overleg op het niveau van de veiligheidsregio’s en een regionaal overleg op het niveau van de eenheid. De eenheid Oost-Nederland wil dit graag continueren.

Ook ik heb geen behoefte aan een discussie over alternatieven voor de eenheid Oost-Nederland. Niet alleen omdat een dergelijke discussie extra onrust en onzekerheid met zich brengt maar ook omdat het wenselijk is de schaalvoordelen te behouden die voortkomen uit de keuze voor één eenheid ten opzichte van een keuze voor twee eenheden in hetzelfde werkgebied. Indien immers wordt gekozen voor twee eenheden dan zou iedere eenheid een eigen leiding, staf en eigen regionale diensten hebben waardoor meer capaciteit in de overhead nodig is hetgeen ten koste gaat van het direct uitvoerende politiewerk. Bovendien is niet gebleken dat door de omvang van Oost-Nederland de werkbaarheid en de effectiviteit van de politie-eenheid in het geding is gekomen.

RIEC/ZSM

De evaluatiecommissie constateert dat het Regionaal Informatie- en Expertisecentrum (RIEC) en de ZSM-tafel1 in Oost Nederland, gelet op de grootte van de eenheid, de gehele eenheid niet afdoende kunnen bedienen.

De gezagsdragers en de politie uit de eenheid Oost-Nederland nuanceren deze conclusie. Wat betreft de ZSM-tafel achten zij extra maatregelen noodzakelijk om de verbinding tussen het lokale en de ZSM-tafel te realiseren en te behouden. Wat betreft het RIEC achten zij de opgave voor de eenheid Oost-Nederland zeer complex. Zij zijn van mening dat de toedeling van middelen voor het RIEC recht zou moeten doen aan de omvang van het gebied en de veiligheidsvraagstukken van de eenheid Oost-Nederland. Tevens benadrukt Oost-Nederland niet de wens te hebben dat er een tweede RIEC of een tweede ZSM-tafel komt binnen de eenheid.

Ik neem dit signaal serieus en zal mij met de regioburgemeester van de eenheid Oost-Nederland en de RIEC-burgemeester (de burgemeester die belast is met het beheer van het RIEC in deze eenheid)/ voorzitter van de regionale stuurgroep RIEC in verbinding stellen om samen te zoeken naar een aanvaardbare oplossing.

Klachtenbehandeling

Uit de evaluatie blijkt dat de komst van de nationale politie bijdraagt aan de standaardisering van de procedures en protocollen betreffende de klachtbehandeling hetgeen in het algemeen positief wordt ervaren.

De klachtenbehandeling bij de eenheden van de politie wordt doorgaans positief ervaren, vooral indien een persoonlijk gesprek tussen de burger en de politieambtenaar plaatsvindt. Het persoonlijke gesprek tussen de burger en de agent levert de beste leermomenten op voor de agent. Ook de burger die een persoonlijk gesprek aangaat met de agent is meer tevreden over de klachtenprocedure dan de burger die dat niet doet. Wel is in het rapport te lezen dat er nog winst te behalen is waar het gaat om het categoriseren van klachten om als organisatie systematisch en structureel te leren van de klachten.

Het klopt dat er nog winst is te behalen op het terrein van het systematisch en structureel leren van de klachten. Deels ligt dat ook aan het feit dat landelijke implementatie van nieuwe systemen en werkwijzen nu eenmaal de nodige tijd in beslag neemt. Zo heeft de korpschef per 1 januari 2013 het Besluit vaststelling klachtrubrieken 2013 vastgesteld waarin een eenduidige rubricering van klachten is vastgelegd aan de hand waarvan registratie van klachten plaatsvindt. Door deze uniforme wijze van registreren en rubriceren is het voor de politie eenvoudiger analyses uit te voeren en te leren van de klachten. In de praktijk is deze uniforme wijze van rubricering nog niet in alle eenheden gerealiseerd omdat er nog niet landelijk met één registratiesysteem wordt gewerkt. Het nieuwe landelijke registratiesysteem is momenteel in de pilotfase. Naar verwachting wordt dit systeem per 1 januari 2016 in gebruik genomen waardoor meer systematisch en structureel kan worden geleerd van de klachten.

Overigens zijn mede op verzoek van de regioburgemeesters op 1 december 2014 aanpassingen doorgevoerd in de Regeling klachtbehandeling politie die onder meer betere garanties bieden voor de onafhankelijkheid van de klachtencommissies. Als gevolg van de wijziging van deze regeling is het bijvoorbeeld een taak van de Minister en niet langer van de korpschef om de voorzitter en de overige leden van een klachtencommissie te benoemen, te herbenoemen en te ontslaan. De benoemingen van de voorzitter en de overige leden van een klachtencommissie voor een regionale eenheid vindt daarbij plaats op gezamenlijke aanbeveling van de regioburgemeester en de hoofdofficier van justitie. De regioburgemeester hoort voor de aanbeveling de burgemeesters in zijn eenheid. Op die wijze zijn alle gezagsdragers in de regionale eenheid betrokken bij de benoeming. Inmiddels zijn op die wijze alle huidige voorzitters en leden van de klachtencommissies benoemd.

In de eenheden kan worden bezien hoe de betrokkenheid van de gezagsdragers bij de klachtenprocedure verder kan worden vergroot. Zo kan op dat niveau worden bepaald hoe de gezagsdragers zicht houden op de door de klachtencommissie uitgebrachte adviezen en waar de klachtencommissie wordt gehuisvest.

De positieve bevindingen van de commissie sluiten aan bij het jaarverslag over 2014 dat de Nationale ombudsman aan de voorzitter van de Tweede Kamer heeft gezonden (Kamerstuk 34 167, nr. 2). Hierin constateert de Nationaal ombudsman dat met de invoering van de nationale politie een professionaliseringsslag is gemaakt bij de interne klachtbehandeling door de politie. De veelgehoorde kritiek dat in de interne klachtenprocedure «de slager zijn eigen vlees keurt» doordat de politiechef beslist over de gegrondheid van de klacht, wordt niet door hem gedeeld. Zo stelt hij dat het allereerst de bedoeling van de wetgever is dat interne klachtbehandeling door de betrokken overheidsinstantie zelf geschiedt, waarna externe klachtbehandeling bij de ombudsman mogelijk is. Maar bovendien, zo geeft hij aan, wordt de politiechef in het kader van de klachtbehandeling geadviseerd door een onafhankelijke klachtencommissie waarvan de leden volgens een wettelijk vastgestelde procedure worden benoemd.

Evaluatie en toezicht

De commissie stelt dat zij het opvallend vindt dat met de inwerkingtreding van de wet, behalve de evaluatiecommissie, ook een aantal andere organen opdracht heeft gekregen om het functioneren van en/of de implementatie van de nationale politie te volgen en daarover te adviseren. De commissie geeft in overweging de evaluatie- en toezichtlast voor de politie zo veel mogelijk te beperken opdat de politie zich kan concentreren op een succesvolle implementatie van de nationale politie. Ook de gezagsdragers uit de eenheid Oost-Nederland achten het wenselijk de evaluatie en toezichtlast voor de politie te beperken.

Voor de invulling van mijn verantwoordelijkheid voor de politie is effectief en efficiënt toezicht onontbeerlijk. Dat geldt in het bijzonder voor de transitiefase. Een deel van het toezicht op de politie is, evenals de evaluatie van de Politiewet 2012, wettelijk bepaald. Zo is de Inspectie Veiligheid en Justitie belast met toezichthoudende taken ten aanzien van de politie (artikel 65, eerste lid, van de Politiewet 2012) en de Algemene Rekenkamer met de controle op grond van de Comptabiliteitswet 2001. In aanvulling op dat toezicht is er onder meer ook nog het toezicht op het beheer door de Commissie van toezicht op het beheer politie. Om de politie zo min mogelijk administratief te belasten maken zij zoveel mogelijk gebruik van bestaande documenten en elkaars rapportages. Ook zijn afspraken gemaakt over de onderlinge samenwerking en afstemming zodat er geen dubbelingen zijn in de inhoud van de onderzoeken.

Met de commissie ben ik het eens dat het van groot belang is dat de politie zich kan concentreren op een succesvolle implementatie van de nationale politie. Toezicht hoeft daar overigens niet aan in de weg te staan. Op onderdelen is toezicht zelfs ondersteunend aan de implementatie. Zo heeft op basis van rapporten en adviezen over de vorming van de nationale politie bijsturing plaatsgevonden. Natuurlijk moet er wel een juiste balans zijn tussen toezicht en uitvoering. Feit is dat het stelsel van toezicht op de politie, evenals de politieorganisatie zelf, ook nog in ontwikkeling is. Juist ook met het oog daarop heb ik de commissie in mijn brief van 22 oktober 2014 gevraagd om als onderdeel van de evaluatie van de Politiewet 2012, de evaluatie van de Commissie van toezicht op het beheer politie uit te voeren.

Vanzelfsprekend zal ik, in het besef dat toezicht capaciteit van de politie kan kosten, kritisch zijn waar het gaat om het initiëren van nieuwe onderzoeken op het terrein van de politie.

Het tweede rapport van de commissie Evaluatie Politiewet 2012

In de Regeling instelling commissie Evaluatie Politiewet 2012 (Staatscourant 2013, nr. 29769) staat dat de commissie voor 1 oktober 2017 haar tweede deelrapport inclusief aanbevelingen aan mij uitbrengt. Die termijn is gekoppeld aan de wettelijke termijn van vijf jaar waarbinnen ik een verslag dien te sturen aan de beide Kamers der Staten-Generaal over de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk (Politiewet 2012, artikel 74).

Vanwege het belang dat wordt gehecht aan een goede lokale inbedding van de politie maakt dit onderwerp deel uit van de evaluatie van de Politiewet 2012. Ik ondersteun dan ook het voornemen van de commissie om in de volgende fase van het evaluatieonderzoek nader aandacht te besteden aan de rol van de burgemeesters, de gemeenteraden en de lokale inbedding van het politiewerk. De gezagsdragers van de eenheid Oost-Nederland doen daarbij de suggestie aan de commissie om ook de werking van de lokale gezagsdriehoeken te evalueren. Met name in die gebieden waar meerdere gemeenten worden bediend door één basisteam. Ik ondersteun deze suggestie en zal de commissie vragen om ook dit aspect van de lokale inbedding te evalueren. Tevens acht ik het van belang dat hierbij aandacht wordt besteed aan de democratische verantwoording op lokaal niveau. De commissie zal daarbij uiteraard gebruik maken van reeds afgeronde onderzoeken waarin de lokale inbedding van de politie aan de orde is gekomen om de onderzoekslast te beperken.

In het mondeling overleg dat ik op 24 november 2015 met de commissie Veiligheid en Justitie van de Eerste Kamer heb gevoerd over de voortgang van de vorming van de nationale politie, heb ik toegezegd om het grote belang dat de Eerste Kamer hecht aan de evaluatie van de lokale inbedding van de politie alsook aan de evaluatie van de verhouding tussen de Minister en de korpschef onder de aandacht van de commissie te brengen.

Bij de begrotingsbehandeling in de Tweede Kamer heb ik toegezegd dat ik de commissie zal vragen in het tweede rapport expliciet mee te nemen hoe in de praktijk invulling wordt gegeven aan de verdeling van de wijkagenten over de onderdelen van de regionale eenheden, zoals bedoeld in artikel 39, eerste lid, van de Politiewet 2012.

Deze toezeggingen zal ik met een brief aan de commissie inlossen.

Ten slotte

Samen met de (regio)burgemeesters, het openbaar ministerie, de politie en andere bij de politie betrokken partijen zal de verdere invoering en optimalisatie van het nationale politiebestel ter hand worden genomen. De steun voor de nationale politie en het vertrouwen dat uit dit rapport spreekt, is daarbij zeker een steun in de rug. In de herijking van de realisatie van de nationale politie is daartoe samen met de gezagsdragers een realistische koers uitgezet. Waar nodig zal bijsturing plaatsvinden. De komende jaren zal de politieorganisatie meer en meer toegroeien naar het voor ogen staande nationale politiebestel. Dat zal er toe leiden dat de evaluatie van de Politiewet 2012 eind 2017 tot een meer bezonken oordeel kan leiden over de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk dan bij deze evaluatie mogelijk was.

De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur


X Noot
1

ZSM staat voor: Zo Snel, Slim, Selectief, Simpel, Samen en Samenlevingsgericht Mogelijk. Politie, OM en ketenpartners pakken met ZSM veelvoorkomende misdrijven op daadkrachtige wijze aan. In de ZSM-werkwijze beslissen zij na aanhouding van de verdachte zo spoedig mogelijk over het afdoeningstraject.

Naar boven