29 538 Zorg en maatschappelijke ondersteuning

34 104 Langdurige zorg

Nr. 203 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Met deze brief informeer ik u nader over het onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) naar aanleiding van de moties van Voortman en Keijzer over de inkomenssituatie van mensen met zorg op basis van de Wmo en Wlz. U heeft hierom verzocht naar aanleiding van de onderzoeken van Ieder(in) en Binnenlands Bestuur, en de uitzending van Nieuwsuur hierover. Ik zal deze brief daarom ook beginnen met een reactie op deze laatste onderzoeken, waaronder de aanbevelingen uit het rapport «Meldactie eigen bijdrage» van Ieder(in).

Het onderzoeken van Ieder(in) en Binnenlands Bestuur

Ieder(in) heeft onderzoek gedaan naar de eigen bijdragen die cliënten betalen en de wijze waarop zij hierover geïnformeerd worden. Zeshonderdzestien mensen uit het eigen panel van Ieder(in) die gebruik maken van ondersteuning vanuit de gemeente, hebben deelgenomen aan het onderzoek. Niet alle deelnemers hebben of konden alle antwoorden invullen en Ieder(in) geeft zelf in het onderzoeksrapport «Meldactie eigen bijdrage» aan dat het onderzoek geen representatief onderzoek is. Dat neemt niet weg dat ik de uitkomsten zeer serieus neem. Honderdnegentien respondenten, zijnde 26% van de respondenten, geven aan dat zij door de hoogte van de eigen bijdrage minder zorg afnemen of er helemaal vanaf zien. Honderdtachtig respondenten (60%) geven aan niet te zijn geïnformeerd tijdens het keukentafelgesprek. In aanvulling op het onderzoek van Ieder(in) heeft Binnenlands Bestuur zesenzestig gemeenten ondervraagd met aanverwante vragen. Elf gemeenten, ofwel 18%, geven aan dat zorgvragers regelmatig afzien van zorg door de hoogte van de eigen bijdrage.

De meeste gemeenten zouden hebben aangegeven dat zij niet kunnen aangeven hoe hoog de eigen bijdrage is. Ruim de helft geeft aan niet te weten of de inwoners inzicht hebben in de eigen bijdrage voordat sprake is van gebruik van een voorziening. Zesentwintig gemeenten, ofwel 40% van de ondervraagde gemeenten, geen gebruik van de mogelijkheid om eigen bijdragen naar beneden bij te stellen.

In reactie op de resultaten van deze onderzoeken geldt dat niet genoeg benadrukt kan worden dat het volstrekt ongewenst is dat mensen die zijn aangewezen op zorg en ondersteuning, daarvan moeten afzien vanwege het niet kunnen betalen van de eigen bijdrage. Om die reden zijn er ook landelijke regels waarmee de hoogte van eigen bijdragen voor maatwerkvoorzieningen in de Wmo 2015 (en de Wlz) worden gemaximeerd op grond van de persoonlijke kenmerken van betrokkenen en zijn of haar huishouden. De systematiek op basis waarvan het CAK de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt, is ongewijzigd. De huidige systematiek is hetzelfde als de systematiek zoals deze gold voor de oude Wmo en hetzelfde als de systematiek die van toepassing was voor de eigen bijdrage van extramurale zorg op grond van de AWBZ.

De hoogte van de eigen bijdrage kan echter wel om meerdere redenen afwijken ten opzichte van de periode van voor 2015. Conform het Regeerakkoord en zoals eerder besloten is de 33% korting op de eigen bijdrage voor extramurale eigen bijdragen (de zogenaamde Wtcg-korting) vanaf 2015 komen te vervallen en wordt deze korting ook niet meer door het CAK toegepast. Daarnaast geldt zoals tevens eerder besloten dat in 2015 op basis van het overgangsrecht een vast (en fictief) landelijk tarief werd gehanteerd van € 14,20 waarop de eigen bijdrage voor extramurale zorg werd gebaseerd. Indien een cliënt niet de maximale periodebijdrage betaalt, dan betaalt de cliënt de kostprijs van de ondersteuning. Overgangscliënten met een hoge maximale periodebijdrage of juist een lage afname en daarmee lage feitelijke kosten, zullen het vervallen van het overgangsrecht in de hoogte van de eigen bijdrage terugzien.

De eigen bijdrage blijft echter altijd gemaximeerd aan de hand van de persoonlijke situatie waaronder de financiële draagkracht van een huishouden, waarmee de maximale bijdrage voor het huishouden als redelijk wordt geacht. Zoals ook recent in mijn antwoorden bij brief van 12 februari 2016 op de vragen van de Kamerleden Leijten en Van Gerven van de SP over grote prijsverschillen voor zorg tussen gemeenten (Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 1524) gemeld, maken mensen voor zichzelf soms de afweging om minder uren of geen gebruik te maken van maatschappelijke ondersteuning, omdat ze de door de gemeente vastgestelde eigen bijdrage daarvoor wel zouden kunnen betalen, maar te hoog vinden. Ik vind het heel belangrijk dat cliënten die de hoogte van de eigen bijdrage als een probleem ervaren, hierover in gesprek gaan met de gemeente.

In het bijzonder met het oog op die cliënten die als gevolg van eigen bijdragen voor zorg en ondersteuning, al dan niet in combinatie met andere specifieke uitgaven, in de problemen zouden raken is het volgende van belang. Op grond van de Wmo 2015 zijn gemeenten verplicht in het onderzoek ter voorbereiding op een besluit over ondersteuning aandacht te besteden aan de financiële situatie en mogelijkheden van de cliënt. Het is daarbij van groot belang dat de gemeenten cliënten goede voorlichting geven over de financiële gevolgen van een toekenning waaronder de eigen bijdrage, zodat een cliënt dit in zijn keuze kan meenemen. Dit kan er in situaties toe leiden – zoals hiervoor genoemd – dat cliënten de eigen bijdrage wel kunnen betalen maar desalniettemin afzien van een aanvraag voor een voorziening.

De gemeente moet op grond van het wettelijk voorgeschreven onderzoek naar de persoonlijke omstandigheden kijken en vooral alert zijn op die situaties waarin duidelijk is dat mensen zorg en/of ondersteuning nodig hebben maar daar vanwege hun specifieke financiële situatie geheel of gedeeltelijk van afzien. Dit betreft situaties waarin de keuze voor het afzien van zorg en ondersteuning door een cliënt niet berust op een eigen vrije afweging maar direct voortvloeit uit de (ervaren) financiële mogelijkheden, de feitelijke bestedingsruimte. Gemeenten hebben hierin een expliciete en brede verantwoordelijkheid en ook de instrumenten en de middelen om in dergelijke situaties tot financieel maatwerk te komen. Het onderzoek dat naar aanleiding van de motie1 van Kamerlid Keijzer van het CDA afgelopen najaar is uitgevoerd, gaf aan dat alle in het onderzoek geïnterviewde gemeenten na melding standaard de financiële situatie van de hulpvrager ter sprake brengen. De onderzoeken van Ieder(in) en Binnenlands Bestuur spreken dat echter tegen. Ik ondersteun de aanbevelingen uit het rapport dat de informatievoorziening optimaal moet zijn en dat een burger voordat hij/zij gebruik maakt van een voorziening moet weten wat de kosten daarvan zijn.

Seniorenorganisatie ANBO heeft eind vorig jaar het rapport «Spelregels Wmo 2015 inzake het onderzoek» uitgebracht. VWS zal samen met het CAK en de ANBO uitwerken hoe de uitvoering van de spelregels kan worden verbeterd. Het CAK zal extra investeren in uitleg hoe de eigen bijdrage berekend wordt en door mensen zelf berekend kan worden. Er zullen ook speciale dagen georganiseerd worden voor gemeentemedewerkers, in het bijzonder de medewerker die het (keukentafel)gesprek voert, waardoor zij – in tegenstelling tot wat uit de reacties uit het rapport van Ieder(in) wordt aangeven- niet alleen doorverwijzen naar het CAK, maar zelf de benodigde informatie kunnen geven.

Ter ondersteuning hiervan lanceert het CAK op korte termijn een mobiele applicatie waardoor ook in situaties zonder een vaste pc, de online rekentool van het CAK geraadpleegd kan worden. Het CAK heeft naar aanleiding van de reactie uit het rapport van Ieder(in) laten weten de uitleg bij de rekentool nog verder te versimpelen zodat de rekentool beter te begrijpen is. Voorts geldt dat het CAK reeds is gestart met het opzetten van e-learning voor gemeentemedewerkers waarmee op een toegankelijke wijze informatie omtrent eigen bijdragen wordt toegelicht. Ook heeft het CAK in samenwerking met enkele gemeenten en Ieder(in) een referentiekaart opgesteld op basis waarvan snel indicatief de eigen bijdrage kan worden bepaald (op basis van inkomensgroepen).

In dit verband meld ik u ook nog dat de VNG Academie in samenspraak met organisaties van cliënten de laatste hand legt aan de inrichting aan een gericht opleidingstraject voor mensen die namens de gemeente het (keukentafel)gesprek voeren. Het plan is om dit leertraject vanaf maart a.s. te laten starten.

Ten aanzien van de aanbeveling van Ieder(in) dat gemeenten de hoogte van de eigen bijdrage moeten matigen ook voor groepen boven het minimum, geldt dat naast maatregelen binnen de eigen bijdragen (bijvoorbeeld een lagere kostprijs of het toepassen van het minimabeleid) gemeenten ook beschikken over instrumenten zoals het verstrekken van een financiële tegemoetkoming op grond van artikel 2.1.7. van de Wmo 2015 of het aanbieden van een collectieve zorgverzekering.

In het hiervoor genoemde onderzoek naar aanleiding van de motie van Kamerlid Keijzer werd ook geconcludeerd dat gemeenten daadwerkelijk compenserende maatregelen treffen. Kostprijzen verlagen of minimabeleid biedt echter weinig tot geen compensatie voor huishoudens met een inkomen net boven het sociaal wettelijk minimum. Ook voor deze groepen is maatwerk dan ook van groot belang. Als iemand ondersteuning nodig heeft, dan moet diegene dat kunnen krijgen. Ieder(in) geeft in haar rapport ook aan dat er gemeenten zijn die hun instrumenten inzetten voor inkomens boven het sociaal wettelijk minimum. Ik wil echter het belang benadrukken dat gekeken moet worden naar de specifieke situatie en dat het gesprek wordt aangegaan. Een huishouden met een inkomen net boven de minimagrens die een eigen bijdrage dient te betalen op grond van dat inkomen, wordt geacht dat te kunnen betalen. Elke situatie is echter anders. Ook het huishouden net boven de minimagrens kan besluiten om in verband met de eigen bijdrage af te zien van de ondersteuningsvraag. Het gaat er vervolgens om waarom dit zo is en of de cliënt wel zonder de ondersteuning kan. Ik wil samen met de VNG, maar ook met Ieder(in) en de koepel van de Wmo- cliëntenraden in overleg om te bezien hoe we meer zicht krijgen op deze afwegingen.

Het CAK heeft in samenwerking met de VNG en VWS hiertoe reeds een factsheet opgesteld met betrekking tot de mogelijkheden die gemeenten hebben om door middel van het aanpassen van de parameters en uurtarieven de eigen bijdrage beter te laten aansluiten bij het gewenste beleid. Deze factsheet is vanuit de VNG gedeeld met gemeenten.

Het CBS onderzoek naar de financiële gevolgen voor langdurige zorggebruikers

Tijdens het debat over de hervorming van de langdurige zorg dat plaatsvond op 30 april 2015, is door het Kamerlid Voortman van GroenLinks een motie ingediend. In deze motie wordt gevraagd de inkomenspositie van mensen die zorg ontvangen op basis van de Wlz en de Wmo te onderzoeken (Kamerstuk 34 104, nr. 47). In het debat op 3 september 2015 heeft het Kamerlid Keijzer van het CDA een vergelijkbare motie ingediend (Kamerstuk 34 000 XVI, nr. 123). Ik heb uw Kamer op 7 september 2015 per brief laten weten dat ik het CBS opdracht heb gegeven voor een onderzoek naar de inkomenspositie van mensen die langdurig zorg ontvangen. De offerte waarin staat aangegeven hoe het CBS dit onderzoek gaat oppakken heb ik met deze brief ook meegestuurd.

Het CBS is kort daarna gestart met het eerste deel van het onderzoek. Het eerste deel van het onderzoek richtte zich op de vraag of het mogelijk is om, op basis van de gegevens die het CBS heeft, de onderzoeksvraag te beantwoorden. Op 3 december 2015 heb ik uw Kamer in een brief2 en het bijgevoegde rapport van het CBS geïnformeerd over de conclusies van dit rapport.

Het CBS komt tot de conclusie, dat gegevens over de eigen bijdrage voor de zorg in natura zonder verblijf over de jaren 2013, 2014 al beschikbaar zijn en de gegevens over 2015 in de loop van 2016 beschikbaar komen. Het CBS kan het onderzoek uitvoeren als deze gegevens beschikbaar zijn. Omdat de gegevens over (een deel van) 2015 pas in het eerste deel van 2016 beschikbaar komen, start het CBS nu met de volgende fase van het onderzoek. In mijn brief van 3 december 2015 heb ik uw Kamer gemeld dat ik de aanbeveling van het CBS heb overgenomen om ook te kijken naar de reden voor de uitstroom.

Het doel van het onderzoek is om informatie te verstrekken over de hoogte van de eigen bijdrage van mensen die langdurig zorg en ondersteuning ontvangen. Het CBS berekent in het onderzoek de veranderingen in eigen bijdragen. Het CBS kan van deze groep de mutaties in de eigen bijdrage in beeld brengen, maar weet niet of de oorzaak een gevolg is van de hervorming van de langdurige zorg of dat sprake is van geheel andere oorzaak, bijvoorbeeld het effect van een inkomensstijging of een verandering van de behoefte van betrokken cliënten aan ondersteuning. Door ook te kijken naar het effect van de jaarovergang van 2013 naar 2014, jaren waarin geen grote wijzigingen zijn opgetreden in de eigen bijdragesystematiek, kan wel worden gekeken of de overgang van 2014 naar 2015 een ander verloop heeft gekend dan het jaar daarvoor.

Het onderzoek richt zich op zorggebruikers van 18 jaar of ouder die langdurige zorg krijgen in de thuissituatie. De onderzoekspopulatie bestaat uit huishoudens die in 2013 en 2014 AWBZ en/of Wmo-zorg zonder verblijf in natura ontvingen. Cliënten met een persoonsgebonden budget (pgb) kunnen in het onderzoek niet worden meegenomen omdat in veel gevallen bij pgb het type zorg onbekend is, de hoeveelheid zorg en de kosten hiervan voor de cliënt.

De focus van het onderzoek ligt op het verschil in de hoogte van de eigen bijdragen die cliënten voor ondersteuning op grond van de Wmo 2015 betalen in vergelijking tot de eigen bijdragen die zij betaalden in 2014. Bij het beoordelen daarvan moet wel worden bedacht dat vele factoren een rol kunnen spelen, zoals veranderingen in zorgvolume, zorggebruik en inkomensontwikkelingen bij zorggebruikers.

Tot slot wil ik benadrukken dat ik de signalen uit de onderzoeken van Ieder(in) en Binnenlands Bestuur zeer serieus neem en -zoals hiervoor heb aangegeven- zelf ook onderzoek doe. Het onderzoek van CBS start binnenkort met de volgende fase van het onderzoek en verwacht voor de zomer voorlopige resultaten te kunnen leveren op basis van gegevens over 2013, 2014 en de eerste helft van het jaar 2015. Definitieve resultaten gebaseerd op 2013, 2014 en heel 2015, verwacht het CBS te leveren in de herfst van 2016. Ik zal na overleg met belangenorganisaties bezien of aanvullend onderzoek naar eigen bijdragen nodig is.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn


X Noot
1

Kamerstuk 34 104, nr. 49

X Noot
2

Kamerstuk 34 104, nr. 88

Naar boven