Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2007-2008
KST121653
2007-2008
29 214
Subsidiebeleid VWS
Nr.
34 herdruk
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 19 augustus 2008
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft op 19 juni 2008 overleg gevoerd met minister Klink van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport en staatssecretaris Bussemaker van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport over:
– de brieven van de minister van VWS d.d. 23 juli
en 6 november 2007 inzake versterking van patiënten-, gehandicapten-
en ouderenorganisaties en beantwoording commissievragen ter zake (29 214,
nrs. 24 en 28);
– de brief van de minister en staatssecretaris van VWS d.d. 6 maart
2008 inzake versterking patiënten-, gehandicapten- en ouderenorganisaties
(29 214, nr. 30);
– de brief van de minister en staatssecretaris van VWS d.d. 30 mei
2008 inzake informatie Fonds PGO (29 214, nr. 31).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA) ziet
als doel van de nieuwe subsidiesystematiek dat cliënten- en patiëntenorganisaties
maximaal de ruimte hebben om zich te ontwikkelen tot stevige organisaties,
dat de koepelstructuur het totale veld van cliënten en consumenten vertegenwoordigt,
dat de financiering van de organisaties en koepels transparant is, dat de
Programmaraad onafhankelijk en op basis van heldere criteria subsidieaanvragen
beoordeelt en dat de start per 1 januari 2009 gegarandeerd goed verloopt.
Zij geeft het kabinet de complimenten voor de waardering die het in zijn brieven
uit voor het PGO-veld en voor de gesprekken die het met het veld heeft gevoerd,
waardoor draagvlak is gecreëerd voor de uitvoering van de nieuwe systematiek.
Zij dankt de minister voor de toezegging dat de cliënten- en patiëntenorganisaties
voor slachtoffers van seksueel geweld integraal onder de subsidiesystematiek
blijven vallen.
Zo’n 200 organisaties en tienduizenden vrijwilligers behartigen
de belangen van patiënten en cliënten, verstrekken informatie en
organiseren contacten met lotgenoten. Vrijwilligers zorgen voor participatie,
geven de kwetsbare groepen in de samenleving duidelijke stem in het overleg
met overheden, zorgaanbieders en zorgverzekeraars. Zij zorgen ervoor dat de
diversiteit wordt recht gedaan, waardoor mensen met een beperking, een ziekte, een psychische aandoening of een hoge leeftijd zich gehoord
en begrepen voelen en zich thuis kunnen voelen bij hun eigen organisaties.
Mevrouw Willemse is daarom wel voor samenwerking tussen organisaties, maar
niet voor fusies. Juist in een samenleving die steeds anoniemer wordt en snelle
technologische ontwikkelingen doormaakt, is het van belang dat kwetsbare groepen
van dichtbij gehoord en begrepen worden zodat zij in de samenleving volwaardig
kunnen participeren.
De tijdelijke regeling ondersteuning cliëntenparticipatie loopt af
per 31 december 2008. Een bedrag van 1 mln. is beschikbaar door onderuitputting.
Het is van groot belang dat deze ondersteuning na deze datum doorgaat zolang
dat nodig is. Zorgbelang Nederland is een belangrijke speler. Welke taak en
welke garantie heeft deze organisatie in de toekomst?
Vooralsnog is er in de nieuwe systematiek erkenning voor drie koepels:
de Chronisch zieken en gehandicaptenraad Nederland (CG-Raad), de Nederlandse
patiënten en consumenten federatie (NPCF) en het Coördinatieorgaan
samenwerkende ouderenorganisaties (CSO). Aan de ggz-sector en de vg-sector
wordt echter geen erkenning gegeven in een koepel, terwijl zij hetzelfde werk
doen en ook hun stem moet doorklinken voor belangenbehartiging. Dat de vijf
sectoren bereid zijn om met elkaar in gesprek te gaan, betekent nog niet dat
zij elkaars vertegenwoordiger kunnen zijn of worden. De ggz- en de vg-sector
dienen zowel in zeggenschap als in geld volledig gelijkwaardige te zijn aan
de andere drie koepels. Zij moeten aanwezig kunnen zijn bij het overleg tussen
de minister en de drie koepels en zij moeten deel kunnen nemen aan de klankbordgroep.
Ongeveer 30 organisaties krijgen onder de nieuwe systematiek te maken
met een forse afbouw van hun basissubsidie. Hebben zij voldoende garanties
dat zij hun taken in de toekomst kunnen blijven vervullen? Kan de minister
uitleggen wat dit bijvoorbeeld voor de Stichting Pandora betekent? De minister
heeft al aangegeven niet te willen overgaan tot indexering. Mevrouw Willemse
vraag of de prijsindex wel kan worden toegepast. Uit de brieven van de regering
blijkt niet welke criteria gelden voor de verdeling van gelden voor medezeggenschap.
Valt de Stichting Vraag Raak bijvoorbeeld ook onder de nieuwe regeling?
Uiterlijk 30 maart 2009 vindt de beoordeling van de ingediende vierjarenprogramma’s
plaats. Kunnen de bewindslieden garanderen dat de organisaties na 1 januari
2009 de salarissen kunnen betalen? Wordt bij de benoeming van de leden van
de Programmaraad rekening gehouden met kennis die aanwezig moet zijn op het
levensbrede terrein van de zorg? In 2011 zal een evaluatie van de nieuwe systematiek
plaatsvinden. Het is belangrijk dat de beoordelingscriteria tijdig worden
vastgesteld zodat de organisaties weten waar zij naar toe moeten werken. Tot
slot vraagt mevrouw Willemse of de minister wil aangeven wat het verschil
is tussen het Fonds PGO als zelfstandig bestuursorgaan en als PGO-unit bij
het CIBG (Centraal Informatiepunt Beroepen in de Gezondheidszorg).
De heer Van der Vlies (SGP) herinnert eraan
dat met dit proces van structurering en clustering is begonnen onder de afspraak
dat er fair play zou zijn. Alle organisaties van vrijwilligers en anderen
die zich inzetten op deelgebieden van de zorg dienen een reële kans te
hebben. Dat zal een van de toetsingspunten van de SGP-fractie zijn. Een clustering
heeft weliswaar plaatsgevonden, maar de vraag laat zich stellen hoe duurzaam
en vormvast de PGO-organisaties en de koepels zijn. Als organisaties met verschillende
identiteiten bij elkaar worden gebracht, ontstaat discussie over de eigen
identiteit. De ANBO is om deze reden uit het CSO getreden en verwerft zich
nu een eigen positie. Een toekomstvisie op dit vlak is nodig nu de regering
als uitgangspunt heeft dat er meer aandacht moet zijn voor de versterking
van de belangenbehartiging van patiënten en consumenten. Een subsidie
moet daarom vergezeld gaan van een beleid waardoor verschillende groepen zich
vertegenwoordigd weten. Kan de minister bevestigen dat de indeling
in doelgroepen wordt losgelaten en dat individuele organisaties in aanmerking
kunnen komen voor een basissubsidie? Wanneer is onderzoek gedaan naar de relevantie
van de subsidie van € 90 000 en hoe komt de minister tot de
stelling dat dit bedrag afdoende is? De koepels dienen een gezamenlijk plan
in te dienen. Door de divergentie in de doelen van ieder van de koepels vraagt
de heer Van der Vlies zich af hoe realistisch het is om ervan uit te gaan
dat dit plan ook daadwerkelijk wordt opgesteld. Ontvangen de koepels dan ook
gezamenlijk een subsidie of wordt deze over de koepels verdeeld? Het Platform
VG en het Landelijk platform GGZ zijn relevante deelsectoren die naast de
huidige drie koepels een plaats moeten krijgen zodat er geen sprake is van
ongelijke behandeling. In het beleid van de regering moet specifiek aandacht
worden gegeven aan de verstandelijk gehandicapten en de geestelijke gezondheidszorg.
Het is dan logisch om de koepels te betrekken bij het beleid zodat op basis
van gelijkwaardigheid wordt onderhandeld over een overkoepelende koepel.
Krijgt VG Belang overigens zelfstandig een subsidie voor haar activiteiten?
Waarom betrekt de minister de vg-sector niet bij zijn beleid, terwijl deze
sector een substantieel deel van de AWBZ-gelden ontvangt? De heer Van de Vlies
vraagt verder aandacht voor de positie van familieorganisaties. Zij kunnen
in aanmerking komen voor een met de doelgroep gedeelde basissubsidie. Is dit
onder de nieuwe systematiek veranderd? Hebben de familieorganisaties een daarmee
samenhangende patiëntenorganisatie en als dat niet het geval is, kunnen
zij dan toch in aanmerking komen voor de instellingssubsidie? KansPlus krijgt
in tegenstelling tot vergelijkbare organisaties voor diverse taken geen subsidie.
Met het oog op een gelijke behandeling zou dit rechtgetrokken moeten worden.
Kan de minister dat toezeggen?
De minister stelt dat de nieuwe regels het realiseren van fusies niet
ontmoedigt, maar in de praktijk komen instellingen na een fusie ook maar in
aanmerking voor een subsidie van maximaal € 90 000. Is er dan
na een fusie niet automatisch minder geld beschikbaar? Dat werkt toch demotiverend,
ook als er inhoudelijke redenen voor een fusie zijn.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie)
wijst erop dat PGO-organisaties een grote maatschappelijke betekenis hebben.
Door de wijzigingen in het zorgstelsel wordt een grotere rol toegekend aan
vraagsturing, waardoor het belang van deze organisaties verder is toegenomen.
Vraagsturing vraagt om een sterke derde partij en het is de taak van de overheid
om de randvoorwaarden te stellen waarbinnen PGO-organisaties een goede invulling
kunnen geven aan hun functie. De organisaties zelf moeten zich ervoor inspannen
om de belangen van hun leden zo goed mogelijk te vertegenwoordigen. Samenwerking
kan daarbij een belangrijk instrument zijn, maar er moet ruimte zijn voor
identiteit en diversiteit. Dit zijn dan ook de uitgangspunten waarop mevrouw
Wiegman de nieuwe systematiek zal beoordelen.
Het is goed dat voor PGO-organisaties structureel 10 mln. extra ter beschikking
wordt gesteld. De bedenkingen die mevrouw Wiegman had tegen de nieuwe subsidiesystematiek
zijn met de brieven van 6 maart (29 214, nr. 30) en 30 mei
(29 214, nr. 31) grotendeels weggenomen. Diversiteit en identiteit worden
beter gewaarborgd. Zij is er blij mee dat de posities van het Landelijk platform
GGZ en het Platform VG worden versterkt, maar hoe de samenwerking tussen de
verschillende koepelorganisaties vorm zal krijgen en hoe ervoor wordt gezorgd
dat cliënten- en familieorganisaties uit de geestelijke gezondheidszorg
en de verstandelijke gehandicaptenzorg een gelijkwaardige plaats krijgen,
moet nog worden verduidelijkt. Sommige organisaties kunnen door hun specifieke
aard alleen nog maar in aanmerking komen voor projectsubsidies. Voor een functie
zoals informatievoorziening kan geen beroep worden gedaan op een projectsubsidie
en dat kan problemen opleveren. Ook een kleine organisatie heeft
een telefoon nodig en iemand die de telefoon op kan nemen. Soms is speciale
apparatuur nodig zoals een beeldtelefoon voor een dovenorganisatie. Is de
minister bereid voor deze organisaties te zoeken naar een oplossing op maat?
Wellicht kan de werkgroep Wenkend Perspectief hierbij een rol spelen. Welke
regeling is getroffen voor Per Saldo? Inzake de ondersteuning van cliëntenorganisaties
in relatie tot de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) sluit mevrouw Wiegman
zich aan bij mevrouw Willemse.
Mevrouw Leijten (SP) vindt dat marktwerking
in de zorg vraagt om een betere organisatie van patiënten, ouderen en
gehandicapten zodat zij tegenwicht kunnen bieden aan andere spelers in de
zorg en hun belangen behartigd weten tegenover de politiek. Een goede subsidieregeling
voor deze organisaties moet ervoor zorgen dat zij deze rol kunnen vervullen.
Het plan voor de PGO-organisaties is verbeterd, maar is het goed genoeg? In
de koepelstructuur ontbreken koepels voor de ggz en de verstandelijk gehandicapten,
zodat de desbetreffende organisaties vallen onder de koepels van patiënten,
gehandicapten en ouderen. Beide organisaties hebben zich in een platform vertegenwoordigd.
Moeten niet ook zij een koepel of een daarop gelijkende structuur hebben?
Ouder- en familieorganisaties ontbreken ook in het nieuwe plan, terwijl ook
deze organisaties erg belangrijk zijn voor lotgenotencontact en ondersteuning
door deskundigen. Sommige organisaties worden geconfronteerd met een forse
achteruitgang, zoals de Stichting Pandora en de Vereniging samenwerkende ouder-
en patiëntenorganisaties (VSOP). Welke toekomst is er voor deze organisaties
binnen de huidige subsidiesystematiek?
Een visie op de verschillende structuren van ondersteuning, begeleiding
en kennisverwerving ontbreekt op lokaal, regionaal en landelijk niveau. Als
deze er wel is, kan voorkomen worden dat het wegvallen van ondersteuning op
bijvoorbeeld rijksniveau doorwerkt in andere lagen. Een visie op de diversiteit
in het veld is eveneens van belang. Kleine patiëntenorganisaties, die
belangrijk zijn omdat zij de belangen behartigen van patiënten met zeldzame
ziektes, dreigen onder de nieuwe financieringssystematiek weg te vallen omdat
wordt uitgegaan van het ledenaantal van een organisatie. Het is daarom interessant
om na te denken over het bereik onder de doelgroep als criterium voor financiering.
Een visie op het specifieke karakter van patiënten- en gehandicaptenorganisaties
is ook wenselijk. De programma’s gaan voorbij aan de wetenschap dat
belangenbehartiging gaat om continue aandacht en langdurige verbintenissen.
Wat vindt de minister van de continuïteit in de programma’s? Het
zou zonde zijn als organisaties door een iets te ondoordacht beleid failliet
gaan of geld moeten halen uit sponsoring, wat de onafhankelijkheid aantast.
De minister heeft na de debatten steeds gesprekken met het veld gevoerd
en aanpassingen doorgevoerd. Dat is te waarderen, maar is het goed genoeg?
Een versnelling van het proces lijkt mevrouw Leijten niet nodig. Een pas op
de plaats is verdient steun zodat bekeken kan worden hoe de ggz en de verstandelijk
gehandicapten een meer eigenstandige rol kunnen krijgen. Het is verstandig
om evaluaties af te wachten van programma’s zoals Zekere Zorg.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD) sluit zich allereerst
aan bij de vragen van de heer Van der Vlies. De brieven van de bewindslieden
maken duidelijk dat zij van mening zijn dat PGO-organisaties voorzien in een
brede maatschappelijke behoefte en bijdragen aan het welbevinden van mensen
die door omstandigheden kwetsbaar zijn. Kennelijk hebben zij vooral gekozen
voor het lotgenotencontact. Toch lijkt in het nieuwe beleid een verschuiving
op te treden waardoor de belangenbehartiging minder goed van de grond komt.
Bij de totstandkoming van de Zorgverzekeringswet en de Wmo heeft de Kamer
juist extra geld vrijgemaakt voor bijvoorbeeld de NPCF, de CG-Raad en Zorgbelang
Nederland. Nu komt hier een einde aan en vloeien de gelden terug
naar patiëntenorganisaties die nog niet weerbaar genoeg zijn om een vuist
te vormen. Mevrouw Van Miltenburg vreest dan ook dat de organisaties voor
zichzelf kiezen en dat er voor belangenbehartiging onvoldoende aandacht zal
zijn.
Gekozen is voor drie brancheorganisaties, maar wat wordt precies bedoeld
met de term «brancheorganisaties»? De ggz en de verstandelijk
gehandicapten, maar ook de VSOP, worden niet gehoord. Ook voor hen moet er
een brancheorganisatie zijn die hetzelfde bedrag ontvangt als de andere koepels.
De toekomstige positie van het Fonds PGO is onduidelijk. De Programmaraad
komt erbij en de PGO worden dichter bij de politiek gebracht. Het lijkt erop
dat daardoor meer bureaucratie ontstaat. Is het niet beter om de PGO dan maar
op te heffen en deze functies daadwerkelijk terug te brengen onder de rechtstreekse
verantwoordelijkheid van het ministerie? Mevrouw Van Miltenburg is dan wel
benieuwd wat de Algemene Rekenkamer over een paar jaar te melden heeft als
de doelstelling en de opbrengst van de 10 mln. extra per jaar niet duidelijk
zijn. Het lijkt haar dat dit bedrag niet zal leiden tot belangenbehartiging
en een krachtige patiëntenorganisatie. Zij hoopt dat organisaties die
willen fuseren, de afzonderlijke subsidies mogen samenvoegen en daadwerkelijk
gaan samenwerken. De schamele 5 mln. die de minister investeert in samenwerking
vindt zij overigens niet in verhouding staan tot de doelstelling dat samengewerkt
moet worden.
Veel bureaus besteden bij het indienen van subsidieaanvragen veel tijd
aan het afleggen van verantwoording tegenover de verschillende ministeries.
In de desbetreffende motie-Van Miltenburg wordt gewezen op de ernstige verhoging
van de administratieve lastendruk die hierdoor ontstaat. Organisaties die
levenslang belangen willen behartigen zouden maar één keer per
jaar op één formulier bij alle ministeries in één
keer verantwoording hoeven moeten af te leggen.
De heer Vendrik (GroenLinks) heeft de indruk
dat het plan dat nu voorligt zich laat kwalificeren als een extreme make-over
van hetgeen daarvoor is bedacht.
Het budget voor de gehele gezondheidszorg is ongeveer 55 mld. tot 60 mld.
Het Fonds PGO heeft een budget van 40 mln. Dat betekent dat ongeveer 0,7 promille
van het totaal beschikbare geld voor de gezondheidszorg wordt besteed aan
cliëntenondersteuning. Dat maakt op de heer Vendrik een buitengewoon
scharrige indruk. Een ontwikkelingssubsidie van maximaal € 90 000
is wel heel zuinig. De cliëntenorganisaties zijn voor de politiek belangrijk
om te kunnen beoordelen of de veranderingen die zijn ingezet, inderdaad vooruitgang
inhouden. Steeds meer mensen zijn aangewezen op de gezondheidszorg, maar de
budgetten voor deze organisaties blijven de komende jaren nominaal vrijwel
gelijk. Een koppeling met het «grote» budget zou toch logisch
zijn, zodat een groter beroep op de gezondheidszorg leidt tot een groei van
de budgetten voor de cliëntenondersteuning enparticipatie. Kan de minister
dit toezeggen? Door de kleine budgetten zijn de organisaties benauwd voor
de toekomst. Sommigen, zoals de ggz, komen er erg bekaaid van af. Eigenlijk
wordt schaarste en armoede verdeeld in plaats van een wenkend perspectief
geboden.
De Programmaraad krijgt een vorstelijk mandaat. De beslissing van deze
raad is de uitkomst, want de bewindslieden toetsen niet meer dan marginaal.
Kan de minister aangeven binnen welk kader deze raad zal functioneren? De
functie van de cliëntenorganisaties staat als het ware ten dienste van
het driepartijensysteem van zorgverzekeraars, zorgverleners en zorgconsumenten.
Kennisontwikkeling, deskundigheidsbevordering en het opdoen van ervaring in
het veld worden vervat in maatschappelijke en politieke berichten: die functie
is altijd aan patiënten- en cliëntenorganisaties toegedicht, maar
lijkt nu te verdwijnen omdat zij te veel een positie moeten innemen
in het driepartijensysteem. Ook daarom zou meer geld aan deze organisaties
moeten worden besteed.
Is het juist dat voor de ggz en de verstandelijk gehandicapten een aparte
vierde koepel in het leven wordt geroepen of wordt toch een vorm van integratie
met een van de andere koepels nagestreefd?
Mevrouw Van Dijken (PvdA) benadrukt dat patiënten
en consumenten binnen het nieuwe zorgstelsel als partner in het driepartijensysteem
van zorgverzekeraars, zorgverleners en zorgconsumenten een sterke rol moeten
kunnen spelen. Iedereen, maar ook de politiek heeft belang bij een goede organisatie
van de zorg. Het huidige kabinet heeft op dit gebied een forse sprong vooruit
gemaakt. Er is niet alleen naar geld gezocht, maar ook naar draagvlak en samenwerking.
Deze aanpak is een compliment waard. Het kabinet heeft wel degelijk een visie
op de rol van cliënten- en patiëntenorganisaties en mevrouw Van
Dijken ondersteunt deze visie. Er moeten sterke PGO-organisaties zijn met
optimale kansen voor ondersteuning en belangenbehartiging, maar ook voor samenwerking
en overbrugging.
Duidelijkheid is wel nodig over de positie van de verstandelijk gehandicapten
en de ggz. Daaraan moet recht gedaan worden. Voor verschillende organisaties
is nog niet duidelijk wat precies van hen wordt verwacht. Daarvoor dient nog
een slag gemaakt te worden. Zo is de positie van Zorgbelang Nederland en de
PGO-organisaties die de belangen behartigen van kleine groepen nog onduidelijk.
Deze organisaties moeten wel overeind blijven. Het is bijna niet reëel
om te eisen dat minimaal 60% van een doelgroep lid moet zijn van een
organisatie. Een percentage van 10 lijkt mevrouw Van Dijken veel reëler
zodat ook de kleine clubs overeind blijven. De subsidie voor de VSOP lijkt
terug te gaan naar € 30 000. Dan wordt het wel erg lastig om
een telefoon, een pc en een werknemer te handhaven. Is het de bedoeling van
de minister dat de VSOP verdwijnt?
Iedereen is het erover eens dat samenwerking goed is, maar in theorie
is samenwerken aanzienlijk makkelijker dan in de praktijk, zeker als op samenwerking
een financiële straf staat. Wil de minister dit aspect opnieuw bezien?
Welke besluiten gaat de Programmaraad precies nemen en welke personen
nemen zitting in deze raad? Het is belangrijk dat de leden van deze raad door
het veld worden herkend en beschikken over inhoudelijke en bestuurlijke deskundigheid,
zodat de raad kan rekenen op draagvlak binnen de PGO-organisaties. Voor PGO-organisaties
moet duidelijker zijn wat van hen wordt verwacht bij het aanvragen van projectsubsidies
en welke eisen daarbij worden gesteld. De minister vindt medezeggenschapsondersteuning
erg belangrijk, maar een van de organisaties die bij medezeggenschap ondersteuning
verlenen dreigt te verdwijnen.
De vg-sector en de ggz moeten binnen het nieuwe systeem een eigenstandige,
nevengeschikte positie kunnen innemen. Er zouden geen drie koepels moeten
zijn, maar één koepel met vijf poten.
Antwoord van de bewindslieden
De minister erkent dat de cliëntenorganisaties
in de klassieke driehoeksverhouding hard nodig zijn. Zij vormen daarom een
belangrijk speerpunt in het beleid voor de komende jaren. Een van de aspecten
daarin is het preciseren van de rol van de patiëntenorganisaties. Ondanks
het feit dat aan het begin van deze kabinetsperiode binnen het Budgettair
kader zorg (BKZ) 1,5 mld. bezuinigd moest worden, is aan het budget voor de
patiëntenorganisaties 25%, 10 mln., structureel toegevoegd. Daarmee
is getracht aan te geven dat patiëntenorganisaties in het zorgstelsel
buitengewoon belangrijk zijn. Er is niet alleen op het financiële vlak
geïnvesteerd, maar ook in de rechtspositie van de cliënt en de patiënt
en in het versterken van hun positie in wetgeving over de cliënt
en kwaliteit van zorg. Of deze wet één wordt wordt nog bezien,
maar in elk geval zullen een onafhankelijke geschillenbeslechting, medezeggenschap
en dergelijke worden geregeld.
Door te investeren in de huidige subsidierelaties worden patiëntenorganisaties
belangrijke partners die invloed kunnen uitoefenen op het ontwikkelen van
richtlijnen en zorgstandaarden en, daarvan afgeleid, de kwaliteitscriteria
op basis waarvan patiënt en cliënt kunnen zien waar kwaliteit wordt
geboden. Patiëntenorganisaties dragen eraan bij dat bijvoorbeeld ouderen
of mensen met een beperking langer kunnen meedoen in de samenleving en langer
de regie over het eigen leven kunnen blijven voeren. De minister benadrukt
dat 70% tot 80% van alle middelen in de zorg wordt besteed aan
de zorg voor chronisch zieken. De patiënt wil langer zelfstandig zijn.
In de zorgstandaarden krijgt het zelfmanagement daarom een belangrijke plaats.
Daardoor krijgt ook de patiënt zelf bij het invullen van deze zorgstandaarden
een belangrijke rol. Als de zorg niet samenhangend wordt aangeboden moet de
patiënt kunnen achterhalen wie de beste zorg aanbiedt en een goede positie
bij geschillenbeslechting hebben. De minister vindt 40 mln. voor het Fonds
PGO een flinke stap, maar sluit desalniettemin niet uit dat uit de evaluatie
in 2011 voortvloeit dat verdere stappen moeten worden gezet. Als uit de evaluatie
naar voren komt dat zelfmanagement ertoe doet, kan worden gedacht aan het
integreren van zelfmanagement in het zorgpakket. Dat gebeurt nu al op het
gebied van preventie door bewegen en niet roken, maar dat kan ook in het kader
van de behandeling van chronisch zieken een plaats krijgen. In het onderzoek
van professor Schrijvers komt naar voren dat vooral voorlichting en lotgenotenactiviteiten
van groot belang zijn als aanvulling op de reguliere gezondheidszorg.
De ontwikkeling van zorgstandaarden en richtlijnen dient te worden begeleid
door een kwaliteitsinstituut. Het is van belang om de patiëntenorganisaties
daarin een positie te geven. Hoe de kostenstructuur daarvan zal zijn, moet
de minister nog bezien, maar de kosten mogen geen barrière zijn voor
participatie in het ontwikkelen van een kwaliteitsinstituut. Bij de ontwikkeling
van de zorgstandaarden zal worden bekeken in welke mate preventie een rol
kan spelen en welke implicaties dat heeft voor het pakket. Op basis van de
zorgstandaarden worden kwaliteitscriteria ontwikkeld. Voorlichting is daarbij
van essentieel belang. Dit zal de betekenis van patiëntenorganisaties
accentueren en de ledentallen van organisaties doen toenemen. De minister
verwijst hierbij naar de American Association of Retired Persons (AARP). De
wisselwerking tussen patiënt en organisaties wil de minister een impuls
geven door de wetgeving over de cliënt en kwaliteit in de zorg, door
meer oog voor de positie van de patiënt bij zorgstandaarden en richtlijnen
en door het subsidiëren van instellingen die de patiënt een positie
kunnen geven. Een van de criteria bij de basissubsidie is dan ook het ledental
van de organisatie. De minister verwacht meer van de dynamiek in en het wervingsvermogen
van de sector dan van de financiële handreiking die organisaties wordt
gedaan. Er is subsidie mogelijk voor organisaties die zich willen professionaliseren.
Door te werken met de vierjarenplannen is er sprake van continuïteit.
Op basis van de plannen wordt ook voor vier jaar een budget toegekend. Het
realiseren van de rol van patiënten wil de minister niet helemaal aan
de markt overlaten, zoals dat bij de AARP wel het geval is, omdat de organisaties
voor patiënten, ouderen en chronisch zieken dan een financiële stap
terug moeten doen. Een van de belangrijke criteria op basis waarvan door de
Programmaraad subsidies worden toegekend aan vierjarenprogramma’s is
samenwerking.
De nu voorgestelde subsidiesystematiek is nog niet definitief in die zin
dat zij steeds voor verbetering vatbaar is. Daarom zal ook in de toekomst
steeds overleg worden gevoerd met de hele zorgsector over de ontwikkeling
van deze systematiek. Over het beoordelingskader dat is ontwikkeld zal
deze zomer opnieuw een bijeenkomst met partijen plaatsvinden. Daarnaast vindt
overleg plaats met de CG-Raad, het CSO en de NPCF en worden met de individuele
PGO-organisaties gesprekken gevoerd. De minister zegt dat de koepels niet
aan financiële spankracht of subsidiemogelijkheden zullen inboeten.
Onder de nieuwe subsidiesystematiek wordt een basissubsidie toegekend
van maximaal € 90 000. De ratio achter dit bedrag zal de minister
achterhalen en aan de Kamer meedelen. Voor het overgrote deel wordt de hoogte
van het bedrag bepaald door het ledental, maar er zijn ook andere factoren
die de hoogte bepalen. Daarnaast wordt maximaal € 30 000 toegekend
voor professionalisering van de organisatie. Op basis van de vierjarenplannen
waarover de Programmaraad de bewindslieden zal adviseren, kan een aanvullende
subsidie worden gegeven. Daarmee zijn de komende jaren 5 mln. tot 10 mln.
gemoeid. Of in plaats van de ledentallen gekeken kan worden naar het bereik
van een organisatie is serieus onderzocht, maar dat blijkt niet mogelijk te
zijn. De minister is bereid om de Kamer van de verkenning op dit vlak in kennis
te stellen. De doelstellingen van de nieuwe systematiek zijn mede versleuteld
in de accenten die de Programmaraad zal leggen: kennis en innovatie, maatschappelijke
participatie, kwaliteit en transparantie, het verspreiden van kennis en kunde
over bepaalde aandoeningen en de positie van individuele patiënten, gehandicapten
en ouderen. De minister gaat ervan uit dat met de € 30 000
een professionaliseringsslag kan worden gemaakt en dat met de € 90 000
zaken worden opgepakt zoals belangenbehartiging en lotgenotencontact. Samenwerking
zal uiteindelijk tot voordelen leiden, in economisch perspectief, maar ook
doordat organisaties van elkaar kunnen leren. Samenwerking is om die reden
voor de Programmaraad straks een belangrijk aspect bij de beoordeling van
de meerjarenplannen. Ook op praktisch niveau kan naar samenwerking worden
gezocht, bijvoorbeeld op het terrein van huisvesting, faciliteiten, personeel,
informatisering et cetera. Wellicht worden ook hierop criteria geformuleerd.
Vanaf 5 juni 2008 kunnen PGO-organisaties de ontwikkelsubsidie
van € 30 000 aanvragen voor het jaar 2008. De werkgroep Wenkend
perspectief zal de minister medio juli adviseren over de minimumcriteria voor
het behoud van deze € 30 000 per 1 januari 2011. Deze
werkgroep zal ook een beeld schetsen van de sterke PGO-organisatie in de toekomst.
Een en ander hangt samen met het ijkjaar 2011 en kan als leidraad dienen bij
het opstellen van de vierjarenplannen. Dit beeld wordt besproken met de PGO-veld
en zal na de zomer naar het kabinet worden gestuurd.
De minister is zich bewust van de bestaande verschillen in de uitgangspositie
van de organisaties. Daarom is gekozen voor een ingroeimodel. Organisaties
kunnen ervoor kiezen om voor 1 januari 2009 of eind 2010 een vierjarenplan
in te dienen. De CG-Raad, het CSO en de NPCF zullen de PGO-organisaties al
dit jaar gezamenlijk ondersteunen bij het opstellen en uitvoeren van de vierjarenprogramma’s.
Daarvoor is de genoemde 1,5 mln. uitgetrokken. De ondersteuning moet zich
richten op het gehele PGO-veld en dus niet alleen op de achterban van de CG-Raad,
het CSO en de NPCF en is niet afhankelijk van de grootte van de te ondersteunen
organisatie. De rekenregel voor de basissubsidie van maximaal € 90 000
is gunstig voor kleinere organisaties, die relatief meer krijgen. De € 30 000
subsidie voor de professionalisering is een vast bedrag dat niet afhangt van
de omvang van de organisatie. Ook dat is dus positief voor de kleinere organisaties.
Bijna alle organisaties die nu subsidie ontvangen uit het Fonds PGO kunnen
aanspraak maken op het basisbedrag van maximaal € 90 000, een
ontwikkelingssubsidie van € 30 000 en aanvullende middelen.
Dertig organisaties kunnen er financieel op achteruitgaan. De subsidie van
deze organisaties wordt teruggebracht naar € 90 000 plus € 30 000.
Zij gaan er alleen maximaal op achteruit als zij er niet in slagen om een
goed vierjarenprogramma in te dienen. Voor deze organisaties geldt wel een afbouwregeling: in 2009 90% van de totale instellingssubsidie,
in 2010 60% en in 2011 30%. Voor het jaar 2012 zijn het bedrag
van maximaal€ 90 000 en de daarbij horende rekenregel maatgevend.
Dit geldt ook voor de Stichting Pandora. De Federatie van ouders van dove
kinderen (Fodok) komt volgend jaar in aanmerking voor een instellingssubsidie
waarmee zij structurele activiteiten kan ondernemen op het gebied van lotgenotencontact,
voorlichting, belangenbehartiging en professionalisering. De huidige instellingssubsidie
van Fodok van€ 45 000 zal wel lager uitvallen omdat de nieuwe
instellingssubsidie wordt berekend aan de hand van de rekenregel en Fodok
een relatief gering aantal natuurlijke personen heeft als lid. De afbouw zal
plaatsvinden volgens de zojuist genoemde regeling. Fodok kan aanspraak maken
op € 30 000 ontwikkelingssubsidie. Gedurende de looptijd van
het vierjarenplan kan Fodok de middelen behouden indien zij vanaf 2011
kan aantonen te voldoen aan de minimumeisen die mede op basis van de suggesties
van Wenkend perspectief worden vastgesteld. Dient Fodok een goed vierjarenprogramma
in, dan is achteruitgang wellicht niet aan de orde.
Na dit algemeen overleg zal de subsidieregeling verder worden uitgewerkt.
Begin juli 2008 wordt de vierde jaarbeurssessie gehouden, waarin het concept
beoordelingskader en de resultaten van de werkgroep Wenkend perspectief worden
gepresenteerd. Begin september wordt de subsidieregeling samen met het beoordelingskader
en het daarbij behorende format gepubliceerd en ter informatie verstuurd aan
de PGO-organisaties en de Kamer. Vanaf september houdt het Fonds PGO in samenwerking
met de koepels en het departement voorlichtingsbijeenkomsten over de nieuwe
regelingen. Uiterlijk april 2009 wordt een besluit genomen over de verdeling
van de aanvullende middelen. De koepels zullen binnenkort een plan indienen
voor de ondersteuning bij het opstellen van de meerjarenplannen.
Het kabinet is uitgegaan van drie koepels omdat de CG-Raad, het CSO en
de NPCF beogen om gezamenlijk het hele PGO-veld te ondersteunen zonder onderscheid
naar organisaties en sectoren. Expliciet is aangegeven dat zij bijzondere
aandacht moeten hebben voor de vg- en de ggz-sector. De drie koepels hebben
in een brief meegedeeld dat zij het gesprek willen aangaan met het Landelijk
platform GGZ en het Platvorm VG voor het realiseren van een nieuwe topstructuur.
Deze nieuwe organisatie moet gebaseerd zijn op nevengeschiktheid van de daaronder
vallende organisaties. Zij kan bijvoorbeeld geïnstitutionaliseerd worden
via een kamerstructuur voor de verschillende sectoren: een kamer voor chronisch
zieken, voor de ggz, voor de verstandelijk gehandicapten enzovoorts. Het is
van belang dat het proces daartoe wordt gekenmerkt door gelijkwaardigheid
van alle partijen en voortvarend verloopt. De minister is bereid dit proces
te faciliteren, bijvoorbeeld door een onafhankelijke procesbegeleider ter
beschikking te stellen. De NPCF en de CG-Raad hebben aangegeven tegen het
einde van het jaar een intentieverklaring voor te leggen over de oprichting
van de nieuwe topstructuur. De specifieke belangenbehartiging voor de vg-
en de ggz-sector dient de komende tijd verder te worden versterkt. De minister
zegt daarom toe dat het Landelijk platform GGZ en het Platform VG het huidige
subsidiebedrag kunnen houden en daarnaast aanspraak kunnen maken op het bedrag
van € 30 000 en de aanvullende middelen. Beide organisaties
zullen door de koepels moeten worden ingeschakeld voor het bieden van ondersteuning
aan de PGO-organisaties en de samenwerking moet op basis van gelijkwaardigheid
plaatsvinden. Beide platforms worden uitgenodigd voor een klankbordgroep in
het kader van het PGO-traject. Binnen de nieuwe organisatievorm zal een interne
toedeling van budgetten aan de kamers moeten plaatsvinden die niet automatisch
gebaseerd moet worden op de onderlinge verhouding van de huidige budgetten.
Ook in financieel opzicht moet sprake zijn van gelijkwaardigheid. Overigens
is het initiatief voor één topstructuur genomen door het veld
zelf.
Dat het Fonds PGO wordt ondergebracht in een unit van het CIBG vloeit
voort uit de Kaderwet zbo, die drie instellingscriteria kent voor zelfstandige
bestuursorganen. Aan minimaal één van deze criteria moet worden
voldaan. Verder is het tijdelijke delegatiebesluit ten behoeve van het zbo
PGO per 1 januari 2008 afgelopen, waardoor de minister er niet aan kon
ontkomen de zbo-status te ontnemen. Het agentschap creëert evenwel een
eigen positie voor het Fonds PGO. Men blijft de activiteiten op locatie uitoefenen.
Vanaf het moment dat het Fonds PGO van een zbo een unit wordt, geldt de ministeriële
verantwoordelijkheid. Overigens is de minister het ermee eens dat samenwerking
goed is, maar dat niet op fusies moet worden aangestuurd. De PGO-organisaties
behouden bij een fusie tot en met 2012 overigens wel ieder de eigen middelen.
De Programmaraad wordt voorgezeten door mevrouw Hannie van Leeuwen. De
CG-Raad, het CSO en de NPCF hebben voordrachten gedaan voor leden. De nieuwe
leden moeten kennis van zaken hebben, gezaghebbend zijn en draagvlak uit de
sector hebben. De Kamer wordt zo spoedig mogelijk van de samenstelling op
de hoogte gebracht.
Binnen het kabinet is afgesproken om tot 2011 geen prijsbijstelling uit
te keren. Bij de evaluatie in 2011 zal dit aspect wel worden bezien. De subsidies
voor ondersteuning van medezeggenschapsorganisaties worden in uitzonderingsbepalingen
geregeld. Besloten is dat de financiering van deze organisaties ongewijzigd
blijft totdat een nieuwe of herziene wetgeving in werking treedt die de financiering
van de individuele cliëntenraden afdoende regelt. De organisaties die
in 2008 instellings- of projectsubsidie van het Fonds PGO hebben ontvangen,
krijgen voor ondersteuning van medezeggenschap in de nieuwe systematiek hetzelfde
bedrag als in 2008. Dat geldt ook voor Vraag Raak van Kans Plus. De criteria
voor de evaluatie tot 2011 om in aanmerking te kunnen komen voor € 30 000
zullen worden gegeven. De minister zal bezien in hoeverre tijdig kan worden
gepreciseerd waarop zal worden geëvalueerd. De Kamer zal hiervan in kennis
worden gesteld. Van de nieuwe PGO-organisaties komt alleen de organisatie
voor subsidie in aanmerking die voor een nieuwe aandoening het meest representatief
is. De representativiteit zal worden bepaald aan de hand van het ledenaantal.
LFB Nederland heeft een unieke constructie en de subsidie aan hen wordt daarom
door een apart artikel in de regeling gecontinueerd.
De minister kent de motie van mevrouw Van Miltenburg niet, maar hij vindt
de suggestie om in het vervolg in één keer tegenover alle ministeries
verantwoording af te leggen wel interessant. Overigens levert de nieuwe subsidiesystematiek
juist een administratieve lastenverlichting op.
De staatssecretaris vindt het van belang dat
de ondersteuning van cliënten en patiënten op verschillende niveaus
tot stand komt en dat goed wordt samengewerkt. Het kabinet is vooral verantwoordelijk
voor het landelijk niveau. Daarom worden vooral landelijke organisaties gesubsidieerd.
In de vierjarenprogramma’s van de landelijke organisaties kan worden
samengewerkt met de regionaal werkende organisaties. Zo kan Zorgbelang Nederland
juist als sectororganisatie van de regionale zorgbelangorganisaties de verbinding
leggen tussen de landelijke koepels, de categorale organisaties en de regionale
en lokale infrastructuur. Nu zijn vooral de provincies verantwoordelijk voor
de financiering van zorgbelangen op regionaal niveau. Met het IPO wordt overlegd
over de afstemming tussen het Rijk en de provincies op dit gebied. De minister
wil overleggen met de VNG over de ondersteuning op het niveau van gemeenten,
de Wmo en de samenhang tussen lokaal en provinciaal niveau.
De afgelopen drie jaar is fors geïnvesteerd in de cliëntenparticipatie
voor de Wmo door middel van de programma’s Lokale versterking ggz en
Lokaal Centraal. Hiervoor is 15 mln. gereserveerd vanuit het idee dat cliëntenparticipatie
een integraal onderdeel is van de Wmo. Het programma Lokale versterking
ggz krijgt in 2009 ongeveer 1 mln. De middelen die onbesteed blijven worden
namelijk overgeheveld naar 2009, zodat de activiteiten die door vertraging
niet zijn uitgevoerd, nog kunnen worden uitgevoerd. Het ministerie van VWS
zal binnenkort de programma’s Lokale versterking ggz en Lokaal Centraal
met de betrokken partijen bespreken. Daarbij zal ook worden gekeken naar de
resultaten van de projecten en gebruik gemaakt worden van de tussenevaluatie
van het Verwey-Jonker Instituut. Deze evaluatie laat zien dat het goed gaat,
maar ook dat er nog meer moet gebeuren. De staatssecretaris vindt het belangrijk
dat de gemeenten hun rol in het kader van de Wmo oppakken. Overigens is er
al in 86% van de gemeenten een Wmo-raad. Voor de cliëntenparticipatie
in de Wmo moet een goed fundament aanwezig zijn. Is dat fundament nog onvoldoende
aanwezig en komen partijen met een goed plan, dan is de staatssecretaris na
overleg met partijen bereid om nog voor één jaar financiën
te zoeken. Daarna moeten gemeenten zelf bijdragen. Voor de versterking van
de cliëntenpositie en belangenbehartiging op lokaal niveau is 2,7 mln.
structureel per jaar beschikbaar. Deze middelen worden de komende jaren gecontinueerd,
maar wel wordt aangestuurd op verdergaande samenwerking tussen de programma’s
Lokale versterking ggz, Lokaal Centraal en Versterking cliëntenpositie.
Afgesproken is dat partijen een gezamenlijk plan opstellen, dat in het najaar
wordt verwacht.
Voor Per Saldo wordt de subsidie in een apart artikel in de regeling gecontinueerd
omdat Per Saldo zich, anders dan andere ondersteunende organisaties, vooral
richt op het geven van advies aan patiënten, gehandicapten of ouderen
in hun rol als werkgever van een zorgaanbieder of van een andere hulpverlener.
De subsidie wordt verleend op basis van een jaarlijks in te dienen activiteitenplan
en begroting. Bij de suggestie van mevrouw Van Miltenburg om nog maar één
keer tegenover alle ministeries verantwoording af te leggen geeft de staatssecretaris
aan het een interessant idee te vinden, maar zij merkt wel op dat dit er niet
toe mag leiden dat andere ministeries voor de financiële ondersteuning
naar VWS verwijzen. Ook zij moeten namelijk een bijdrage leveren vanuit hun
eigen beleidsterrein. Tot slot benadrukt de staatssecretaris dat vrijwilligers
in de zorg van groot belang zijn. Zonder hen zou van veel patiënten-
en cliëntenondersteuning niets terechtkomen.
Nadere gedachtewisseling
Mevrouw Willemse-van der Ploeg (CDA) is het
eens met de staatssecretaris over de vrijwilligers. Is het juist dat de ggz-
en de vg-sector en de drie koepels vanaf nu op het gebied van geld en zeggenschap
gelijk worden behandeld en aan alle overleggen deelnemen en dat daarna wordt
bekeken of er een nieuw topinstituut met kamers moet komen? Evaluatiecriteria
moeten uitdagend genoeg zijn om de dynamiek in de sector te tarten. Kan de
staatssecretaris bevestigen dat voor de ondersteuning van cliëntenorganisaties
in de ggz 1 mln. is uitgetrokken, dat er op dit vlak 1 mln. onderuitputting
is, dat de staatssecretaris bereid is daarna voor een jaar financieel bij
te dragen en dat zij daarover in gesprek gaat met de gemeenten?
De heer Van der Vlies (SGP) vindt de voorgestelde
regeling een stap vooruit. De systematiek is niet in beton gegoten en kan
nog worden verbeterd. Het is winst dat 10 mln. extra wordt ingezet en dat
de minister verdere stappen niet uitsluit. Als het beoordelingskader in september
aanleiding geeft tot nader beraad, dan zal dat plaatsvinden.
Hoe gaat de staatssecretaris om met organisaties die zich uit de drie
koepels terugtrekken en vervolgens als zelfstandige aan de onderhandelingstafel
gaan zitten? De heer Van der Vlies sluit niet uit dat de nieuwe constructie
met een topinstuut voor de vijf participanten werkbaar is, maar
de weg daarnaartoe moet zorgvuldig zijn. Het is daarom zaak hiermee bij de
samenstelling van de Programmaraad rekening te houden.
Mevrouw Leijten (SP) vindt dat de nieuwe systematiek
er op papier mooi uitziet, maar vraagt zich af of de papieren versie aansluit
op de werkelijkheid. Zij mist nog steeds een visie op de diversiteit en de
eigenheid van organisaties en op de onderlinge samenwerking. De staatssecretaris
overlegt nu met de provincies en gemeenten over de verschillende financieringsstromen,
maar voorheen was daar nog geen visie op.
Zij is blij met de toezegging dat de verkenning naar de bereikbaarheidseis
naar de Kamer zal worden gestuurd, maar vindt het wel vreemd dat het dan niet
mogelijk is om bij nieuwe organisaties de representativiteit te achterhalen.
Mevrouw Van Miltenburg (VVD) neemt het de
minister kwalijk dat hij haar motie niet kent, terwijl het daarin gaat om
een regeling waaraan nog hard moet worden gewerkt.
Het baart haar zorgen dat wel de organisaties in het veld wel praten over
patiënten, gehandicapten en ouderen (PGO), maar niet over de ggz en de
verstandelijk gehandicapten. Kan de minister toezeggen dat de ggz en de vg
alsnog een eigen koepel krijgen als de voorgenomen samenwerking niet lukt?
Fodok haalt met de subsidie die zij ontvangt, heel veel geld binnen voor meer
activiteiten. Dit aspect zou moeten kunnen leiden tot een hogere basissubsidie.
Hoeveel ruimte hebben nieuwe spelers om toe te treden tot de nieuwe regeling?
Het lijkt erop dat zij nu geen kans krijgen en dat is heel ernstig.
Het doet de heer Vendrik (GroenLinks) deugt
dat ook de minister vindt dat de positie van de ggz en de vg geborgd moet
worden. Het resultaat dat de bemiddelaar heeft geboekt, verneemt hij graag.
Cliënten- en patiëntenorganisaties zijn ook een politieke bondgenoot.
Kan de minister expliciet aangeven dat dit zo is?
Tot slot rekent de heer Vendrik voor dat er 20% verlies is doordat
vier jaar lang geen loon- en prijsbijstelling plaatsvindt. In absolute zin
gaat het vaak om kleine bedragen. Hij vraagt de minister daarom 1. op de begroting
inzichtelijk te maken of en zo ja hoe het kwaliteitsperspectief en de rol
van de cliëntenorganisaties al in 2009 een rol spelen en 2. iets te doen
aan de loon- en prijsbijstelling.
Mevrouw Van Dijken (PvdA) vraagt de minister
nog eens in te gaan op de situatie voor Vraag Raak, want als er niks verandert,
is hun probleem niet opgelost. Als medezeggenschap serieus wordt genomen zal
financiering moeten volgen.
De minister sluit zich graag aan bij de woorden
over de vrijwilligers.
Bij de topstructuur met kamers is gelijkwaardigheid het leitmotiv. Dat
zal zich nog moeten vertalen in de belangenbehartiging en in de interne toedeling
van budgetten en het is van belang dat een en ander gebeurt op initiatief
van de koepels zelf. Op korte termijn moeten het Landelijk platform GGZ en
het Platform VG wel worden betrokken bij deze ontwikkeling.
De evaluatiecriteria moeten uitdagend zijn. De minister staat open voor
additionele criteria uit het veld.
Het staat organisaties vrij om zich uit de koepel terug te trekken. De
overheid moedigt dat niet aan. Het kabinet voert overleg met verschillende
organisaties, maar het structureel overleg vindt alleen plaats met de klankbordgroep.
De minister meent dat maximaal is aangesloten bij de diversiteit in de
zorgsector doordat 200 instellingen in aanmerking komen voor subsidie. PGO
staat inderdaad voor een bepaald deel van de organisaties. Het is best
mogelijk dat in de toekomst voor een andere kwalificatie moet worden gekozen.
Nieuwkomers kunnen voor de drie subsidies in aanmerking komen, mits sprake
is van een nieuwe aandoening en van representativiteit. Het is best mogelijk
dat na 2011 een herschikking moet plaatsvinden. De vraag over Vraag Raak zal
de minister schriftelijk beantwoorden.
Afzien van de prijsbijstelling is integraal kabinetsbeleid. Daarvan wil
de minister niet afwijken. Hij zal de komende jaren wel voortdurend bekijken
of de middelen voor de beoogde doelen toereikend zijn. Het kwaliteitsperspectief
en de positie van de patiëntenorganisaties komen wel terug op de begroting.
Op de bereikbaarheid, de representativiteit en de relatie tot de groepen
zal de minister nog schriftelijk ingaan.
De staatssecretaris zegt dat de versterking
van de cliëntenpositie, een structurele subsidie van 2,7 mln., doorloopt.
De onderuitputting van de Wmo-gelden zijn 1 mln. Deze zijn vooral bestemd
voor de ggz-sector voor 2009. Het is aan de gemeenten om de cliëntenparticipatie
vorm te geven. Daarop komt de staatssecretaris in een volgende voortgangsrapportage
Wmo terug. Mocht blijken dat de gemeenten in het kader van de Wmo hun verantwoordelijkheid
nemen en dat de bundeling van de programma’s Lokale versterking ggz,
Lokaal Centraal en Versterking cliëntenpositie tot nieuwe initiatieven
leidt maar dat er nog een financieel probleem is, dan wil de staatssecretaris
dat bezien.
Het is de staatssecretaris niet bekend dat de Wmo-raden niet met de gemeenteraden
mogen spreken omdat zij gesubsidieerd worden door B&W. Als dat zo is,
is dat schokkend. Zij vraagt de Kamerleden om signalen die daarop wijzen,
aan haar door te geven zodat dit voor het eerstvolgende overleg met de VNG
geagendeerd kan worden.
Op de vraag of het bedrag van € 100 000 voor Zorgbelang
Nederland wordt gehandhaafd, zal de staatssecretaris schriftelijk ingaan.
Toezeggingen
– De Kamer ontvangt in september 2008 het beoordelingskader voor
de vierjarenprogramma’s.
– De Kamer ontvangt op korte termijn de verkenning van de subsidiëring
van de kleine organisaties.
– De Kamer wordt zo spoedig mogelijk geïnformeerd over de samenstelling
van de Programmaraad.
– De Kamer wordt geïnformeerd over de ratio achter de subsidiebedragen € 30 000
en € 90 000.
– De Kamer wordt geïnformeerd over de evaluatiecriteria van
2011. Hierbij zal het veld worden betrokken.
– De vragen over de positie van Vraag Raak en de stand van zaken
bij Zorgbelang Nederland en de voortgang daarin worden schriftelijk beantwoord.
De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn
en Sport,
Smeets
De adjunct-griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
Sjerp
I.v.m. een nagekomen correctie.
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), Halsema (GroenLinks), Kant (SP), Snijder-Hazelhoff
(VVD), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Joldersma (CDA), Jan de Vries (CDA),
Smeets (PvdA), voorzitter, Van Miltenburg (VVD), Schippers (VVD), Omtzigt
(CDA), Koşer Kaya (D66), Willemse-van der Ploeg (CDA), Van der Veen
(PvdA), Schermers (CDA), Van Gerven (SP), Wolbert (PvdA), Heerts (PvdA), Zijlstra
(VVD), Ouwehand (PvdD), Agema (PVV), Leijten (SP), Bouwmeester (PvdA) en Wiegman-van
Meppelen Scheppink (ChristenUnie).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Vendrik (GroenLinks), Van Velzen (SP),
Neppérus (VVD), Vietsch (CDA), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Verdonk
(Verdonk), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Atsma (CDA), Van der Ham
(D66), Çörüz (CDA), Gill’ard (PvdA), Smilde (CDA),
Langkamp (SP), Vermeij (PvdA), Arib (PvdA), Kamp (VVD), Thieme (PvdD), Bosma
(PVV), Luijben (SP), Tichelaar (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie) en De
Wit (SP).