29 200 VI
Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2004

nr. 14
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 13 oktober 2003

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 25 september 2003 overleg gevoerd met minister Donner van Justitie over:

- de brief van de minister van Justitie inzake het Jaarverslag van de Raad voor de Rechtspraak (JUST03–435);

– de brief van de minister van Justitie inzake de kabinetsreactie inzake het Jaarverslag van de Raad voor de Rechtspraak (JUST03–546);

– de brief van de minister van Justitie inzake de personele problematiek binnen de rechtspraak in 2003 (28 600-VI, nr. 136).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

Mevrouw Griffith (VVD) maakt zich zorgen over de toenemende werkdruk bij de Raad voor de rechtspraak (de Raad), te meer daar in een onderzoek van het Parket-Generaal naar voren komt dat de gerechten in vooral de grote steden niet in staat zijn de zaken die het OM aanbrengt, te verwerken, ook financieel niet. De minister moet wat dat betreft de vinger aan de pols houden, maar hij wil eigenlijk wachten op het totaaloverzicht van de gebreken in de keten dat in 2004 verschijnt. Aan de hand daarvan wil hij komen tot een concrete toedeling, maar dan kan een en ander al zijn vastgelopen in de keten. Om de druk op de zittende magistratuur (ZM) te verminderen, is er in de huidige toedeling al rekening mee gehouden dat het OM meer afdoeningen voor haar rekening neemt, maar hoe staat het daarmee?

Wat vindt de minister van de inzet van een advocaat als rechter-plaatsvervanger? Er kunnen zich ook integriteitproblemen voordoen. Wat gebeurt er dan? Wat betekent dit voor de onafhankelijkheid en integriteit van de rechterlijke macht? Wat wordt er gedaan om de verschillen in deskundigheid en bejegening tussen de gerechten te verminderen c.q. weg te nemen? Hoe staat het met de verbetering van de rechtseenheid en de motivering van beslissingen? Wat is er gedaan aan de wachttijden en het gebrek aan informatie over het uitlopen van zittingen? Hoe staat het met de selectie en opleiding van secretarissen met voldoende talent voor de rechterlijke macht?

Uit een onderzoek van juriste Ashley Terlouw naar het overleg tussen vreemdelingenrechters blijkt dat deze afspraken maken over richtinggevende uitspraken. De uitkomsten van het overleg gebruiken ze als richtlijn bij hun vonnis. Verhoudt dit zich tot het waarborgen van de in de wet geregelde aspecten met betrekking tot procespartijen? De rechter beslist op basis van feiten en omstandigheden, maar er worden dus ook afspraken gemaakt. In hoeverre zijn die van invloed op het oordeel van de rechter? Moeten ze niet worden gepubliceerd, met het oog op de openheid en toegankelijkheid?

De heer Wolfsen (PvdA) vraagt hoe het staat met de veiligheid in rechtbanken, de organisatorische veranderingen, de klachtenregeling, de klantvriendelijkheid van rechtbanken en het benoemingenbeleid met betrekking tot rechter-plaatsvervangers in het licht van de advocatuur. Rechtbanken moeten overigens niet afhankelijk zijn van rechter-plaatsvervangers, want dat maakt het systeem kwetsbaar. De vergoeding voor rechter-plaatsvervangers is overigens vrij laag. Wellicht helpt een betere facilitering op dat punt, in die zin dat rechtbanken financieel meer ruimte krijgen om van plaatsvervangers gebruik te maken als dat echt nodig is. Wie is er verantwoordelijk voor de huisvesting van de rechterlijke macht?

Het is essentieel dat de doorlooptijden korter worden en dat de werkvoorraden tot aanvaardbare hoogte worden teruggebracht. Bij de Centrale raad van beroep liggen momenteel nog honderden oude WAO-zaken, maar het gaat wel om het inkomen van mensen. Ook spreekt deze raad recht in bijstandszaken en WW-zaken. Die mogen niet onnodig lang blijven liggen. Bij de strafzaken in cassatie die bij de Hoge Raad terechtkomen, vindt in 10% strafvermindering plaats, omdat de redelijke termijn is overschreden. Dat is zeer zorglijk. Inzicht in de doorlooptijden bij het Hof in Amsterdam ontbreekt helemaal, maar een grote drugsbaron die in eerste instantie tot meer dan zeven jaar was veroordeeld en daarop in cassatie ging, is uiteindelijk vrijgelaten toen twee jaar later bleek dat de redelijke termijn was overschreden. Daar komt bij dat dit Hof ook nog 100 oude zaken heeft liggen. Dat is onacceptabel. Trage rechtspraak is slecht voor iedereen. De heer Wolfsen is zeer benieuwd naar de oorzaken van de te lange doorlooptijden en de te grote werkvoorraad. Het komt in elk geval niet doordat er niet hard genoeg wordt gewerkt, want er wordt heel hard gewerkt. Krijgt de rechtspraak te weinig middelen? Wordt het werk niet goed verdeeld? Is er nog te veel efficiencybelemmerende wetgeving? Doet de Dienst vervoer en ondersteuning haar werk niet goed? Heeft de Forensische psychiatrische dienst (FPD) haar rapporten nooit op tijd gereed? Vraagt de advocatuur steeds om uitstel? Of komt het door trage rechterlijke procedures? De heer Wolfsen verzoekt de minister om samen met de Raad onderzoek te doen naar de oorzaken van deze traagheid. Hij wil ook weten wat er nog aan oude voorraden ligt. Ook een vergelijking tussen de verschillende gerechtshoven op het punt van de achterstand is op zijn plaats. Wellicht kan het laatste al voor de begrotingsbehandeling zijn afgerond, zodat die kwestie dan enige prioriteit kan krijgen. De Raad zou het geld dan kunnen verdelen.

De heer Wolfsen zou ook graag zien dat de minister een voorzet voor minimumnormen geeft. Misschien kan hij aangeven dat een bepaalde zaak in het geval van cassatie uiterlijk na bijvoorbeeld acht maanden bij de Hoge Raad moet liggen en dat de totale doorlooptijd van een bestuursrechtszaak bijvoorbeeld maximaal een jaar mag duren. De minimumnormen kunnen dan functioneren als het begin van een verdere oriëntatie. In een volgend jaarverslag kan worden aangegeven hoe vaak de minimumnormen zijn overschreden. Daar kun je dan iets mee. Aan gemiddelden heb je in ieder geval niets.

Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA) hecht met het oog op de rechtspleging zeer aan een duidelijke taakafbakening en verantwoordelijkheidsverdeling tussen het ministerie en de Raad. De Raad stelt dat het huidige begrotingsproces onvoldoende recht doet aan de staatsrechtelijke positie van de rechtspraak als onafhankelijke staatsmacht. De verhouding tussen het ministerie en de Raad is dus nog vrij diffuus. De Raad mag zich ook gaan bezighouden met privaatrechtelijke beheerstaken, maar hoe wordt er met de overige beheerstaken omgegaan? De Raad wil ook zijn eigen archief regelen, maar waar eindigt dat?

De geconstateerde productiestijging wordt voor de helft te niet gedaan, doordat de zwaarte van de rechtszaken is gestegen. Hoe komt dat? Ook de megazaken, die vooral spelen bij de gerechten in de grote steden, spelen een rol, want de gerechten worden betaald per vonnis. Een megazaak rust dus bovenmatig zwaar op het budget. Daar wil de CDA-fractie te zijner tijd over doorspreken. Het probleem van de doorlooptijden en de werkvoorraden, dat heel slecht is voor het rechterlijke systeem, speelt al langer. Waarom is er niet eerder begonnen met het systematisch meten daarvan? Mevrouw Van Vroonhoven stemt in de beleidsprioriteiten van de Raad, maar stelt de minister nog aanvullende, inhoudelijke prioriteiten? Op het ene gebied is meer achterstand dan op het andere. Heeft de minister de Raad nog wat mee te geven?

Per 1 januari 2005 wordt overgegaan op een baten-lastenstelsel, maar ook dat vergroot de afstand tussen rechtspraak en departement. Het moet dan wel vaststaan dat de rechtspraak haar eigen financiële boontjes kan doppen. De minister gaat meer aandacht geven aan mediation. Kan de Raad daar een aanvullende rol in spelen?

Het antwoord van de minister

De minister constateert met de Kamer dat er sprake is van een bemoedigende invulling van de rechterlijke organisatie nieuwe stijl, al loopt nog niet alles even goed. In de begroting 2004 worden substantieel meer middelen beschikbaar gesteld voor de rechtspraak. Raad en OM zijn beide van mening dat het bedrag voor 2004, gelet op de huidige budgettaire situatie, adequaat is. Er kan dan worden tegemoetgekomen aan de problematiek op het gebied van personeel en veiligheid. Dit gaat niet ten koste van het veiligheidsprogramma. De publieke aandacht gaat weliswaar meestal uit naar de strafrechtspleging, met 220 000 zaken, maar toch is dat slechts een onderdeel van de rechtspleging, want er zijn ook nog eens 1,5 miljoen civiele en bestuursrechtzaken. Vanwege de aandacht voor veiligheid loop je het risico dat extra middelen vooral worden ingezet voor de strafrechtspleging, waardoor er bij de civiele en de bestuursrechtspleging opstoppingen optreden. Achterstand daar heeft echter gevolgen voor het maatschappelijk functioneren en het ritme van het maatschappelijk verkeer en dat is heel slecht. In de begroting 2004 is dit probleem ondervangen door het beschikbaar stellen, via een bezuiniging op andere functies binnen het departement – dit gaat niet ten koste van het veiligheidsprogramma – van extra middelen voor de uitbreiding van de civiele rechtspleging de komende jaren. Desondanks moet ook in 2004 een efficiencyslag bij de rechterlijke macht worden gemaakt, want afgezet tegen de bekostigingsnormen blijft de reële bekostiging achter bij de Lamicienormen. Het niveau van 2004 wordt in de begrotingsstukken weliswaar vertaald naar de jaren daarna, maar voor de middelen voor de veiligheidsketen wacht de minister eerst op het beeld van de gesignaleerde knelpunten in de keten. Daarna kunnen de extra middelen zo verantwoord mogelijk worden ingezet. Over de reclassering wordt komend jaar gesproken, want dat mag geen knelpunt bij de afhandeling worden.

De uitspraak in Amsterdam, als gevolg van logistieke problemen, staat op zichzelf en is geen uiting van een systematisch beleid. Dat heeft de rechtbank ook laten weten. Er zijn afspraken gemaakt over de logistiek en de aanvoer van gedetineerden. Er wordt ook geprobeerd vrije ruimten binnen rechtbanken te creëren, zodat gedetineerden daar tijdelijk kunnen verblijven. In Amsterdam is daartoe een plan van aanpak opgesteld, met alle betrokken diensten, maar ook bij de andere rechtbanken is dat gebeurd. Er wordt voorts gestreefd naar een verbetering van de informatie over wachttijden, maar het is nog beter wachttijden zoveel mogelijk te voorkomen. De Dienst vervoer en ondersteuning valt weliswaar rechtstreeks onder verantwoordelijkheid van de minister, maar praktische afspraken hierover worden gemaakt door deze dienst, het OM en de ZM.

Het wetsvoorstel om ook het OM zaken te laten afdoen, ligt bij de Raad. Naar verwachting ligt het nog dit jaar bij de Kamer. De Kamer krijgt de komende weken voorts een aantal wetsvoorstellen, opgesteld in overleg met de Raad, dat is gericht op een substantiële verbetering in de verwerkingscapaciteit van de rechter. De Raad heeft voor de civiele rechtspleging een commissie ingesteld die gaat studeren op verbeteringen en vereenvoudigingen op dat terrein, want ook daar moet tot verdere efficiency worden gekomen. Bij de civiele rechtspleging is nog steeds sprake van een zekere lijdelijkheid van rechter en advocatuur. De laatste bepaalt overigens het ritme, al is dat in de loop van de tijd steeds meer verschoven naar de rechter.

De veelplegers vragen veel capaciteit. De inzet in Amsterdam is erop gericht deze personen langer te straffen. In Den Haag is de strafmaat voor hen verschoven naar drie maanden, ook bij vrij eenvoudige zaken. De zaak als zodanig wordt daardoor zwaarder, maar het gevolg is dat je veel minder zaken hebt. De verwachting is dat het beleid voor veelplegers uiteindelijk leidt tot minder belasting voor politie, OM en ZM op dat punt, omdat van dezelfde persoon minder zaken hoeven te worden behandeld, maar dat wil niet zeggen dat de totale werklast minder wordt, want naast die van veelplegers blijven er veel andere zaken over. Het stijgen van de moeilijkheidsgraad van zaken is ten dele optisch. De eenvoudige zaken worden momenteel veel sneller afgerond, vooral in de transactiesfeer. Dat gebeurt vooral door het OM. De zaken die bij de rechter komen, zijn per saldo veel zwaarder. Daarnaast speelt de toegenomen complexiteit van de wetgeving, de Europese dimensie en de maatschappelijke verhoudingen.

Pas in 2001, door de veranderingen binnen de rechterlijke macht en de rechterlijke organisatie, is de aandacht op de doorlooptijden komen te liggen. Daarvoor concentreerde men zich op de totale werklast. Bij de afzonderlijke colleges, zoals de Raad van State, was er al wel eerder aandacht voor. Constateren dat er sprake is van lange doorlooptijden houdt nog niet in dat je die heel snel kunt bekorten, want dat heeft vooral met de capaciteit te maken. De capaciteit van een gerecht kun je niet structureel inzetten op de afdoening van de achterstand. Je moet inderdaad oppassen met het uitgaan van gemiddelden, want dan zit je al gauw goed. Minimumnormen werken echter ook niet. Het probleem zit in de spreiding. Daarom moet je uitgaan van het ideale plaatje en dan bekijken wat je wat je wel en niet haalt. Los daarvan blijft de inzet gericht op het verkorten van de doorlooptijden, maar het is en blijft een aparte, incidentele last op de begroting van de rechterlijke macht. De normale capaciteit moet namelijk worden ingezet op de instroom, want die moet ook weer uitstromen in een bepaalde tijd. Aan de hand daarvan krijg je een beeld van wat er aan werkvoorraden aanwezig is, in het licht van de totale werklast. De minister zegt toe dat hij de feiten op dit punt zal laten bekijken, in overleg met de Raad. Een vergelijking tussen de gerechten hoort daar ook bij. De verdeling van middelen tussen de gerechten wordt al mede afgestemd op het benchmarkingsysteem. De norm wordt afgeleid van wat de best presterende rechtbanken en hoven realiseren, maar je moet voorkomen, puur naar de werklast kijkend, dat de slechtst presterende gerechten extra middelen krijgen. Je moet tevens onderscheid maken tussen het algemene probleem van de doorlooptijden en de knelpunten bij een aantal specifieke gerechten, zoals het Hof te Amsterdam. Die vergen gerichte aandacht. Deze kwestie wordt ook besproken met de Raad, want er is sprake van opvallende verschillen tussen de colleges. Overigens hebben de colleges in de nieuwe systematiek ook een verantwoordelijkheid. De minister gaat ervan uit dat het systeem komend jaar sluitend wordt gemaakt, zodat de gegevens over de doorlooptijden dan wel beschikbaar zijn.

Een duidelijke taakafbakening en verantwoordelijkheidsverdeling met betrekking tot de rechtspleging tussen ministerie en Raad is staatsrechtelijk niet gewenst. Een zekere mist in dit opzicht is aanbevelenswaardig, ook in de verhouding tussen Raad en colleges. De drie machten binnen de Staat zijn overigens in geen enkel systeem echt te scheiden, want ze zijn afkomstig van dezelfde overheid. Ze zijn uit elkaar gehaald vanwege van het functioneren van de vrijheid. Om echter te voorkomen dat ze elk een andere richting uitgaan, zijn er mechanismen nodig die zorgen voor afstemming, zonder dat ze helemaal doorzichtig zijn. Als je die helder wilt maken, krijg je ruzies over taakafbakening en bevoegdheden.

Uitgangspunt bij de rechtspraak is de beoordeling van het individuele geval. De bevoegdheden op dat punt zijn duidelijk. Bij het OM gaat het om het vorderingsbeleid. Vanwege de preventieve werking worden afspraken in dat kader gepubliceerd. De rechtsmacht is niet toegewezen aan individuele rechters, maar aan de colleges. Daarin ligt besloten dat je van de colleges een zekere harmonisatie mag verwachten van aspecten die niet samenhangen met het concrete geval. Bij een standaardgeval hoort een bepaalde straf, ervan uitgaand dat een bepaling op een bepaalde wijze wordt uitgelegd. Dit soort mechanismen is bij alle gerechten aanwezig, maar ze moeten niet worden gepubliceerd, want dan creëer je pseudo-wetgeving waarin rechters de wet op een bepaalde manier uitleggen. De afspraken op dit terrein, gebaseerd op wat er in de raadkamers wordt gezegd over algemene kwesties, bijvoorbeeld over hoe een bepaling wordt uitgelegd, liggen vaak ook niet op schrift, want de vertaling ervan blijft afhankelijk van concrete zaken. Omdat een groot aantal rechters dezelfde soort zaken behandelt, moet er wel tot een zekere consistentie worden gekomen, zodat er geen willekeur ontstaat. Dat moet echter niet zichtbaar worden. De motivering van een bepaalde uitleg komt in de individuele zaak en het vonnis tot uitdrukking. Vervolgens kun je aan de hand van de regelmaat een bepaald patroon afleiden.

De rechterlijke macht functioneert dus anders dan een bestuurlijke macht, zoals het OM. Het OM vordert namens de Staat en ontvangt richtlijnen, aanwijzingen. Bij de rechtbanken gaat het meer om de coördinatie van wat uiteindelijk individuele beslissingen zijn. De richtlijnen die de rechterlijke macht toepast, werken ook anders uit dan bij het OM, want ze vallen grotendeels onder het geheim van de raadkamers. Dat betreft de elementen die leiden tot het vonnis in een concreet geval, zonder dat die zichtbaar worden. De wetgever bepaalt de maximumstraf, maar de officier van justitie vordert in het individuele geval. Omdat de minister de beleidsverantwoordelijke in dezen is, moet er wel duidelijkheid zijn over het beleid op dit punt. Dat is de reden van de publicatie van de richtlijnen aan het OM.

Uiteindelijk gaat het om het verschil tussen beleid en beheer. Ook al is de minister verantwoordelijk voor het functioneren van de rechterlijke macht, als de doorlooptijden te lang zijn, kan hij van een gerecht niet eisen dat die kwestie binnen een maand is geregeld, want dat is een beheerskwestie. Hij kan wel vragen wat men nodig heeft om de doorlooptijden te bekorten. Dat is het overgangsgebied waar mist hangt. De minister blijft verantwoordelijk voor de rechtspleging als geheel, maar de rechter blijft verantwoordelijk voor de beslissing in een individueel geval. Het enige wat de wetgever kan doen, als hij constateert dat de wet op een bepaalde manier wordt uitgelegd, is die wet veranderen. De minister moet een OM-beleidslijn kunnen verantwoorden, want dan gaat het om beleid, maar dat geldt niet bij de rechterlijke macht, want coördinerende afspraken vallen onder de verantwoordelijkheid van rechters. De Raad kan de totstandkoming daarvan faciliteren, net als de verdeling van zaken over de gerechten en de specialisatie. Uiteraard kan de Kamer deze kwesties bespreken, want dat bevordert het goed functioneren van de systematiek.

De Raad kan zijn eigen archief bijhouden, uiteraard binnen de grenzen van de Archiefwet, want het is een overheidsorgaan. Het baten-lastenstelsel ligt besloten in de verzelfstandiging van de rechterlijke macht. Anders kan de begroting van de minister op dat punt worden aangevochten, terwijl hij niet de bevoegdheid heeft de Raad op bepaalde punten te corrigeren. Deze situatie is het gevolg van genomen besluiten. Aan het overnemen van privaatrechtelijke beheerstaken ligt ook een keuze ten grondslag. Anders zouden zaken als aanbesteding en inkoop altijd via het departement moeten lopen, maar dat is inefficiënt, want dat brengt veel bureaucratie met zich.

Er wordt gewerkt aan een verbetering van de motivering van beslissingen, maar het efficiënt laten verlopen van de diverse stromen hoort daar ook bij. In de begroting staan daarnaast nog inhoudelijke wensen, de rechterlijke macht betreffend, waar de minister de komende jaren aandacht aan gaat besteden. De instroom van secretarissen verloopt heel goed. De Raad is gestart met een loopbaanbeleid, zodat getalenteerde personen kunnen doorstromen naar de rechterlijke macht. Het beleid is dus gericht op doorstroming. Rechter-plaatsvervangers zijn vooral werkzaam in meervoudige kamers. Het oordeel in een bepaalde zaak hangt dus niet alleen van hen af. Met het oog op de inzet van een advocaat als rechter-plaatsvervanger zijn elementaire waarborgen getroffen, bijvoorbeeld op het punt van verschonen en wraking. Hij of zij mag ook niet in hetzelfde arrondissement vonnis geven. Het gaat er in ieder geval om de aanwezige rechtskundigheid zo effectief mogelijk te mobiliseren. Op die manier krijgt de advocatuur ook beter inzicht in de grenzen en mogelijkheden van rechtspraak. Additioneel voordeel is voorts dat advocaten op leeftijd vaak helemaal overstappen naar de rechterlijke macht. Dat zorgt voor een belangrijke instroom aan rechters. Bezwaren, zoals het integriteitprobleem, zijn zoveel mogelijk ondervangen, maar blijven een punt van aandacht. De vergoeding voor rechter-plaatsvervangers is niet hoog, maar op die manier krijg je wel mensen die echt gemotiveerd zijn. De minister staat ambivalent ten opzichte van een verhoging van de vergoeding, maar de Raad heeft ook een mening over hoe hier op termijn mee moet worden omgegaan.

Voor de vreemdelingenkamers is er destijds bewust voor gekozen geen hoger beroep toe te staan. De rechtspraak werd formeel geconcentreerd bij één kamer, met nevenzittingsplaatsen elders. Daardoor konden de vreemdelingenrechters onderling contact houden. Op die manier werd samenhang in de rechtspraak gecreëerd, zonder het middel van hoger beroep. Inmiddels is het hoger beroep ingevoerd ten aanzien van de zaak zelf bij de Afdeling rechtspraak. Ook in de vreemdelingenrechtspraak dreigde het gevaar dat de rechter, ondanks de regelgeving, uitging van een bepaalde ingezette koers. Ook die situatie moest je niet verharden tot gepubliceerde regels, omdat het ook toen om een individuele zaak ging, met een individuele rechter. Toch was dit destijds een bewuste keuze van de wetgever. Nu is echter een andere keuze gemaakt. De praktijk bij vreemdelingenkamers is dus veranderd.

De minister zal zich nog nader laten voorlichten over de stand van zaken met betrekking tot de veiligheid op rechtbanken. Van een extra financiële vergoeding kan geen sprake zijn, want die kwestie valt onder de beheerfunctie van de Raad. De Raad en PG's hebben wel een aantal acties ondernomen voor de veiligheid in rechtbanken. Het Raamwerk beveiliging rechterlijke organisatie wordt vertaald in lokale veiligheidsmaatregelen. Er wordt overlegd over wie bij de afzonderlijke gerechten verantwoordelijk is voor de aanvoer van gevangenen en wie dat controleert. De beveiligingsfunctie bij de gerechten wordt ook beter georganiseerd. De publiekscontrole wordt onder meer verbeterd met behulp van detectiepoortjes. Er worden voorts afspraken gemaakt met de parketpolitie. Ook worden periodiek audits gehouden, waarbij de beveiliging wordt meegenomen.

De wetgever en het bestuur gaan zich ook buigen over hoe er moet worden omgegaan met alle geschillen in de samenleving. In het verleden werd te vaak en te snel gedacht dat een geschil moest worden opgelost door de rechter. Inmiddels is er sprake van een verschuiving en wordt er gekeken naar adequate mechanismen om geschillen op te lossen, zonder die te formaliseren tot rechtsgeschillen. De rechterlijke macht is nauw betrokken bij het ontwikkelen van mediation. Rechters geven vaak aan dat een bepaalde zaak wellicht beter geschikt is voor mediation. Er moet wel voor worden opgepast mediation een officiële plaats in de Grondwet te geven als formeel systeem van geschilbeslechting, want dan creëer je een nieuwe rechter.

Nadere gedachtewisseling

De heer Wolfsen (PvdA) wil weten wanneer het onderzoek naar de oorzaken van de vertragingen plaatsvindt.

De minister wijst erop dat de Raad al een aantal plannen heeft ontwikkeld voor het aanpakken van de achterstanden. Bij de begrotingsbehandeling wordt daarop teruggekomen. De minister verschaft dan ook informatie over de situatie bij het Hof te Amsterdam. Daar is inderdaad een probleem. Momenteel worden zaken die niet van de rechtbank Utrecht komen door andere gerechtshoven behandeld. Het type zaken wordt ook bekeken.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie,

De Pater-van der Meer

De griffier van de vaste commissie voor Justitie,

Pe


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Van de Camp (CDA), Klaas de Vries (PvdA), Van Heemst (PvdA), Vos (GroenLinks), Rouvoet (ChristenUnie), Adelmund (PvdA), De Wit (SP), Albayrak (PvdA), Luchtenveld (VVD), Wilders (VVD), Weekers (VVD), De Pater-van der Meer (CDA) voorzitter, Çörüz (CDA), Verbeet (PvdA), ondervoorzitter, Lazrak (SP), Wolfsen (PvdA), Tonkens (GroenLinks), Jan de Vries (CDA), Van Haersma Buma (CDA), Eerdmans (LPF), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Nawijn (LPF), Van Fessem (CDA), Straub (PvdA), Griffith (VVD), Van der Laan (D66) en Visser (VVD)

Plv. leden: Dijsselbloem (PvdA), Timmer (PvdA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Kalsbeek (PvdA), Van Velzen (SP), Tjon-A-Ten (PvdA), Van Baalen (VVD), Blok (VVD), Hirsi Ali (VVD), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Jager (CDA), Van Heteren (PvdA), Vergeer (SP), Arib (PvdA), Karimi (GroenLinks), Buijs (CDA), Sterk (CDA), Varela (LPF), Joldersma (CDA), Hermans (LPF), Ormel (CDA), Van Dijken (PvdA), Örgü (VVD), Lambrechts (D66) en Rijpstra (VVD).

Naar boven