29 214
Subsidiebeleid VWS

nr. 11
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 november 2005

In het debat dat ik met uw Kamer 8 juni jongstleden (Handelingen II, vergaderjaar 2004–2005, nr. 88, blz. 5297–5307) mocht hebben over het rapport van de tijdelijke commissie onderzoek zorguitgaven is de financiering van instellingen zoals het CBO aan de orde gesteld. Ik heb de Kamer toen toegezegd schriftelijk te informeren welk beleid ik voer inzake de financiering van kennisinstellingen. Dat doe ik bij deze. Ik geef hiermee ook invulling aan de toezegging van de staatssecretaris van VWS, gedaan per brief van 25 juli 2005, aan uw Kamer in reactie op een brief van de ondernemingsraad van het Nederlands Instituut van Zorg en Welzijn (NIZW).

In mijn nota «Kennis, Innovatie en Meedoen» van 22 september 2003 (kamerstukken II 2003/2004, 29 214, nr. 1) en mijn brief over de nadere uitwerking van het subsidiebeleid van 9 september 2004 (kamerstukken II 2003/2004, 29 214, nr. 9) heb ik u reeds de hoofdlijnen van mijn beleid geschetst. Die hoofdlijnen betreffen een bundeling van geldstromen op een aantal essentiële programma's, vermindering van het aantal subsidierelaties en versterking van de programmering. In deze brief zet ik uiteen wat de consequenties van de uitvoering van die beleidslijnen zijn voor de kennisinfrastructuur. Ik beperk me daarbij tot die delen van de kennisinfrastructuur waarmee VWS een financiële relatie onderhoudt. Dat betekent dat ik in deze brief niet nader inga op mijn bemoeienis met de Europese onderzoekprogramma's, de TNO-programmering en de kennisinvesteringen die worden gedaan met de middelen uit het Fonds Economische Structuur. Ook mijn bemoeienis met de universiteiten en de universitair medische centra in het bijzonder laat ik in deze brief buiten beschouwing.

VWS kent drie complementaire afwegingskaders voor investeringen in en subsidiëring van onderzoek en kennistoepassing en -verspreiding. Dat zijn respectievelijk:

a. de programma's kennis voor VWS;

b. de programma's kennis voor het veld;

c. de ZonMw-programma's.

De programma's kennis voor VWS.

Een majeur thema in het Project Andere Overheid is de versterking van de kennisfunctie van de rijksoverheid. Ook de commissie Wijffels heeft in haar analyse van de brugfunctie van TNO en de grote technologische instituten als belangrijk te verbeteren factor gewezen op de rol van de rijksoverheid als opdrachtgever en programmeur. VWS herkent die analyse en is reeds enkele jaren doende zijn kennisfunctie te versterken en boekt daarbij goede voortgang. Dat uit zich in een meer proactieve houding bij het tot stand brengen van werkprogramma's en goede afspraken en informatieuitwisseling tijdens de onderzoeksfase. De programmering van «kennis voor VWS» is gericht op kennis die direct de verschillende beleidsfasen ten goede komt. Het analytisch onderscheid tussen «kennis voor VWS» en het hier na volgende «kennis voor het veld» heeft met name betrekking op de gedetailleerdheid van de inhoudelijke bemoeienis van VWS met de programmering. De instellingen die mij de benodigde kennis aanleveren zijn voor een belangrijk deel direct aan VWS gelieerd, zoals adviesraden, het RIVM en het SCP. Voor een ander deel betreft dat privaatrechtelijke stichtingen, zoals het NIVEL en het Trimbosinstituut.

De programma's kennis voor het veld.

Zonder dat ik wil treden in de verantwoordelijkheden van de verschillende partijen in de zorg en de maatschappelijke ondersteuning («het veld») om in hun eigen kennis- en informatiebehoefte te voorzien, onderken ik de noodzaak op specifieke gebieden overheidsmiddelen in te zetten voor kennisgeneratie, kennistoepassing en kennisverspreiding. Het criterium om overheidsmiddelen ter stimulering van kennisgeneratie, kennistoepassing en kennisverspreiding in te zetten is het ontbreken van een adequate kennisinfrastructuur, die wezenlijk bijdraagt aan het goed functioneren van de zorgmarkt of de maatschappelijke ondersteuning. Ook het ontbreken van partijen met een natuurlijke neiging om kennisopdrachten te verlenen, of als dergelijke partijen wel bestaan, maar het hen ontbreekt aan kapitaalkracht om in hun kennisbehoefte te kunnen voorzien, is voor mij aanleiding te overwegen overheidsmiddelen in te zetten voor kennisprogramma's.

Ik heb op het VWS-domein 7 kennisgebieden onderscheiden1, waarvoor ik programmatische kaders heb gedefinieerd, die in nauw overleg met veldpartijen nader moeten worden ingevuld en waarvoor ik voorzie dat de overheid de komende jaren goede argumenten heeft die programma's gedeeltelijk te bekostigen. Voor een deel zullen de programma's worden uitgevoerd via de intermediaire organisatie ZonMw, voor een deel zullen ze worden uitgevoerd door een select aantal kennisinstellingen die daarvoor een subsidie ontvangen. Dat betreft onder andere het kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO en drie kenniscentra in oprichting op de terreinen langdurige zorg, jeugd en maatschappelijke inzet. Deze kenniscentra zijn nieuwe organisaties die voortkomen uit een negental reeds bestaande organisaties. De betrokken organisaties hebben op 23 september jongstleden een Memorandum van Overeenstemming getekend waarin zij zijn overeengekomen te zullen werken aan de oprichting van de nieuwe kenniscentra. Daarmee is een belangrijke mijlpaal bereikt. De betrokken organisaties werken tevens aan meerjarige inhoudelijke programma's waarvan een eerste concept al met het ministerie is besproken.

De ZonMw-programma's

ZonMw is een intermediaire organisatie die volgens zijn missie onderzoek, ontwikkeling en implementatie stimuleert en financiert ten behoeve van de verbetering van preventie, zorg en gezondheid. Het domein dat ZonMw bestrijkt heeft voor het merendeel betrekking op wat ik «kennis voor het veld» noem, en voor een beperkt deel op «kennis voor VWS». Voor de programmatische werkwijze en aanpak die ik voorsta, heb ik met ZonMw een goed functionerende uitvoeringsorganisatie tot mijn beschikking. Een intermediaire organisatie heeft echter slechts dan meerwaarde, wanneer zij een rol speelt in de programmering, beoordeling en toekenning van voorstellen voor onderzoek, ontwikkeling en implementatie.

De financiering van privaatrechtelijke kennisinstellingen

De kennisinstellingen NIVEL, Trimbosinstituut, CBO en de kenniscentra Langdurende Zorg, Jeugd, en Maatschappelijke Inzet beschouw ik als essentieel onderdeel van de VWS-kennisinfrastructuur, omdat ze een centrale positie innemen bij het uitvoeren van de zeven kennisprogramma's voor het veld, dan wel een wezenlijke bijdrage leveren aan het vervullen van de kennisbehoefte van VWS zelf. Deze instellingen genereren, synthetiseren, geven toegang tot en verspreiden actief kennis, waarvan de zorg en de maatschappelijke ondersteuning – en dus de burger – beter wordt. De kennisopbouw binnen deze instellingen, voor een deel vastgelegd in databestanden en voor een deel in de hoofden van experts, vraagt van VWS een zorgvuldige benadering. De benadering die ik volg is een combinatie van (i) meerjarige programmatische afspraken, onder andere over te onderhouden infrastructuur, (ii) periodieke evaluatie van de betekenis en waardering aan de gebruikerszijde, mede in relatie tot ontwikkelingen in niet door VWS bekostigde kennisinfrastructuur, en (iii) specifieke opdrachtverlening. Dat vraagt zorgvuldig opereren in een spanningsveld, waar enerzijds vertrouwen in het geding is – vertrouwen dat inherent is aan een kennisrelatie – en anderzijds moet worden gegarandeerd en gestimuleerd dat er goede prestaties worden geleverd tegen redelijke kosten. Die balans moet steeds worden opgemaakt, terwijl er tegelijkertijd voldoende perspectief op continuïteit wordt geboden voor deze organisaties die meer zijn dan pure contractresearch-organisaties.

Dat alles heeft mij doen besluiten voortaan geen lumpsum instellingssubsidies meer te verstrekken aan de bovengenoemde instellingen. In plaats daarvan ben ik bereid meerjarige afspraken te maken over concrete activiteiten, zoals te onderhouden infrastructuur en investeringen in het verzamelen, verrijken, valideren en verspreiden van kennis. Ik beperk mij daartoe tot een select aantal instellingen, met name het NIVEL, het Trimbosinstituut, het CBO en de bij de Kenniscentra Langdurende Zorg, Jeugd en Maatschappelijke Inzet betrokken instellingen. Ik ben bereid deze instellingen te subsidiëren en zal de prestaties periodiek evalueren in een op de toekomst gericht perspectief. Daarnaast zal ik, voorzover VWS zelf direct belanghebbende is, opdrachten verstrekken voor concrete kennisproducten zoals beleidsevaluaties. De opdrachtverlening zal plaats vinden met in achtneming van de regels die voor opdrachtverstrekking gelden. Dat betekent dat opdrachten zullen worden aanbesteed dan wel zullen verstrekt in het kader van een nog overeen te komen meerjarig raamcontract.

Aan de bovengenoemde kennisinstellingen heb ik onlangs een brief gestuurd, waarin ik het kader schets van de activiteiten die in aanmerking komen voor subsidie. Die kaders zullen de komende tijd nader worden ingevuld. Dat zal in goed overleg met de kennisinstellingen plaats vinden. Ik heb er alle vertouwen in dat de uiteindelijke invulling er één is, die door de betrokken partijen als betekenisvol zal worden beleefd. Ik hoop u met deze brief naar tevredenheid te hebben geïnformeerd.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J. F. Hoogervorst


XNoot
1

Deze gebieden zijn reeds genoemd in mijn brief over de nader uitwerking van het subsidiebeleid en betreffen (i) de openbare gezondheidszorg, (ii) gezondheidsbescherming enbevordering, (iii) curatieve zorg, (iv) langdurende zorg, (v) jeugd, (vi) maatschappelijke inzet, en (vii) sport.

Naar boven