28 371
Wijziging van de Wet op de loonbelasting 1964 in het kader van administratieve lastenverlichting en vereenvoudiging in socialeverzekeringswetten (Aansluitingswet Walvis)

nr. 7*
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 10 november 2003

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid2 heeft een aantal vragen voorgelegd aan de regering over het rapport Samenwerking UWV-Belastingdienst (SZW03-451). De regering heeft deze vragen beantwoord bij brief van 7 november 2003.

Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Hamer

De adjunct-griffier van de commissie,

Post

Vragen CDA-fractie

1

Welke gevolgen heeft het voor de samenwerking indien er tijdens de separate politieke besluitvorming niet besloten wordt tot tijdvaksystematiek voor de premieheffing werknemersverzekeringen?

Bij brief van 1 juli jl., kenmerk SOZA-03-451, hebben wij aangegeven dat de uitwerking in wetgeving reeds in belangrijke mate vorm heeft gekregen in de wetsvoorstellen Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) en de Invoeringswet Wfsv. De regering omarmt het voorstel tot het invoeren van een tijdvakkensystematiek en heeft het in de Invoeringswet Wfsv opgenomen.

Zie ook het antwoord op vraag 26, indien in het verdere traject alsnog zou worden besloten om niet tot een tijdvakkensystematiek te komen.

2

Welke andere kritieke beslispunten, die de effectiviteit van de samenwerking kunnen bedreigen, doen er zich gedurende het implementatietraject mogelijk nog voor?

De regering maakt van deze gelegenheid gebruik om de verhouding tussen de wetsvoorstellen Walvis1 en de Aansluitingswet Walvis2 en het wetsvoorstel Wfsv nader te verduidelijken.

In de wetsvoorstellen Walvis en de Aansluitingswet Walvis worden het fiscale loonbegrip en het socialeverzekeringsloonbegrip geharmoniseerd. Het wetsvoorstel Walvis is daarom primair te beschouwen als een wijziging van de materiewetten.

Naast de toelichting op de gevolgen van de wijziging van het loonbegrip is in de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Walvis in beleidsmatige zin ingegaan op het voorgestelde aangiftesysteem: premie-inning op nominatieve aangifte achteraf (PANA).3

De wettelijke verankering van dit voorstel wordt echter niet in het wetsvoorstel Walvis geregeld, maar in het wetsvoorstel Wfsv. Dit laatste wetsvoorstel heeft vooral het karakter van een «organisatiewet».

Gezien het vorenstaande kan besluitvorming over de wetsvoorstellen Walvis en Aansluitingswet Walvis separaat van het wetsvoorstel Wfsv plaatsvinden.

Spoedige besluitvorming over de wetsvoorstellen Walvis en Aansluitingswet Walvis is gewenst om marktpartijen (werkgevers, accountantskantoren en softwareleveranciers van salarisadministraties) zo tijdig mogelijk duidelijkheid te geven over het nieuwe loonbegrip. Uitblijven van deze duidelijkheid zal het implementatiescenario onder druk zetten.

Daarnaast zou hierdoor ook bewerkstelligd worden dat er per 1 januari 2005 een administratieve lastenverlichting kan worden bereikt als gevolg van het invoeren van een gewijzigd premieloon (zie ook het antwoord op vraag 3).

Om duidelijkheid aan UWV, de Belastingdienst en de marktpartijen te bieden over de nog in te dienen wetsvoorstellen Wfsv en de Invoeringswet Wfsv is spoedige besluitvorming in 2004 hierover te zijner tijd gewenst. Op deze wijze kunnen de ontwikkeling en de realisatie van processen en geautomatiseerde voorzieningen voor de implementatie per 1 januari 2006 worden gehaald.

Dit geldt in het bijzonder voor de ontwikkeling van de polisadministratie. De Europese aanbestedingsprocedure voor de bouw van de polisadministratie dient volgens plan te verlopen. Cruciale momenten in deze procedure zijn de vaststelling begin januari 2004 van een volledig functioneel ontwerp van de polisadministratie en de definitieve gunning eind april 2004. Indien tijdens de aanbestedingsprocedure, of nadien, substantiële wijzigingen of aanvullingen zouden moeten worden aangebracht, dan kan dat tot gevolg hebben dat de procedure moet worden overgedaan. Het gevolg daarvan is dat de aanbesteding van de polisadministratie en mogelijk de bouw van de nieuwe heffings- en inningsadministratie aanzienlijk wordt vertraagd en invoering per 1 januari 2006 niet kan worden gerealiseerd. De implementatiekosten stijgen hierdoor en de aangegeven besparingen en de verlaging van de administratieve lasten zouden eerst later kunnen worden gerealiseerd (zie ook het antwoord op vraag 26).

3

Kan de regering in een overzicht een nadere specificatie geven van zowel de kosten en baten als van de administratieve lastenverlichting gedurende de verschillende implementatiefasen van de Samenwerking tussen UWV en Belastingdienst?

In het eindrapport is aangegeven dat de implementatiekosten in totaal € 435,1 mln. bedragen. Hiervan ziet € 161,4 mln. op de kosten voor het sociaal plan voor UWV en Belastingdienst Onderstaand overzicht geeft een nader inzicht in de kosten. De kosten betreffen de inzet voor ontwerp, bouw en implementatie van de processen, infrastructuur en voorzieningen, alsmede overige kosten zoals voor hardware, software, licenties, en dergelijke.

Nader overzicht kosten SUB/Walvis in miljoenen Euro's

 200320042005200620072008200920102011–19Totaal
ICT27,575,763,110,5013,313,313,30216,7
Sociaal Plan3,37,15,733,048,925,715,69,312,8161,4
Overig8,713,316,95,01,0000044,9
Communicatie1,82,54,33,50000012,1
Totaal41,398,690,052,049,939,028,922,612,8435,1

De baten vinden hun oorsprong in de afvloeiing van personeel bij UWV. Zoals in het eindrapport is aangegeven blijven er structureel 500 fte bij UWV ten behoeve van de polisadministratie. Daarnaast worden in de periode 2006 t/m 2008 circa 400 medewerkers ingezet om aanloopproblemen bij de Polisadministratie op te vangen en zijn er in de periode 2006 t/m 2010 een niet onbelangrijk aantal medewerkers nodig om premie-inning oude jaren en onderhoud basisregistraties te verzorgen. Nog eens 100 fte zullen worden ingezet bij opsporing van fraude in de uitkeringssfeer. In eerste aanleg zullen 1 700 fte verdwijnen bij de collecterende functie. Daarnaast verdwijnen 400 fte bij de distribuerende functie als gevolg van het wetsvoorstel Walvis. In onderstaande tabel is de fasering van de af te vloeien fte's weergegeven. Deze fasering is gebaseerd op aannames. Gezien de complexiteit van de operatie kunnen de aantallen door de jaren heen afwijken. Wel is duidelijk dat er in totaal uiteindelijk 2 600 fte's structureel zullen afvloeien.

Nader cumulatief overzicht van af te vloeien fte's

JaarFte's (afgerond)Besparing in € x mln (afgerond)
200520013
20061 20070
20072 000119
20082 500152
2009 e.v.2 600156

Daarnaast gaan er 800 fte over naar de Belastingdienst. De overgang zal gefaseerd plaatsvinden. Per 1 juli 2005 gaan 475 fte over, hoofdzakelijk werkzaam in de looncontroles en bijzonder onderzoek. Per 1 januari 2006 gaan nog eens 125 fte over, per 1 januari 2007 gevolgd door de resterende 200.

Ten aanzien van de administratieve lastenverlichting kan het volgende worden toegelicht.

In totaal is de lastenverlichting vanaf 2006 € 276 mln. per jaar. Door de voorgestelde fasering wordt dit bedrag in twee stappen bereikt.

Het voornemen is om per 1 januari 2005 het premieloon in te voeren. Dit levert inclusief de tweede nota van wijziging een administratieve lastenverlichting op van € 196 mln. Daar komt bij dat de invoering van het nieuwe aangiftesysteem een jaar later plaatsvindt. Dit levert nog eens € 20 mln op. In totaal wordt per 1 januari 2005 een administratieve lastenverlichting bereikt van € 216 mln.

Per 1 januari 2006 wordt de samenwerking geëffectueerd. Op deze datum wordt ook het nieuwe uitkeringsloon ingevoerd. Dit levert in totaal een additionele administratieve lastenverlichting op van € 60 mln.

De omvang van de administratieve lastenverlichting is gebaseerd op het onderzoeksmodel van het EIM. Het EIM heeft een model ontwikkeld waarin de administratieve lasten van werkgevers in beeld zijn gebracht. Het EIM heeft een dergelijk model ontwikkeld voor zowel het sociale als het fiscale domein.

In het model wordt de tijdsbesteding van bepaalde handelingen vermenigvuldigd met de prijs. Op deze wijze worden de kosten inzichtelijk gemaakt. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen werkgevers die de administratie zelf doen of uitbesteden. Zowel het tijdsbeslag, als de prijs, zijn gebaseerd op empirisch onderzoek van EIM.

Het onderzoek van het EIM dateert uit 2000. Het aan dat onderzoek ontleende bedrag aan vermindering van administratieve lasten is gebaseerd op de gegevens uit dat jaar uitgedrukt in prijspeil 2000. Het kabinet heeft besloten voor de vaststelling van de vermindering van de administratieve lasten in de lopende kabinetsperiode de situatie per ultimo 2002 als uitgangspunt te kiezen en het prijspeil naar 2002 aan te passen. Om die reden worden de modellen op dit moment geactualiseerd.

In het voorjaar van 2004 zal het kabinet de taakstellingen voor de verschillende departementen vaststellen. Op dat moment zullen ook de gegevens voor de onderhavige operatie worden geactualiseerd.

4

Het wetsvoorstel Walvis1 is nog niet aangenomen op 1 oktober 2003. Kan de regering nader specificeren hoe de temporisering van de aanbevolen scenario's en het overzicht van plateaus en mijlpalen zich verhouden tot volledige implementatie van de premie-inning en de polisadministratie?

Zie antwoord vraag 2.

Vragen PvdA-fractie

5

Waardoor ontstaat precies de besparing van € 156 miljoen?

Zie antwoord vraag 3.

6

Zijn de invoeringskosten van de samenwerking UWV en Belastingdienst (SUB) in de begroting 2004 en 2005 opgenomen?

De kosten en baten van de samenwerking UWV en de Belastingdienst zijn meerjarig ingeboekt in de begrotingen van SZW en Financiën voor het jaar 2004. Voor SZW zijn deze kosten en baten verwerkt in de uitvoeringskosten van de premiegefinancierde sociale verzekeringsuitgaven voor de WW en de WAO. Dit is vermeld op pagina 163 en 172 van de Begroting SZW.1

In de begroting van Financiën zijn de invoeringskosten opgenomen in de meerjarenraming van beleidsartikel 1.2

De invoeringskosten zijn ook opgenomen in de Voorjaarsnota 2003.3 De afzonderlijke bedragen voor de Belastingdienst en UWV zijn vermeld op pagina 20 en 50.

7

Zijn de liquiditeitskosten van € 1,4 miljard opgenomen in het meerjarenbeeld bij de begroting 2004 en de lasten daarvan in verdere jaren?

Het eenmalige liquiditeitstekort van € 1,4 miljard heeft geen invloed op het meerjarig uitgavenbeeld van de begroting van SZW. Dit tekort hangt namelijk samen met het feit dat de premies werknemersverzekeringen (premieontvangsten) op kasbasis later zullen binnen komen bij de fondsen voor de WW en de WAO.

Doordat de premie-ontvangsten zoals gebruikelijk op transactiebasis worden gemeten, wordt de kasvertraging niet zichtbaar in de premieontvangsten en het exploitatiesaldo van de sociale fondsen. Aangezien het exploitatiesaldo van de sociale fondsen ook meetelt voor het EMU-saldo geldt dit mutatis mutandis ook voor het EMU-saldo.

Het eenmalige liquiditeitstekort zal ten laste komen van de vermogensreserves van de fondsen.

8

Wat is het effect op de staatsschuld in 2005, 2006 en verdere jaren in cijfers als het liquiditeitstekort uit de reserves sociale verzekeringen wordt genomen?

In welk jaar zou dat dan precies plaatsvinden?

Zoals bij het antwoord op vraag 7 al is aangegeven zal het liquiditeitstekort ten laste komen van de vermogensreserves van de fondsen. Voor ultimo 2004 wordt het vermogensoverschot van de UWV-fondsen geraamd op € 7,2 miljard zoals is aangegeven op pagina 301 van de Begroting van SZW. Deze overschotten zullen lager uitvallen doordat het liquiditeitstekort hiervan ten laste wordt gebracht.

Aangezien deze reserves meetellen voor de berekening van de Staatsschuld zal deze schuldpositie met € 1,4 miljard verslechteren. Het liquiditeitstekort treedt op met de invoering van het nieuwe aangiftesysteem per 1 januari 2006.

9

Wat zijn de effecten op de loonkosten indien via premieverhoging het liquiditeitstekort wordt gefinancierd? Hoeveel moet voor welke regeling de premie verhoging zijn?

Een verhoging van het werkgeversdeel van de premie AWF met 1% en werkgeverspremie WAO met 0,5% levert op jaarbasis een bedrag op gelijk aan het liquiditeitstekort. Een tijdelijke verhoging (gedurende 1 jaar) van de premies is dan voldoende om het liquiditeitstekort op te vangen. De hiermee samenhangende stijging van de loonkosten varieert van +½% rond het niveau van het minimumloon tot ongeveer +¾% voor lonen rond modaal. Omdat het een tijdelijke verhoging zou betreffen zullen de loonkosten het jaar daarop in dezelfde mate kunnen dalen.

In de beantwoording op de vragen 7 en 8 is evenwel aangegeven dat het tekort ten laste zal komen van de vermogensreserves van de fondsen, waardoor deze premiemutaties niet optreden.

10

Welke garanties bestaan er dat de berekende besparingen en de geraamde invoeringskosten daadwerkelijk gehaald zullen worden? Wie loopt daarvoor de risico's en wie is verantwoordelijk?

De besparingen en invoeringskosten zijn voor beide organisaties taakstellend. Dat wil zeggen dat de geraamde bedragen zijn verwerkt in de budgetten van de organisaties.

De invoeringskosten van de Polisadministratie zijn door UWV op een planmatige en zorgvuldige en reproduceerbare wijze tot stand gekomen en getoetst door externe deskundigen.

De invoering van de samenwerking geschiedt aan de hand van deelprojecten, die ieder een eigen budget hebben. Over de voortgang van de deelprojecten en de uitputting van het budget wordt periodiek gerapporteerd. Op deze wijze kunnen dreigende budgetoverschrijdingen worden gesignaleerd en vroegtijdig maatregelen hiertegen worden getroffen. Naar verwachting bieden deze maatregelen een afdoende waarborg om de berekende besparingen te realiseren en binnen het kader van de geraamde invoeringskosten te blijven. De kwaliteit van de processen die daaraan ten grondslag liggen, zijn en worden onderworpen aan audits van UWV en Belastingdienst.

De verantwoordelijkheid en risico's voor de invoeringkosten en de besparingen liggen bij UWV en Belastingdienst, ieder voor hun deel van de samenwerking.

11

Hoe verhoudt zich de ruime invoeringsperiode van Walvis van 1 januari 2005 tot 2008 met de uiterst korte invoeringsperiode van de Wet Werk en Bijstand1 (WWB) voor gemeenten (minder dan 3 maanden tot 15 maanden) terwijl daar ook geheel nieuw administraties moeten worden opgezet?

De WWB is een (wettelijke) decentralisatieoperatie waarbij als randvoorwaarde is gesteld dat de implementatie van, voor en door gemeenten dient te gebeuren. De WWB bevat namelijk vele aspecten waarbij de gemeenten zelf het beleid formuleren. Bovendien leidt de WWB tot deregulering. Tevens is door het kabinet besloten om de WWB gefaseerd in te voeren. Dit faseringsvoorstel biedt volgens het Uitvoeringspaneel Gemeenten voldoende ruimte om de WWB in 2004 op een goede manier in te voeren.2 Uiterlijk 1 januari 2005 zal de WWB in alle gemeenten volledig zijn ingevoerd.3

Ten aanzien van de samenwerking tussen UWV en de Belastingdienst geldt dat er twee geheel nieuwe automatiseringssystemen moeten worden gebouwd (heffings- en inningssadministratie en polisadministratie) en een aantal automatiseringssystemen bij UWV en de Belastingdienst moeten worden aangepast. De nieuwe systemen moeten in staat zijn om zo'n 140 tot 160 mln regels per jaar digitaal te kunnen verwerken en op te slaan. Deze digitale aanlevering moet geschieden door de werkgevers die daar hun administraties op moeten gaan aanpassen. In totaal zullen zo'n 600 000 werkgevers hun administraties moeten gaan aanpassen.

Zowel de bouw van de nieuwe systemen van UWV en de Belastingdienst, als de aanpassingen die werkgevers aan hun administraties moeten verrichten vergen de nodige voorbereidingstijd. Deze voorbereidingsactiviteiten voor UWV en Belastingdienst zijn in principe per 1 januari 2006 afgerond. De periode tussen 2006 en 2008 wordt gebruikt om de gesloten bedrijfsvoering bij UWV te realiseren. Voor de gesloten bedrijfsvoering is een voldoende gevulde Polisadministratie noodzakelijk, die in het tijdsbestek tot 2008 zijn beslag krijgt.

12

Hoeveel formatieplaatsen verdwijnen in welk jaar als gevolg van Walvis en de premie-inning belastingdienst bij het UWV (blz. 2)?

Zie antwoord vraag 3.

13

Wat is invloed van de verlaging van het aantal formatieplaatsen UWV op de gebouwencapaciteit van het hoofdkantoor waar voor 10 jaar huurovereenkomsten zijn aangegaan? In hoeverre is geanticipeerd op de verlaging van de formatie?

De gevolgen van de verlaging van de arbeidsplaatsen bij UWV heeft geen grote gevolgen voor de bezettingsgraad van het hoofdkantoor van UWV. In totaal zullen er in 2003 en 2004 2 300 tot 2 500 fte op het hoofdkantoor gehuisvest worden. Als gevolg van de samenwerking zullen hiervan 100 fte verdwijnen. Overigens is in de huurcontracten het recht op onderverhuur opgenomen.

14

Wat is er waar van de geruchten dat de regering de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) bij de gemeenten weg wil halen en bij het UWV wil onderbrengen als compensatie voor het formatieverlies van Walvis en SUB?

Het kabinet is thans bezig met de uitwerking van de contouren van het nieuwe stelsel van arbeidsongeschiktheidsregelingen, die bij brief van 16 september jl.1 aan de Tweede Kamer zijn geschetst. Bij deze uitwerking zal rekening worden gehouden met de afspraken in het najaarsakkoord over gedeeltelijk arbeidsongeschikten die niet werken. Het onderbrengen van de IOAW bij het UWV als compensatie voor het formatieverlies als gevolg van de wetsvoorstellen Walvis en Wfsv speelt bij de uitwerking van de contouren van het nieuwe stelsel geen rol.

15

Wat zijn de effecten van de verder gaande wijzigingen van het loonbegrip in de Nota van Wijziging op de individuele werknemers. In welke mate is er dan sprake van inkomensverlies. Aan welke compensatie wordt daarbij gedacht?

De tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel Walvis leidt tot een verruiming van het loonbegrip ten opzichte van het oorspronkelijke wetsvoorstel.2 Ook alle individueel toe te rekenen variabele en incidentele loonelementen zullen tot het nieuwe SV-loon gaan behoren (zoals overwerk, winstuitkering etc.). Door de verruiming van het SV-loon neemt de uitkeringsgrondslag toe en ook de premiegrondslag neemt toe ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel. De premiegrondslag blijft hierdoor in hoge mate gelijk aan de huidige grondslag. De aanvankelijk voorziene grondslagversmalling treedt dus niet op. Hierdoor is het niet meer nodig om de premies te verhogen. Dit betekent dat ook de voorziene inkomenseffecten als gevolg van de premieverhoging en de grondslagversmalling niet optreden. Het ging hier om een negatief inkomenseffect voor alle premiebetalenden van –0,1 tot –0,3% en een positief inkomenseffect voor degenen met loonelementen die van premieheffing zouden worden vrijgesteld.

De verruiming van het loonbegrip heeft daarnaast het effect dat de negatieve inkomenseffecten van de invoering van het historisch dagloon gedempt worden. Op macroniveau wegen deze effecten nagenoeg geheel tegen elkaar op. De tweede nota van wijziging kan ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel alleen negatief uitwerken op de uitkeringsgrondslag voor werknemers die ervoor kiezen om aanspraken voor een verlofspaarregeling op te bouwen. De aanspraak voor een verlofspaarregeling is namelijk het enige loonelement dat in het oorspronkelijke wetsvoorstel wel tot het SV-loon hoorde, maar nu door de harmonisatie met het fiscale loon niet meer.

Aangezien na de tweede nota van wijziging de inkomenseffecten van Walvis neutraal uitpakken, is deze vraag niet meer aan de orde.

16

Zijn de vakbonden akkoord met de voorgenomen aanscherping van het loonbegrip aan fiscale regelgeving en de inkomenseffecten daarvan? Wanneer heeft daarover overleg plaatsgevonden?

De tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel Walvis leidt tot een verruiming van het loonbegrip. Deze wijziging komt in die zin dan ook tegemoet aan kritiek van de FNV op het oorspronkelijke wetsvoorstel. De inkomenseffecten uit het oorspronkelijke voorstel worden op macroniveau gedempt door de positieve inkomenseffecten van de tweede nota van wijziging (zie ook het antwoord op vraag 15).

17

In het oorspronkelijke voorstel WALVIS werd rekening gehouden met individuele inkomensverschillen op basis van de vereenvoudiging van het loonbegrip van WAO –1 tot –2%, WW van 0 tot 0,5%. Individueel kan het om substantiële verlagingen gaan (zeevaart soms –14% tot –20%). Heeft de aanpassing van het loonbegrip op de fiscale systematiek zoals in de Nota van Wijziging wordt voorgesteld invloed op de individuele verschillen in het loon? Is er sprake van een aanvullende verlaging? Zo ja welke is dat? Voor welke categorieën? Gaarne nadere uitwerking.

De tweede nota van wijziging op het wetsvoorstel Walvis leidt tot een verruiming van het loonbegrip. Hierdoor neemt ook de uitkeringsgrondslag toe. De negatieve inkomenseffecten als gevolg van de invoering van het historisch dagloon (en de versmalling van de uitkeringsgrondslag in het oorspronkelijke voorstel) worden gedempt door de tweede nota van wijziging. Op macroniveau zijn de inkomenseffecten van Walvis na deze nota van wijziging neutraal.

In het verslag van het wetsvoorstel Walvis zijn vragen gesteld over de gevolgen op microniveau van de aanpassing van het loonbegrip.1 De beantwoording hiervan is tegelijkertijd met het concept Dagloonbesluit en de tweede nota van wijziging aan de Kamer aangeboden.2

Om de effecten van de tweede nota van wijziging op microniveau weer te geven is er een aantal rekenvoorbeelden (waaronder enkele rekenvoorbeelden van de FNV) uitgewerkt. Uit deze rekenvoorbeelden blijkt dat de oorspronkelijke (door de FNV berekende) effecten van Walvis door de tweede nota van wijziging sterk worden gecompenseerd. Het resterende effect van de aangehaalde voorbeelden uit de zeevaart is na de tweede nota van wijziging nog –4,4% resp. –2,6%. Dit effect wordt veroorzaakt doordat loon in natura pas tot het nieuwe SV-loon wordt gerekend boven de € 200 per maand.

Alleen voor werknemers die ervoor kiezen om aanspraken voor een verlofspaarregeling op te bouwen, kan de tweede nota van wijziging een negatief effect op de uitkeringsgrondslag hebben ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel.

Deze verlaging kan echter niet aan bepaalde categorieën worden toegeschreven.

18

Mag de belastingdienst of UWV werknemersgegevens aan private verzekeraars verstrekken ten behoeve van door de werkgever gesloten bovenwettelijke of private verzekeringen? Mag dat zonder schriftelijke toestemming van de werknemer?

Met artikel 73, eerste lid onderdeel d, van de Wet SUWI, indien deze uitbreiding opgenomen in het wetsvoorstel Verzamelwet SV 2003 wordt aangenomen, wordt het voor UWV mogelijk op verzoek bepaalde gegevens waarvoor UWV de verantwoordelijke is in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP), te verstrekken aan een private verzekeraar bij wie het risico van loondoorbetaling tijdens ziekte en/of het Pemba-risico is verzekerd, zonder dat de werknemer in de gelegenheid is gesteld tegen die gegevensverstrekking bezwaar te maken.

Door deze wijziging hoeft de werkgever niet langer een machtiging aan zijn werknemers te vragen. Het gaat hier hoofdzakelijk om algemene gegevens zoals de totale loonsom van de werkgever, aantallen werknemers die uitvallen wegens ziekte en de bijbehorende loonsom en (leeftijds)opbouw van het personeelsbestand. Dergelijke gegevens zijn eerder door de werkgever zelf aan UWV aangeleverd in het kader van de werknemersverzekeringen.

Het is niet uit te sluiten dat deze gegevens in sommige gevallen wèl te herleiden zijn tot individuele werknemers. Deze wijziging ziet niet op het verstrekken van medische gegevens (gegevens met betrekking tot de ziekte en arbeidsongeschiktheid). Daarvoor geldt het regime zoals neergelegd in artikel 21 van de WBP.

Tot aan de invoering van de Wfsv en de Invoeringswet Wfsv per 1 januari 2006 kan UWV ervaring opdoen met een dergelijke gegevensverstrekking aan private verzekeraars.

Op basis van deze ervaringen zal in 2005, nader worden bezien of ook in het kader van de Wfsv de bepaling zou moeten worden ingevoerd en wordt meer in algemene zin bezien welke UWV-gegevens uit de Polisadministratie voor welk doel aan derden worden verstrekt, waaronder ook de gegevensverstrekking aan de private verzekeraars. Het gaat dan om gegevens waar UWV de verantwoordelijke voor is in de zin van de WBP.

Voor gegevens waarvoor de minister van Financiën verantwoordelijke is in de zin van de WBP blijft de bestaande regelgeving van toepassing.

19

Wat is de raming voor de ICT investeringen in beide organisaties voor Walvis en SUB. Is in de meerjarenbegroting voor deze investeringen geraamd? Zij deze kosten meegenomen in SUWI? Welke ICT-kosten zijn verbonden aan de bouw van de polisadministratie totaal?

De ICT investeringen voor SUB en Walvis bedragen in totaal € 216,7 mln. inclusief de realisatie (ontwikkeling, bouw en technische implementatie) van de polisadministratie. In het belang van een zorgvuldige aanbestedingsprocedure van de polisadministratie kan geen informatie worden verstrekt over de hoogte van het bedrag voor de polisadministratie.

Voor de financiering van de investeringen bij het UWV wordt voor € 85 mln. gebruik gemaakt van gelden die reeds ten tijde van de SUWI-wet ter beschikking zijn gesteld. Dit betreft grotendeels ICT- en ICT-gerelateerde kosten. Zie ook antwoord vraag 3.

20

Wat is de terugverdientijd voor SUB als saldo van de totale investering versus de besparing? Wanneer worden de besparingen bereikt?

Voor Walvis en SUB samen wordt in totaal € 435,1 mln. aan invoeringskosten voorzien. Ruwweg een derde van dit bedrag bestaat uit investeringen bij het UWV, een derde uit investeringen bij de Belastingdienst en een derde uit het opvangen van de personele consequenties.

Ten aanzien van de uitvoeringskosten geldt dat het zwaartepunt van de uitgaven valt in de jaren 2004 en 2005. Vanaf 2005 worden ook de baten geïncasseerd die in 2009 het structurele niveau bereiken. Vanaf 2006 zijn de jaarlijkse baten hoger dan de jaarlijkse lasten. Het break-even punt tussen de totale baten en totale lasten wordt naar het huidige inzicht in het tweede kwartaal van 2009 bereikt.

Indien ook de administratieve lastenverlichting in ogenschouw wordt genomen, dan wordt het break-evenpunt eerder bereikt. Naar huidige inzichten is dat het tweede kwartaal van 2006.

21

Wat is de terugverdientijd van de investeringen van WALVIS als saldo van de totale investeringen versus de besparingen? Wanneer worden de besparingen bereikt?

Zie antwoord vraag 20.

22

Wordt met het experiment bedoeld de invoering van het sofinummer als informatiedrager voor het Ziekenfonds? Zo neen, wat dan wel? (blz 13 van het rapport)

De tekst van het rapport op pag. 13 heeft betrekking op twee van elkaar onderscheiden experimenten of pilots.

Ten eerste, het experiment dat afgelopen jaar is gestart om gegevens van verzekerden uit de Verzekerdenadministratie (VZA) van UWV op basis van het sofi-nummer elektronisch door te geven aan de ziekenfondsen. Hierdoor wordt het mogelijk om de gegevensverstrekking van werkgevers aan ziekenfondsen (de zogenoemde VVW) te beëindigen, wat de administratieve lasten vermindert. De proef is uitgevoerd in nauwe samenwerking met grote uitzendbureaus. Alle grote werkgevers (met 70% werknemerspopulatie) uit deze branche leveren al via het Reflex-systeem wekelijks gegevens aan UWV in het kader van de werknemersverzekeringen die UWV uitvoert. Vanuit de VZA worden ZFW-relevante gegevens nu elektronisch doorgegeven aan de ziekenfondsen. Het experiment is succesvol gebleken. Daarom wordt deze werkwijze in 2004/2005 landelijk ingevoerd.

De invoering van de wetsvoorstellen Wfsv en Invoeringswet Wfsv verandert deze gegevensstromen niet. Onderzocht wordt of de Reflex-systematiek van wekelijkse aanlevering van gegevens in het kader van het wetsvoorstel Wfsv gecontinueerd kan worden, of uitgebreid met andere groepen van werkgevers.

Ten tweede, het experiment dat in 2003 gestart zal worden met de eerstedagsmelding (EDM). In het hoofdlijnenakkoord heeft het kabinet zich voorgenomen om illegale tewerkstelling en daarmee samenhangende fraude krachtiger aan te pakken, onder meer door verplichte aanmelding van werkgevers van dienstverbanden. De maatregel wordt gehandhaafd met boetes.1

Eerder was bij het wetsvoorstel Walvis aangekondigd dat de Melding Sociale Verzekeringen bij invoering van Walvis vervangen kan worden door een EDM.2 Hierdoor kunnen de administratieve lasten additioneel verminderen.

In het Handhavingsprogramma 2003–2006 is afgesproken dat UWV in 2003 een pilot zal starten met EDM om er ervaring mee op te doen. Daarnaast laat het Ministerie van SZW in 2003 een implementatiestudie EDM verrichten. De uitkomsten van de implementatiestudie en van deze pilot worden betrokken bij de verdere vormgeving en wettelijke invoering van EDM.

23

Ontstaat er voor de Belastingdienst rentewinst nu de Belastingdienst met de premie-inning belast is in plaats van het UWV? Zo ja hoeveel en ten gunste van welke organisatie wordt die geboekt?

Bij de samenwerking tussen UWV en de Belastingdienst zijn twee soorten rente-opbrengsten denkbaar.

In de eerste plaats betreft het de rente die samenhangt met de processen van heffing en inning, de zogeheten heffings- en invorderingsrente. Verwacht wordt dat inning door de Belastingdienst leidt tot een beperkte meeropbrengst van enkele miljoenen euro's. Dit is mede het gevolg van de inrichting van dit proces bij de Belastingdienst. De hogere rente-opbrengsten zullen ten gunste komen van de fondsen werknemersverzekeringen.

In de tweede plaats betreft het de rente samenhangend met het ontvangen van de premies werknemersverzekeringen in de schatkist, die overgeboekt moeten worden naar de verschillende sociale fondsen. Mogelijke rente-effecten zijn afhankelijk van de afspraken tussen UWV en Belastingdienst over het heffingsproces en het daarmee samenhangende ritme van de ontvangsten. Uitgangspunt is wel dat het overboekingsmoment van de premies zoveel mogelijk gesynchroniseerd wordt met het ontvangstmoment van premies bij de Belastingdienst.

Vragen VVD-fractie

24

Kan de regering nader ingaan op de gevolgen van de samenwerking tussen UWV en de Belastingdienst voor het personeel? De Regering licht toe dat binnen de collecterende sector ongeveer 1700 arbeidsplaatsen vervallen en 400 arbeidsplaatsen in de distribuerende functies. Kan de regering verduidelijken welke stappen zij onderneemt om te proberen deze mensen zoveel mogelijk een ander baan te bezorgen binnen de Rijksoverheid?

In de aanloop naar de samenwerking en Walvis is het van belang om de kwaliteit voor het collecterende proces bij UWV op peil te houden. Om de kwaliteit te waarborgen is flankerend beleid voor het zittende personeel noodzakelijk.

Op hoofdlijnen zijn tussen Belastingdienst en UWV reeds nu afspraken gemaakt om negatieve personele consequenties te beperken:

– voor vacatures in de collecterende sector UWV geldt een vacaturestop. Vacatures die vervuld moeten worden omdat anders risico's ontstaan voor rechtmatigheid of kwaliteit van het primaire proces worden zoveel mogelijk ingevuld met tijdelijke arbeidskrachten;

– de Belastingdienst kwalificeert vanaf de overgang de achterblijvende medewerkers van UWV als herplaatsingskandidaat voor eventuele extern te vervullen vacatures;

– UWV en Belastingdienst voelen zich vanaf de overgang gezamenlijk verantwoordelijk voor de groep achterblijvende medewerkers;

– UWV en Belastingdienst leiden hun medewerkers over en weer op voor elkaars werkproces.

Deze hoofdlijnen worden thans in onderling overleg nader uitgewerkt. De afspraken tussen UWV en de Belastingdienst zullen worden vastgelegd in een convenant.

Binnen UWV wordt een programma voorbereid waarin reeds in 2004 volop wordt gestart met ondersteuning van het personeel om de arbeidsmarktpositie te verbeteren met als doel om iedereen van werk naar werk te begeleiden. Aandachtspunt daarbij is dat voldoende capaciteit beschikbaar blijft om de primaire processen bij UWV te blijven uitvoeren tot aan de overname van activiteiten door de Belastingdienst

25

Kan de regering nader ingaan op de grote risico's die zij signaleert bij de invoering van de samenwerking, waardoor de implementatie van de samenwerking in 2005 onmogelijk is. De regering geeft aan dat:

Europese aanbesteding van de ontwikkeling van de nieuwe Polisadministratie onmogelijk is;

• als gevolg van een uiterst kritische planning van de fase van ontwerp en bouw de tijd ontbreekt om de aanlevering van aangiftegegevens zorgvuldig te testen;

• de ruimte ontbreekt om tegenvallers bij de implementatie op te vangen;

• beheerste gefaseerde implementatie onmogelijk is. De daarmee samenhangende invoeringsrisico's zijn daarvoor te groot.

Kan de regering per risico toelichten waarom zij denkt dat – ondanks de ernst van de risico's – implementatie van de samenwerking per 1 januari 2006 wél mogelijk is?

Ten aanzien van de oorspronkelijke invoeringsdatum gold dat deze naar het oordeel van UWV en de Belastingdienst te krap was om de bouw van de nieuwe polisadministratie en de heffings- en inningssystematiek te kunnen realiseren.

De verschuiving van de invoeringsdatum met een jaar geeft UWV en Belastingdienst de mogelijkheid ontwerp, uitbesteding en de ontwikkeling en implementatie planmatig verantwoord uit te werken en dus ook meer zekerheid dat de hiervoor geschetste risico's op een verantwoorde wijze kunnen worden opgevangen.

Er is daardoor ook meer gelegenheid af te stemmen met de markt van softwareleveranciers, salarisservicebureau's en werkgevers, waardoor er meer zekerheid is dat de markt op tijd klaar is en de kwaliteit van de aan te leveren gegevens van voldoende kwaliteit is. Van belang daarbij is wel, dat de behandeling en de besluitvorming over de wetsvoorstellen alsmede de aanbestedingsprocedure polisadministratie geen vertraging ondervinden.

26

De regering duidt aan dat een belangrijke notie is het feit dat wijzigingen in de wetgeving mogelijk van invloed zijn op het bouwtraject. Kan de regering voorbeelden aandragen van wijzigingen die zij in dit kader bedoelt? Wat kunnen de risico's zijn voor het bouwtraject wanneer dergelijke wijzigingen zich voordoen? En voorziet de regering in dit kader nu reeds veranderingen in het bouwtraject?

Het gaat dan om wijzigingen die van substantiële invloed zijn op het bouwtraject. Te denken valt hierbij bijvoorbeeld een andere wijze van heffen of een andere inrichting van de polisadministratie. Als dat zou gebeuren, dan zou de bouw gestopt moeten worden en moet de aanbestedingsprocedure opnieuw gestart worden. De gevolgen hiervan zijn dat de implementatie zal moeten worden uitgesteld, waardoor de invoering van (onderdelen van) de samenwerking en in het verlengde daarvan de beoogde effecten pas later gerealiseerd kunnen worden.

De regering voorziet thans geen wezenlijke veranderingen in het bouwtraject (zie ook het antwoord op vraag 2).


XNoot
*

Eerder abusievelijk gedrukt onder kamerstuknummer 29 200-XV, nr. 16, dat hiermee komt te vervallen.

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Noorman-den Uyl (PvdA), Bakker (D66), De Vries (VVD), De Wit (SP), Van Gent (GL), Verburg (CDA), Hamer (PvdA), voorzitter, Bussemaker (PvdA), Vendrik (GL), Mosterd (CDA), Smits (PvdA), Örgü (VVD), Weekers (VVD), Rambocus (CDA), De Ruiter (SP), Ferrier (CDA), ondervoorzitter, Huizinga-Heringa (CU), Bruls (CDA), Varela (LPF), Eski (CDA), Van Loon-Koomen (CDA), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), Stuurman (PvdA), Kraneveldt (LPF) en Hirsi Ali (VVD).

Plv. leden: Depla (PvdA), Dittrich (D66), Blok (VVD), Kant (SP), Halsema (GL), Smilde (CDA), Verbeet (PvdA), Timmer (PvdA), Tonkens (GL), Omtzigt (CDA), Adelmund (PvdA), Van Miltenburg (VVD), Visser (VVD), Algra (CDA), Lazrak (SP), Vietsch (CDA), Van der Vlies (SGP), Hessels (CDA), Hermans (LPF), Van Oerle-van der Horst (CDA), Van Dijk (CDA), Wilders (VVD), Van Dijken (PvdA), Blom (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Eerdmans (LPF) en Schippers (VVD).

XNoot
1

Kamerstukken II, 01/02, 28 219.

XNoot
2

Kamerstukken II, 01/02, 28 371.

XNoot
3

Kamerstukken II, 01/02, 28 219, nr 3, blz. 84 e.v.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2001/02, 28 219, nrs. 1–3.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2003/04, 29 200, Hoofdstuk XV, nr. 2.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2003/04, 29 200, Hoofdstuk IXB, nr. 2.

XNoot
3

Kamerstukken II, 2002/03, 28 929, nr. 1.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2002/03, 28 870, nrs. 1–3.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2002/03, 28 870, nr. 13, blz 19.

XNoot
3

Staatsblad 2003, nr. 386.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2003/04, 28 333, nr. 2.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2002/03, 28 219, nr. 10.

XNoot
1

Kamerstukken II, 2002/03, 28 219, nr. 5.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2002/03, 28 219, nr. 11.

XNoot
1

Hoofdlijnenakkoord, bijlage Financieel kader, blz. 3, maatregel 9.

XNoot
2

Kamerstukken II, 2001/02, 28 219, nr 3, blz. 91 en 105.

Naar boven