28 973
Toekomst van de intensieve veehouderij

nr. 37
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 oktober 2009

Met deze brief informeer ik u over de uitvoering van de motie Cramer c.s. (31 700 XIV, nr. 93) over onderzoek naar de mogelijkheden van de combinatiekip in een moderne en duurzame veehouderij.

Inleiding

In Nederland worden jaarlijks circa 30 miljoen eendagshaantjes van legkippenrassen gedood en gebruikt als voedsel voor onder andere dierentuindieren. De haantjes van de gespecialiseerde legkippenrassen zijn niet geschikt voor de vleesproductie omdat ze langzaam groeien, slecht bevleesd zijn en de vleesproductie economisch niet rendabel is.

Het doden van deze haantjes roept maatschappelijke weerstand en ethische discussies op. Op 7 oktober 2008 heb ik u de resultaten van het ASG-onderzoek «Het doden van eendagshaantjes; kan dat niet anders» aangeboden (Kamerstuk 31 700 XIV, nr. 9). Eén van de alternatieven voor het doden van eendagshaantjes na de geboorte, die in dit onderzoek zijn beschreven, is het houden van pluimveerassen die geschikt zijn voor zowel de eier- als de vleesproductie. Van dergelijke combinatiekippen (ook wel dubbeldoel kippen genoemd) groeien de haantjes op voor de vleesproductie, terwijl de hennetjes gehouden worden voor de productie van eieren.

Bij motie Cramer c.s. (31 700 XIV, nr. 93) heeft de Kamer verzocht de combinatiekip als optie in het onderzoek te behouden en te onderzoeken hoe de combinatiekip in een moderne en duurzame pluimveehouderij past. In bijgevoegd rapport heeft Wageningen Universiteit en Research centrum (WUR) onderzocht wat de mogelijkheden, kansen en eventuele consequenties zijn van een combinatiekip.1

In deze brief ga ik eerst in op de bevindingen van het onderzoek van de WUR. Daarbij komen achtereenvolgens aan de orde de huidige pluimveeproductie van combinatiekip rassen, de consequenties van verschillende soorten combinatiekip rassen voor de biologische efficiëntie, de milieubelasting, het dierwelzijn en de kosten in vergelijking met de gangbare leg- en vleespluimveerassen.

Vervolgens schets ik de verwachte marktkansen van een combinatiekip in Nederland. Tenslotte geef ik mijn beleidsinzet weer.

Bevindingen uit het onderzoek van de WUR

De commerciële productie van eieren en pluimveevlees in Nederland en wereldwijd vindt plaats op grootschalige bedrijven en is vergaand gespecialiseerd.

Er zijn aparte pluimveerassen, houderijsystemen en ketens voor de productie van eieren en pluimveevlees. Naast de commerciële productie wordt pluimvee wereldwijd in kleine aantallen rondom huis gehouden (de zogenaamde backyard farming). Dergelijke dieren worden vaak voor zowel de eier- als de vleesproductie gehouden.

Combinatiekippen worden in Nederland niet gehouden voor consumptiedoeleinden. In de zuidelijke EU-lidstaten, vooral Italíë, is er wel belangstelling voor de haantjes van legrassen die op jong volwassen leeftijd voor de vleesconsumptie geslacht worden. De markt voor dit product vertoont een neerwaartse trend. In het Midden-Oosten en Afrika en bij bepaalde bevolkingsgroepen is er ook belangstelling van de consument voor haantjes van legpluimveerassen.

De WUR heeft vijf mogelijkheden voor een combinatiekip vergeleken met de gangbare gespecialiseerde leg- en vleespluimveerassen. In alle gevallen gaat het produceren van eieren en vlees door eenzelfde ras gepaard met een verlies aan productie-efficiëntie. Hennen leggen vanuit een oogpunt van voergebruik en milieubelasting efficiënt eieren als ze veel eieren kunnen leggen bij een laag volwassen gewicht. Pluimveevlees wordt efficiënt geproduceerd als de kuikens in relatief korte tijd het slachtgewicht (circa twee kilogram) kunnen bereiken. Dit is alleen mogelijk wanneer de ouders van de vleeskuikens juist een hoog volwassen gewicht kunnen bereiken. Een hoog volwassen gewicht gaat echter weer samen met een relatief lage eiproductie. Het produceren van eieren en vlees met eenzelfde ras gaat derhalve gepaard met een fors hogere milieubelasting en fors hogere kosten in vergelijking met de gespecialiseerde leg- en vleesrassen. Dit verschil kan variëren van 50 tot 100%. Economisch en milieutechnisch gezien is het mesten van haantjes van de meer legtypische rassen de minst slechte optie.

Wat het dierenwelzijn betreft, verwacht de WUR dat voor de hennen geen tot weinig winst geboekt kan worden in een productiesysteem met combinatiekippen in vergelijking met de huidige gespecialiseerde legpluimveerassen. Voor de haantjes van de onderzochte combinatiekip-rassen worden enige welzijnsvoordelen verwacht zoals minder voetzool- en bewegingsproblemen.

Naast de gevolgen voor de milieubelasting en de kostprijs is de potentiële marktvraag naar het vlees van de haantjes van combinatiekippen van belang. Zoals aangegeven is er in de zuidelijke EU-lidstaten een krimpende markt voor haantjes van legrassen. Uitgaande van de huidige situatie in Italië wordt gemiddeld per inwoner per jaar 0.25 haantje van een legras geconsumeerd voor een prijs die op ruim het dubbele ligt van de prijs voor gangbaar pluimveevlees. Wanneer we uitgaan van het huidige jaarlijkse aantal van circa 30 miljoen eendaghaantjes van legtypische combinatiekip-rassen en afzet op de Nederlandse markt, zou dit gemiddeld per inwoner twee haantjes per jaar betekenen.

Gelet op de huidige culinaire traditie in Nederland en naburige landen, de beperkte waardering van de slacht- en eetkwaliteit van deze dieren en vergeleken met de ontwikkeling van de consumptie in Italië, schat de WUR de marktkansen voor dergelijke aantallen minimaal in. De WUR ziet wel kansen voor het opzetten van een combinatiekipketen voor een groep geïnteresseerde consumenten. Hiervoor is een expliciete consumentenvraag, een geïnteresseerde ketenpartij, die bereid is te investeren in de ontwikkeling en introductie van een marktconcept, en langdurig commitment van een voldoende grote groep consumenten noodzakelijk.

Beleidsinzet

De problematiek van de eendagshaantjes in de legpluimveehouderij staat volop in de maatschappelijke belangstelling. Zoals aangegeven in mijn brief van 7 oktober 2008 (Kamerstuk 31 700 XIV, nr. 9) worden de haalbaarheid, kosten en diervriendelijkheid van drie mogelijke alternatieven voor het doden van eendagshaantjes verder onderzocht. Naar verwachting zal eind dit jaar meer bekend zijn over de haalbaarheid van het alternatief «uitselecteren van mannelijke eieren door het kijken in het vers gelegde ei». Hierover zal ik de Kamer nader informeren.

Wat betreft de op verzoek van de Kamer toegevoegde optie van de combinatiekip concludeer ik op basis van het bijgevoegde WUR-rapport dat dit geen grootschalig alternatief kan zijn voor het doden van eendagshaantjes. Het volledig omschakelen van de gehele Nederlandse eierproductie van gespecialiseerde legrassen naar combinatiekip-rassen brengt vanuit economisch en milieu oogpunt bezien aanzienlijke bezwaren met zich mee. Tevens is het de vraag of er bij de huidige open markten een substantiële afzetmogelijkheid is in Nederland en Europa voor haantjes van dergelijke combinatiekippen.

Ik zie wel mogelijkheden voor een deelmarkt van eier- en vleesproductie op basis van de combinatiekip. Dergelijke projecten kunnen alleen tot stand komen op initiatief van het bedrijfsleven, ketenpartijen en maatschappelijke organisaties.

Er loopt op dit moment een initiatief waarin met financiële ondersteuning van het ministerie van LNV de mogelijkheden van de ontwikkeling van een marktconcept op basis van een combinatiekip worden onderzocht. Andere soortgelijke initiatieven van marktpartijen en maatschappelijke organisaties zal ik actief ondersteunen en financieel faciliteren via het ter beschikking staande LNV-instrumentarium.

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven