29 544 Arbeidsmarktbeleid

Nr. 425 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 december 2012

Op 19 december jl. heeft het kabinet overleg gevoerd met centrale werkgevers- en werknemersorganisaties, vertegenwoordigd in de Stichting van de Arbeid. Met deze brief informeren wij u over de uitkomsten van het overleg.

Kabinet en sociale partners hebben gesproken over de huidige economische situatie en de arbeidsmarkt. Het gesprek was deels inhoudelijk, deels verkennend van aard. Inhoudelijk over urgente problemen die nù om actie van sociale partners en kabinet vragen: de bouwsector, de oudere werklozen en de jeugdwerkloosheid. Verkennend over de in het Regeerakkoord opgenomen voornemens voor structurele aanpassingen: ontslagbescherming, WW, flexibele arbeid, Participatiewet, quotum arbeidsgehandicapten en fiscaal kader pensioenen. Hierover gaan kabinet en sociale partners de komende maanden in gesprek. De wens is samen te bouwen aan een hernieuwd vertrouwen in onze economie, in de toekomst en in de samenwerking tussen kabinet en sociale partners. Dat vertrouwen is van belang voor alle partijen: consumenten, werknemers, ondernemers en overheid.

1) Economische situatie en arbeidsmarkt

De bescheiden groei in het eerste half jaar van 2012 is omgeslagen in een krimp van 1,1% in het derde kwartaal van dit jaar. Vastgesteld kan worden dat de groei van de uitvoer is afgevlakt en dat de particuliere consumptie en investeringen verder zijn gedaald. Aan de dalende trend in de werkloosheid is medio 2011 een einde gekomen; sindsdien is de werkloosheid gestegen met 144 duizend personen. Het aantal banen in het afgelopen kwartaal ligt 37 duizend lager dan in het eerste kwartaal van dit jaar. De verwachting is dat de conjunctuur ook in 2013 zwak zal zijn.

De gevolgen van de tegenvallende economische ontwikkelingen slaan in sommige sectoren harder neer dan in andere. Conjunctuurgevoelige sectoren als de bouw, de detailhandel en de horeca hebben het zwaar. De bouwsector kent dit jaar de grootste krimp in de productie (7%). In 2013 neemt de bouwproductie naar verwachting verder af met 3%. Overigens heeft de bouw al sinds 2008 te maken met dalende investeringen en afname van de werkgelegenheid: sinds 2008 is het aantal banen met 50 duizend afgenomen. Naar verwachting zullen er in 2013 en 2014 nog eens vele duizenden banen verdwijnen. Ook aanverwante sectoren ondervinden negatieve gevolgen van de stagnatie in de bouw. Los van de conjuncturele ontwikkelingen spelen ook ontwikkelingen op de woningmarkt en verkrapping van de financiële markt (hogere rentes, aanscherping kredietvoorwaarden) de bouwsector parten.

Onder alle leeftijdsgroepen is de werkloosheid opgelopen, maar het sterkst onder jongeren (15–25 jaar). In oktober 2012 was de gemiddelde werkloosheid 6,8%, maar onder jongeren 13,3%. Het is een bekend verschijnsel dat de jeugdwerkloosheid in slechte tijden harder oploopt dan gemiddeld. Relatief veel jongeren werken op een flexibel contract en in conjunctuurgevoelige sectoren. Bovendien zijn er minder vacatures voor schoolverlaters. Ouderen worden veel minder snel werkloos (5,3% van de 55-plussers was werkloos in het derde kwartaal van 2012). De werkhervattingskansen van 55-plussers zijn echter gering, bijvoorbeeld omdat zij (te) specifieke competenties hebben of vanwege negatieve beeldvorming. Het aandeel langdurig werklozen in de groep werkloze ouderen ligt op 55%, ruim boven het gemiddelde van de OESO-landen.

Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat de gemiddelde werkloosheid laag is in vergelijking met andere Europese landen. Slechts drie landen kennen een (iets) lager percentage werklozen: Oostenrijk, Luxemburg en Duitsland. In veel landen is er een werkloosheid van 10 à 15%, met uitschieters naar 25% (Spanje, Griekenland). Ook de jeugdwerkloosheid (13,3%) is relatief laag. In veel landen loopt die op tot 20 à 30% met weer Spanje en Griekenland als uitschieters (ca. 55%). De ervaring leert dat de jeugdwerkloosheid snel terugloopt als de economie aantrekt. In Nederland zijn er nog altijd iedere dag duizenden mensen die een nieuwe baan vinden. Jaarlijks worden nog steeds meer dan 750.000 vacatures vervuld, door werkzoekenden van alle leeftijdsgroepen. Er zijn dus nog steeds kansen op de arbeidsmarkt.

Het kabinet heeft oog voor de huidige (conjuncturele) problemen, maar stelt tegelijkertijd vast dat de arbeidsmarkt moet worden voorbereid op de uitdagingen van de toekomst. Het is dan ook cruciaal dat de werking van de arbeidsmarkt verbetert. Aanpassingen zijn noodzakelijk, zodat de route van-werk-naar-werk zo kort mogelijk wordt en de werkzekerheid wordt vergroot. Daarnaast acht het kabinet van belang dat er een beter evenwicht komt tussen vast werk en flexwerk en dat er extra aandacht wordt gegeven aan kwetsbare groepen. Deze uitgangspunten hebben geleid tot de voorstellen in het Regeerakkoord over ontslag, WW, Participatiewet en een quotumregeling arbeidsgehandicapten. Aldus streeft het kabinet naar een arbeidsmarkt met meer werkzekerheid, volwaardig (flex)werk en goede banen voor iedereen. Juist ook in moeilijke tijden is het zaak te investeren in goed werk (ook voor flexwerkers) en in van-werk-naar-werk-transities.

Het CPB heeft berekend dat het beleidspakket uit het Regeerakkoord zorgt voor een stijging van de structurele werkgelegenheid met 0,6%. Dit is onder andere het gevolg van de stijging van de arbeidskorting en de hervormingen op het gebied van de WW.

2) Maatregelen voor de korte termijn

Kabinet en Stichting van de Arbeid stellen vast dat enkele conjuncturele problemen en gevolgen van de aanhoudende economische crisis nù aandacht behoeven. Kabinet en sociale partners delen de zorgen over de economische situatie. Met name is gesproken over conjunctuurgevoelige sectoren als de bouw, de oudere werklozen die moeilijk een baan kunnen vinden en de snel oplopende jeugdwerkloosheid.

Aanpak voor de bouwsector (en aanverwante sectoren)

De bouwsector en aanverwante sectoren vragen in het bijzonder aandacht. Kabinet en sociale partners hebben hierover gesproken en het kabinet heeft besloten tot het volgende.

Ten eerste is van belang dat de voorgenomen hervormingen van de markt voor huur- en koopwoningen, zoals vastgelegd in het Regeerakkoord, de basis bieden voor een structureel herstel van de woningmarkt en daarmee ook van de bouwmarkt. Voor de koopmarkt is deze basis vormgegeven in de aangenomen wet Fiscale behandeling eigen woning. Deze wet biedt duidelijkheid voor de komende decennia over de financiering van de eigen woning. Overigens zal het kabinet uiterlijk eind januari aan de Eerste Kamer rapporteren over de motie Essers (EK 33 405, F). Voor de huurmarkt zal het kabinet in lijn met de in de Eerste Kamer aanvaarde motie Essers (EK 33 407, F) met een samenhangend pakket komen voor 1 maart 2013. Dit pakket zal maatregelen bevatten met betrekking tot de huurmarkt (huurverhogingen en heffingen) met inbegrip van inkomensafhankelijke huren en het realiseren van een taakstelling van 2 miljard. Hierbij zal aandacht zijn voor het investeringsvermogen van corporaties en de belangen van huurders bij een aanvaardbare huurprijsontwikkeling. Bij de voorbereiding van dit pakket zullen alle relevante partijen inclusief sociale partners worden betrokken.

Het Regeerakkoord en de uitwerking in bovengenoemde wetten en ook in de Woningwet geven de helderheid voor de woningmarkt voor de komende decennia, die zo dringend gewenst is. Dat is nodig om het vertrouwen in de woningmarkt te herstellen en daarmee ook de gezonde structurele basis te scheppen waardoor weer geïnvesteerd zal worden. Dat is nodig voor het herstel van de bouwmarkt.

Ten tweede heeft het kabinet besloten tot de Ministeriële regeling hypothecair krediet. De regeling bevordert een verantwoorde omvang van de hypotheekverstrekking in relatie tot de waarde van de woning en het inkomen van de consument, met in achtneming van ruimte voor energiebesparende investeringen. Ook biedt de regeling aanbieders ruimte voor maatwerk om rekening te houden met een toekomstige inkomensstijging van de consument. Samen met de leningfaciliteit kan dit starters ondersteunen en bijdragen aan de doorstroming op de woningmarkt.

Ten derde heeft het kabinet de heer drs. C. van Dijkhuizen verzocht te verkennen of de rol van institutionele beleggers, waaronder de Nederlandse pensioenfondsen en verzekeraars, bij de hypothecaire woningfinanciering kan worden vergroot. Hij zal daarbij bezien of op die manier ruimte gemaakt kan worden voor nieuwe kredietverlening aan bedrijven en woningkopers. Dit zou kunnen bijdragen aan het lostrekken van de woningmarkt en het herstel van de bouwsector. Van Dijkhuizen zal met het oog hierop contact leggen met de sociale partners en partijen uit de bancaire, pensioen- en verzekeringsector. Waar mogelijk zal hij inspelen op reeds lopende initiatieven. De heer Van Dijkhuizen zal in het eerste kwartaal van 2013 rapporteren.

Ten vierde zal het kabinet kritisch bezien of de regelgeving en procedures op het gebied van ruimtelijke ordening, bouwkwaliteit, lokale verordeningen en milieu-eisen op een verantwoorde manier kunnen worden versoepeld. Hiertoe zullen de sectorale actieteams die voortvloeien uit het ingestelde Bouwteam gevraagd worden versneld advies uit te brengen. Dit kan leiden tot lagere kosten voor de consument en maakt het voor ondernemers mogelijk om sneller en met minder belemmeringen te bouwen.

Ten vijfde wordt de aanpak van de Green Deals uitgebreid met een besparingsdeal met alle betrokken partijen – energiebedrijven, woningbouwcorporaties, bouwbedrijven, medeoverheden – voor een versnelling in het verduurzamen van de bestaande woningen. Ook voor kantoren, scholen en andere gebouwen wordt energiebesparing via energiebedrijven op deze wijze bevorderd. Relevant in dit verband is het SER-traject «Energieakkoord naar duurzame groei». Het kabinet zal waar mogelijk belemmeringen in wet- en regelgeving wegnemen.

Ten slotte ligt er een opdracht voor de sector. Enerzijds moet worden gekeken naar de structureel benodigde capaciteit. Anderzijds bestaat momenteel het risico dat er (te) veel vakkrachten verloren gaan, niet alleen voor de sector maar ook voor de economie. De sector kan zelf het beste bezien welke structurele aanpassingen moeten plaatsvinden en op welke wijze de continuïteit van de personeelsvoorziening zeker gesteld kan worden. Dit zou vormgegeven kunnen worden in een (inter)sectoraal plan. Ook andere sectoren dan de bouw zouden een dergelijk plan kunnen opstellen.

Sectorale/intersectorale plannen

Op sectorniveau kan een analyse worden gemaakt van de behoefte aan personeel nu en de komende jaren. In het kader van het bedrijvenbeleid zijn er door de topsectoren Human Capital Agenda’s opgesteld. In deze agenda’s heeft het bedrijfsleven aangegeven wat de behoefte aan personeel is en welke acties men onderneemt om daar in te voorzien.

Ook als de personeelsbehoefte nu minder wordt is het van belang oog te houden voor de structurele behoefte aan vakkrachten. Dit is van belang voor de continuïteit van de sector. De jongeren van nu zijn immers de vakkrachten van de toekomst. Het bieden van kansen aan arbeidsgehandicapten vraagt daarbij extra aandacht.

De situatie is in iedere sector verschillend. Sectoren kunnen zelf het beste zoeken naar creatieve oplossingen. Het is verstandig daarbij ook over sectorgrenzen heen te kijken. Relevante elementen kunnen zijn dat werknemers zo nodig van-werk-naar-werk worden begeleid (matchen van vraag en aanbod zowel sectoraal als intersectoraal), dat er voldoende instroom blijft van jongeren, dat er stageplekken worden gecreëerd voor scholieren, dat er een proactief en positief aannamebeleid is voor ouderen en arbeidsgehandicapten en dat wordt geïnvesteerd in gezond en goed geschoold werk. Denkbaar is dat ouderen in dienst blijven en deels vrijgesteld worden, juist om jongeren – al dan niet op stageplekken – te begeleiden.

Bij het opstellen van een sectoraal plan van aanpak zouden knelpunten naar voren kunnen komen. Dit kunnen (gepercipieerde) drempels zijn in bestaande regelgeving. Regels die bijvoorbeeld van-werk-naar-werk-transities of creatieve jong-oud-arrangementen in de weg staan. Het kabinet zal bezien of eventuele drempels in regelgeving, die in de (inter)sectorale praktijk naar voren komen, kunnen worden weggenomen.

Voor de financiering van sectorplannen kunnen sectoren middelen uit sociale plannen en O&O-fondsen inzetten, evenals cao-middelen (werk boven inkomen). Dit sluit aan bij het evidente belang van de sector zelf om te komen tot een goede personeelsvoorziening nu en in de toekomst.

Tegelijkertijd hecht ook het kabinet er aan dat sectoren zich inzetten voor ouderen, jongeren en arbeidsgehandicapten. Het kabinet wil dergelijke sectorale plannen dan ook onder voorwaarden middels co-financiering faciliteren, bijvoorbeeld door een financiële bijdrage aan de betrokken O&O-fondsen; dit zou kunnen worden betrokken bij de aanwending van de middelen die vanaf 2014 zijn gereserveerd voor van-werk-naar-werk-stimulering. Voorwaarden zullen bijvoorbeeld zijn dat de sectorale plannen heldere kwantitatieve doelstellingen bevatten, dat voldoende eigen middelen worden ingezet, dat ouderen actief blijven op de arbeidsmarkt en geïnvesteerd wordt in scholing.

De StvdA zal deze aanpak begin 2013 nader uitwerken en bespreken op welke wijze zij kan bevorderen dat deze aanpak door decentrale partijen kan worden opgepakt.

Voor de technieksectoren streeft het kabinet er naar om in het voorjaar van 2013 met bedrijfsleven, vakbeweging en onderwijsinstellingen een Techniekpact op te stellen. Het bedrijfsleven, het onderwijs en de overheid leveren ieder hun eigen bijdrage aan het Techniekpact om er op die manier voor te zorgen dat meer goede opgeleide vakkrachten voor techniek kunnen kiezen of voor de technische sector behouden blijven.

Arbeidsparticipatie ouderen

Het voorkomen van werkloosheid onder ouderen is van groot belang, omdat zij moeilijk weer aan het werk komen. Tegelijkertijd moet er alles aan worden gedaan de ouderen die toch werkloos worden of het al zijn zo snel mogelijk weer aan het werk te krijgen. Dit is zowel uit economisch als uit sociaal oogpunt van groot belang.

Momenteel pleegt het UWV al extra inspanningen voor de werkloze 55-plussers. Er moet en kan echter meer gebeuren. Ook vanuit de Kamer is hier bij de begrotingsbehandeling SZW door verschillende fracties om gevraagd. Het kabinet bevordert de arbeidsmarktpositie van ouderen door de introductie van mobiliteitsbonussen voor oudere uitkeringsgerechtigden. Dit maakt het financieel aantrekkelijker voor werkgevers om werkloze ouderen (met een uitkering) aan te nemen. Ook komt er een doorwerkbonus voor werknemers van 61 tot 65 jaar om ouderen een steun in de rug te geven, zodat zij zich beschikbaar blijven stellen voor de arbeidsmarkt.

Verder wil het kabinet de arbeidsparticipatie van werkloze ouderen de komende twee jaar (2013 en 2014) extra ondersteunen, te financieren uit beschikbare ruimte op de SZW-begroting.

Het kabinet zal het re-integratiebudget WW tijdelijk herintroduceren. Het uitgangspunt blijft dat publieke ondersteuning alleen moet dienen voor degenen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt. In beginsel betreft het hier niet de WW-gerechtigden, maar voor werkloze 55-plussers wordt nu een uitzondering gemaakt omdat hier wel degelijk sprake blijkt te zijn van een grote afstand. Het UWV kan dan bijvoorbeeld de benodigde omscholing of een te behalen certificaat betalen.

Ook zal het kabinet de re-integratie van ouderen door middel van netwerkgroepen intensiveren. Een netwerkgroep is een door UWV beproefd en succesvol instrument waarbij oudere werklozen samen en elkaar helpend, op zoek gaan naar werk waarbij ze van elkaars netwerken gebruikmaken. Uit gegevens van UWV blijkt dat 30% van de ouderen binnen een half jaar na deelname aan de netwerktraining werk heeft gevonden; zonder netwerktraining is dat slechts 5%.

Bovendien wil het kabinet oudere werklozen en werkgevers met vacatures direct met elkaar in contact brengen op zogenoemde inspiratiedagen. Het directe contact wordt van beide kanten zeer gewaardeerd. Bovendien krijgen oudere werklozen handige tips, inzicht in de arbeidsmarkt en sollicitatie-workshops.

Arbeidsparticipatie jongeren

Evenals voor de positie van werkloze ouderen hebben veel fracties in de Kamer bij de begrotingsbehandeling SZW aandacht gevraagd voor de oplopende jeugdwerkloosheid. Hoewel het (altijd) zo is dat de jeugdwerkloosheid relatief snel oploopt bij economische tegenwind en de jongeren veelal ook weer snel een baan vinden als de economie weer aantrekt, acht het kabinet (te lange) werkloosheid onder jongeren een grote zorg. Daarom is het van belang dat instroom van jongeren onderdeel uitmaakt van de sectorale plannen.

Tegelijkertijd wil het kabinet de regionale aanpak verder ondersteunen, voortbouwend op het Actieplan Jeugdwerkloosheid uit 2009. De afgelopen maanden heeft SZW alle arbeidsmarktregio’s bezocht om te inventariseren hoe het staat met de aanpak van de jeugdwerkloosheid. Belangrijke conclusie is dat gemeenten zich sinds het Actieplan over het algemeen voldoende geëquipeerd voelen om de jeugdwerkloosheid aan te pakken. De regio’s willen concrete plannen opstellen en hebben daarbij behoefte aan een beperkt additioneel budget voor totstandkoming en uitvoering.

Bovendien blijft het kabinet inzetten op het tegengaan van voortijdig schoolverlaten en het versterken van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Het kabinet wil met het Actieplan Focus op vakmanschap deze aansluiting versterken. In samenwerking tussen onderwijsinstellingen en bedrijfsleven wordt de kwalificatiestructuur in het mbo vereenvoudigd. Het kabinet investeert extra in het mbo en de kwaliteit van leraren en schoolleiders. Ten slotte streeft het kabinet er naar om in het voorjaar van 2013 met bedrijfsleven, vakbeweging en onderwijsinstellingen een Techniekpact 2020 te sluiten. Dit Techniekpact richt zich op de versterking van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en zal onder andere afspraken bevatten over transparantie van loopbaanperspectieven, beschikbaarheid van voldoende stageplaatsen, het verbeteren van de doorstroom in het beroepsonderwijs en een vermindering van de schooluitval in het technisch onderwijs.

Het totaal aan extra inspanningen ten aanzien van oudere en jongere werklozen telt voor 2013–2014 samen op tot ruim 100 miljoen (51 miljoen per jaar); hiervoor is ruimte beschikbaar op de SZW-begroting.

3) Structurele aanpassingen: overleg met sociale partners

Het kabinet acht structurele aanpassingen noodzakelijk teneinde de arbeidsmarkt beter te laten functioneren. In het Regeerakkoord staan de voornemens ten aanzien van ontslag, WW, Participatiewet en quotum arbeidsgehandicapten beschreven. Daarnaast wil het kabinet flexibele en vaste arbeid beter met elkaar in balans brengen. Zowel vakbeweging, werkgevers als overheid achten een toename van de arbeidsparticipatie – op korte en langere termijn – van groot belang en zien hier een gezamenlijke verantwoordelijkheid. Kabinet en sociale partners gaan met elkaar in gesprek over deze onderwerpen, met het oog op het verbeteren van het functioneren van de arbeidsmarkt. Daarnaast zal gesproken worden over het fiscaal kader pensioenen (Witteveenkader).

Het zal een open en reëel overleg zijn, waarbij ook over de kabinetsvoornemens kan worden gesproken: het kabinet laat zich graag inspireren door de opvattingen van sociale partners. Eventuele alternatieven zal het kabinet beoordelen op de effecten voor de arbeidsmarkt, de financiële gevolgen en het draagvlak. Werkende weg zal duidelijk worden hoe de onderscheiden elementen van de sociale agenda zullen worden vormgegeven; daarvoor is 250 miljoen beschikbaar. Het overleg zal in de eerste maanden van 2013 worden gevoerd. Gelet op het wetgevingstraject werkt het kabinet intussen aan de uitwerking van de eigen plannen, die gedurende de overlegperiode zo nodig kunnen worden aangepast. Bij een reëel overleg past dat het kabinet gedurende de overlegperiode niet met de uitwerking van de eigen plannen naar buiten treedt.

Het kabinet realiseert zich dat de hervormingsvoorstellen op zichzelf nog niet automatisch leiden tot een hogere arbeidsparticipatie. Aanpassing van regelgeving is een belangrijk instrument, maar daarnaast is vooral een commitment nodig van alle betrokkenen. Voor een verhoging van de arbeidsparticipatie zijn ook inspanningen nodig van sociale partners, waarbij de overheid een ondersteunende rol kan spelen.

Ten eerste moeten werknemers gezond, gemotiveerd en goed geschoold aan het werk (blijven). Hierdoor wordt de kans op uitval kleiner en bij ontslagdreiging de kans op overgang naar ander werk groter. Hoe belangrijk scholing, gezondheid en mobiliteit zijn is goed verwoord in de «Beleidsagenda 2020» van de Stichting van de Arbeid. Hierin staan stappen die op korte termijn kunnen worden gezet en ook op langere termijn van betekenis zijn, met als doel dat de arbeidsparticipatie onder 55-plussers in 2020 even hoog zal zijn als onder 55-minners. Ook het project duurzame inzetbaarheid vraagt hier aandacht voor. Recent is de Kamer geïnformeerd over de ontwikkelingen in cao’s en in de praktijk. Kabinet en Stichting van de Arbeid hebben geconcludeerd dat er veel gebeurt op het gebied van scholing, gezondheid en – in mindere mate – mobiliteit, maar dat er ook nog stappen kunnen worden gezet. Het kabinet zal de Stichting van de Arbeid advies vragen over de invulling van het begrip «goed werkgeverschap» in relatie tot het gezond, gemotiveerd en goed geschoold houden van werknemers. Hierbij zal ook aandacht worden gevraagd voor de eigen verantwoordelijkheid van de werknemer («goed werknemerschap»).

Ten tweede moeten vast werk en flexwerk in goed evenwicht komen. Zowel flexibele contractvormen (flexwerk) als flexibele werktijden kunnen grote voordelen hebben voor zowel werknemer als werkgever. Flexwerk is van belang voor de dynamiek op de arbeidsmarkt, maar naar de mening van het kabinet moet worden voorkomen dat flexwerk verwordt tot een goedkoop alternatief voor werk dat door vaste werknemers kan worden gedaan. Bezien moet worden of de verschillende vormen van flexwerk voldoende (wettelijke) bescherming kennen. Wat betreft flexibele werktijden is het combineren van werk met zorgtaken en andere activiteiten een aandachtspunt. Kabinet en Stichting van de Arbeid zullen «vast versus flex» nader bezien, mede in relatie tot (de voornemens ten aanzien van) ontslag en WW. Daarnaast zal worden gesproken over het combineren van arbeid en zorg, in aansluiting op het wetsvoorstel modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden.

Ten derde zijn extra inspanningen nodig voor groepen die verder van de arbeidsmarkt afstaan. Met de voorgenomen Participatiewet en het quotum voor arbeidsgehandicapten wil het kabinet dit bevorderen. Cruciaal is dat er ook voor deze groepen reguliere banen beschikbaar komen. Dit vergt een commitment van werkgevers. Het kabinet wil hierover nadere afspraken maken met sociale partners.

4) Verbetering van de kwaliteit van arbeid

Kabinet en Stichting van de Arbeid hebben ook gesproken over enkele afzonderlijke thema’s die, los van de andere maatregelen, specifiek gericht zijn op de verbetering van de kwaliteit van arbeid. Deze thema’s onderstrepen het belang van een gezamenlijk permanent proces van verbetering, inspelend op nieuwe ontwikkelingen.

Cao-handhaving bij grensoverschrijdende arbeid

Gesproken is over de handhaving van gelijke arbeidsvoorwaarden bij grensoverschrijdende arbeid, ter bescherming van de concurrentiepositie en voorkoming van uitbuiting van werknemers. Uitgangspunt is dat de handhaving van cao’s een verantwoordelijkheid is van cao-partijen. Tegelijkertijd acht het kabinet het voorkomen van oneigenlijke verdringing door goedkopere buitenlandse werknemers en het terugdringen van arbeidsuitbuiting van groot belang. Ook de Tweede Kamer heeft daar aandacht voor gevraagd via de aangenomen motie Kerstens/Azmani (33 400 XV, 40). De overheid ondersteunt de handhaving van algemeen verbindend verklaarde cao’s doordat cao-partijen de minister kunnen verzoeken een onderzoek in te stellen naar de naleving van algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen. In de praktijk wordt hier echter nauwelijks gebruik van gemaakt; wellicht heeft dit te maken met onbekendheid.

Kabinet en sociale partners hebben afgesproken in gebieden met een grote concentratie buitenlandse werknemers (zoals de Eemshaven en de Maasvlakte) een projectteam op te zetten met sociale partners en de Inspectie SZW, met als doel gezamenlijk misstanden rondom arbeidsmigratie aan te pakken. Ook zal meer bekendheid worden gegeven aan de mogelijkheid tot een onderzoeksverzoek aan de minister van SZW waar het de naleving van een algemeen verbindend verklaarde cao betreft.

Dienstverlening aan huis

De huishoudelijk werkers vallen nu onder de regeling Dienstverlening aan huis, waarmee de rechtspositie verschilt van die van andere werknemers. Indien het aangenomen ILO-verdrag 189 inzake «decent work for domestic workers» zou worden geratificeerd, zouden aan huishoudelijk werkers meer rechten moeten worden toegekend. Ratificatie heeft niet alleen gevolgen voor de rechtspositie van huishoudelijk werkers, maar ook voor de loonkosten en de werkgevers-verplichtingen.

Kabinet en sociale partners hebben afgesproken een commissie te laten adviseren over een mogelijke verbetering van de positie van huishoudelijk werkers en de gevolgen van eventuele ratificatie, in relatie tot de huidige regeling Dienstverlening aan huis. Kabinet en Stichting van de Arbeid zullen na ommekomst van het advies een standpunt bepalen.

Chemische stoffen

Eerder is besloten ILO-verdrag 170 inzake bescherming van werknemers tegen schadelijke effecten van het werken met gevaarlijke stoffen, niet te ratificeren omdat dit tot (forse) verhoging van de administratieve lasten zou leiden.

Afgesproken is dat het kabinet over ratificatie advies zal vragen aan de Stichting van de Arbeid, waarbij expliciet aandacht zal worden gevraagd voor het knelpunt van de administratieve lasten.

Ziektewet/vangnetters

Het wetsvoorstel modernisering Ziektewet is door beide Kamers aangenomen. Daarbij is de invoering van de arbeidsverledeneis een jaar uitgesteld met de bedoeling in de tussentijd een alternatief te vinden.

Kabinet en sociale partners hebben een projectgroep opgericht teneinde te komen tot een alternatief voor de arbeidsverledeneis en te spreken over het vergroten van de werkhervattingskansen (moties Van Hijum respectievelijk Klaver).

EVC

Uit het inspectierapport «Examencommissies en ervaringscertificaten» – aan de Kamer op 3 december jl. toegezonden door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap – blijkt dat het instrument EVC nog onvoldoende effectief is. Kabinet en sociale partners achten EVC een belangrijk instrument in het kader van een leven lang leren en het bevorderen van duurzame inzetbaarheid. Niet voor niets is in juni 2012 het «Convenant ter stimulering van het arbeidsmarktinstrument EVC als onderdeel van een Leven Lang Leren» gesloten.

Het kabinet en de Stichting van de Arbeid hebben de intentie het gebruik, de kwaliteit en de effectiviteit van EVC op basis van het gesloten convenant te verbeteren.

De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Naar boven