27 659
Vereenvoudiging van het stelsel van overheidsbemoeienis met het aanbod van zorginstellingen (Wet toelating zorginstellingen)

nr. 78
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag 20 juli 2006

1. Inleiding

Dit kabinet stimuleert scheiden van wonen en zorg en creëert daarmee meer keuzemogelijkheden voor burgers. De afgelopen jaren is veel gebeurd om nieuwe arrangementen van wonen, zorg en welzijn op basis van scheiden van wonen en zorg mogelijk te maken, in nauwe samenwerking tussen de ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Voorbeelden daarvan zijn het stimuleringsprogramma Innovatieprogramma Wonen en Zorg (IWZ), de Woonzorgstimuleringsregeling, de subsidieregeling Diensten bij wonen met zorg en de uitvoering van het Actieplan «Investeren voor de toekomst». Verder is een aantal nieuwe maatregelen getroffen – zoals de regeling voor de financiering van zorginfrastructuur – en is een aantal maatregelen in voorbereiding.

Het realiseren van meer arrangementen van wonen, zorg en welzijn is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van woningcorporaties, zorginstellingen, zorgkantoren/verzekeraars, gemeenten en de klanten zelf. Vraagsturing is daarbij het uitgangspunt: de wensen van de (toekomstige) klanten dienen centraal te staan.

VWS en VROM zorgen voor de randvoorwaarden: regelgeving en financiering die scheiden van wonen en zorg mogelijk moeten maken en stimuleren van initiatieven. Veel belemmeringen voor scheiden van wonen en zorg zijn in de laatste jaren opgeheven. Scheiden van wonen en zorg leeft in het veld, bij corporaties, zorginstellingen, gemeenten, cliëntenorganisaties, et cetera. Veel initiatieven zijn en worden gerealiseerd, nieuwe samenwerkingsverbanden zijn ontstaan. Ook de commerciële sector is daar menigmaal bij betrokken. De vraag is wel of het tempo van verandering hoog genoeg ligt en of meer maatregelen nodig en mogelijk zijn om het proces te versnellen.

De Tweede Kamer vraagt in de motie Van Miltenburg/Smits (TK 2005–2006, 27 659, nr. 63) om een plan van aanpak voor meer tempo in het proces van het scheiden van wonen en zorg. Ik ga daar in deze brief, mede namens de minister van VROM, op in.

Ik beschrijf eerst het perspectief dat het kabinet voor ogen staat bij het scheiden van wonen en zorg (paragraaf 2).

Paragraaf 3 gaat in op de stand van zaken aan de hand van de meest recente cijfers over de ontwikkelingen in de intramurale AWBZ en op de woningmarkt en aan de hand van meningen en adviezen van relevante partijen. Ik concludeer daaruit – zoals ook de Kamer met het aannemen van genoemde motie heeft geconstateerd – dat het tempo van het scheiden van wonen en zorg omhoog kan. Ten slotte geven de minister van VROM en ik aan welke stappen wij gaan zetten om het perspectief van scheiden van wonen en zorg dichterbij te brengen en welke maatregelen daarvoor worden genomen of in voorbereiding zijn (paragraaf 4 en 5).

Deze maatregelen zijn mede gebaseerd op diverse rapporten en adviezen van (advies)colleges en (branche)organisaties. Op initiatief van de Tweede Kamer heb ik het College bouw zorginstellingen (Cbz) gevraagd om zijn visie te geven op mogelijke prikkels om scheiden van wonen en zorg te versnellen. Dit advies «Bevorderen scheiden wonen en zorg» is bijlage 1 bij deze brief1. Tevens heb ik uiteraard de mening van veldpartijen bij mijn overwegingen betrokken. Zij zijn onder meer gehoord op twee conferenties.

2. Scheiden van wonen en zorg: het perspectief

Nog maar 25 jaar geleden hadden mensen met zwaardere beperkingen weinig te kiezen als het ging om de plek waar zij zorg konden ontvangen. De verblijfsvoorzieningen lagen veelal buiten of aan de rand van dorpen en steden en dat stimuleerde maatschappelijke participatie niet. De voorzieningen waren gericht op «overname» van algemene dagelijkse levensverrichtingen in plaats van ondersteunen en stimuleren van zelfredzaamheid. Zorg domineerde over wonen en was niet gericht op (woningen in) de wijk, maar op gebouwen. Kleinschalige voorzieningen waren er nagenoeg niet. Evenmin waren er regelingen om woningen aan te passen.

In 25 jaar tijd is veel veranderd. De burger is mondiger geworden en de vraag van de burger is inmiddels het uitgangspunt voor beleid en uitvoering op het terrein van wonen en zorg. De klant kan steeds meer kiezen. De variëteit in verblijfsvoorzieningen is gegroeid zowel voor het woonals voor het zorgaspect. Maar met name zijn woonzorgarrangementen op basis van scheiden van wonen en zorg toegenomen. Steeds meer burgers willen zo lang mogelijk zelfstandig en in de wijk (blijven) wonen. Het scheiden van wonen en zorg blijkt in de praktijk te leiden tot creativiteit en diversiteit getuige de vele uiteenlopende woonzorgarrangementen die zijn ontstaan: gewone of aangepaste woningen met zorg op afroep, geclusterde wooneenheden met een zorgsteunpunt et cetera. Deze ontwikkeling gaat door en is ook het perspectief voor de toekomst.

Het perspectief voor scheiden van wonen en zorg staat in de kabinetsnota «Ouderenbeleid in het perspectief van de vergrijzing» (TK 2004–2005, 29 389, nr. 5). Dat perspectief is: in de toekomst betalen mensen, dus ook mensen met een beperking, zelf voor het wonen, al dan niet met een huurtoeslag.

De nota constateert dat de omgeving waar zorgbehoevende ouderen (en andere zorggebruikers) verblijven, in belangrijke mate de beleving van kwaliteit bepaalt. Ouderen stellen uiteenlopende eisen aan (de kwaliteit van) hun woonomgeving. Doordat inkomens hoger en vermogens van mensen groter zijn, ontstaat er meer vraag naar kwalitatief betere behuizing. De behoefte aan diversiteit neemt de komende jaren eerder toe dan af. Een belangrijke stap naar meer diversiteit in wat wij nu nog «intramurale» arrangementen noemen, is om ervoor te zorgen dat klanten voortaan zelf de woonkosten betalen, door te huren of te kopen. Dit trekt ook meer particulier kapitaal aan voor de woonzorgarrangementen en leidt daarmee tot meer invloed van de klant op de woonkwaliteit en tot meer vernieuwende initiatieven die aansluiten bij de wensen van de klant.

De term scheiden van wonen en zorg heeft betrekking op de financiering van het wonen, niet op de woonvorm zelf. Ook bij scheiden van wonen en zorg kunnen klanten kiezen om te wonen in een beschermde omgeving, ook in wat we tot nu toe «intramurale voorzieningen» noemen; de AWBZ betaalt dan niet meer de kosten voor het wonen maar de klant die zelf huurt of koopt.

Overigens loopt de discussie nog of er geen uitzonderingen (moeten) zijn op het uitgangspunt van scheiden van wonen en zorg. In ieder geval geldt dat voor klanten die slechts tijdelijk verblijf nodig hebben, maar wellicht ook voor klanten met een zeer zware zorgbehoefte die geen enkele regie meer over het eigen leven kunnen voeren (zie paragraaf 4). Ik verwacht dat in de toekomst voor nog maar een beperkte groep klanten in de AWBZ zowel de zorg- als de woonkosten worden vergoed.

Met het scheiden van wonen en zorg wil het kabinet:

1. Meer keuzemogelijkheden voor de klant. Wonen en verblijfszorg zijn nu gekoppeld en daardoor heeft de klant die recht heeft op verblijf in de AWBZ, relatief weinig keuzemogelijkheden. De functie «verblijf» biedt nu een all-in pakket van wonen, zorg en diensten, maar dat is niet voor iedereen die aanspraak maakt op deze functie een goede oplossing. Het «loskoppelen van wonen en zorg» zorgt naar verwachting voor een nieuwe dynamiek in de markt en (meer) innovatieve arrangementen van wonen, zorg en welzijn. De praktijk laat zien dat op de woonmarkt meer differentiatie in het aanbod ontstaat en meer woonkwaliteit wordt geboden. De klant krijgt ook meer mogelijkheden om de zorgaanbieder van zijn voorkeur te kiezen.

2. Dat mensen met een zorgbehoefte zolang mogelijk zelfstandig blijven wonen en zo «normaal» mogelijk (zoals alle Nederlanders) zelf zorgen voor het wonen, met zorg, ondersteuning en bescherming op maat. Dat past in de uitgangspunten van het kabinet voor inclusief beleid (de aanpak om voorzieningen zo veel mogelijk voor iedereen toegankelijk te laten zijn). Mensen willen zelf ook het liefst in de eigen omgeving blijven wonen. Het past ook in het kabinetsbeleid gericht op zelfredzaamheid en het aanspreken van de burger op diens eigen verantwoordelijkheid.

3. De houdbaarheid van de AWBZ vergroten. Het niet langer financieren van de wooncomponent vanuit de AWBZ levert een bijdrage aan de houdbaarheid van de AWBZ op termijn. De AWBZ is er immers primair voor de zorg.

Voor de uitvoering is noodzakelijk dat inzicht wordt verkregen in de effecten van scheiden van wonen en zorg voor burgers, zorginstellingen, corporaties en overheid. In paragraaf 5.3 ga ik hier verder op in.

3. Stand van zaken: feiten, cijfers en meningen

Hoe is de feitelijke ontwikkeling rond het scheiden van wonen en zorg? Daarbij kijken we naar de ontwikkeling van het aantal intramurale plaatsen in de AWBZ en de omzetting van een deel daarvan in woonzorgarrangementen op basis van scheiden van wonen en zorg, en naar de cijfers over de realisatie van toegankelijke woningen (uitgebreider informatie hierover in bijlage 2 en 3)1. Onder«intramuraal» versta ik dat het wonen betaald wordt uit de AWBZ. Dat kan zowel in een grootschalige als een kleinschalige setting zijn.

Intramuraal verblijf

Uit de beschikbare cijfers over de intramurale AWBZ-zorg blijkt dat scheiden van wonen en zorg met name in de sector verpleging en verzorging (ouderenzorg) plaatsvindt. De intramurale capaciteit in de gehandicaptenzorg en de ggz blijft goeddeels gelijk.

In periode 1980–2005 is het aantal intramurale plaatsen in de sector verpleging en verzorging per 80-plusser gehalveerd. Steeds meer ouderen wonen zelfstandig met – daardoor fors toegenomen – extramurale zorg. Deze trend zet door.

De ene zorgkantoorregio slaagt er veel sneller in dan de andere regio om intramurale plaatsen om te zetten naar woonzorgarrangementen op basis van het scheiden van wonen en zorg. Ik laat onderzoeken wat de oorzaken zijn van deze verschillen. Daarbij wordt tevens nagegaan of de wensen van de klanten zijn betrokken bij en van invloed zijn geweest op de planvorming.

Wonen

In verband met de vergrijzing moeten er voldoende woningen komen voor mensen met beperkingen. Landelijk gezien zouden er in de periode 2002 – 2010 255 000 nultredenwoningen bij moeten komen waarvan 99 000 woningen voor «verzorgd wonen» (zie voor deze opgave het Actieplan «Investeren voor de toekomst», TK 2003–2004, 26 631 en 28 952, nr. 99).

De nulmeting van de uitvoering van het Actieplan wonen en zorg (bijlage 3) laat zien dat bij de nieuwbouw de productie van nultredenwoningen goeddeels op schema ligt. Over «verzorgd wonen» bestaan onvoldoende gegevens, maar er zijn indicaties dat deze woningen onvoldoende tot stand komen. Onder meer het Cbz is in zijn recent verschenen onderzoek «Bouwbehoefte verpleging en verzorging 2006–2013» bezorgd over het achterblijven van de bouw bij de behoefte. De WoON-meting die eind 2006 beschikbaar komt, zal de feitelijke ontwikkeling moeten aangeven.

Adviezen en meningen

Wat zeggen de verschillende partijen en adviezen over de aanpak van scheiden van wonen en zorg en over de wijze waarop dit proces sneller kan?

Het Cbz constateert in haar advies «Bevorderen scheiden wonen en zorg» twee belangrijke problemen: het grote aantal betrokkenen dat geen probleemeigenaar is of zich als zodanig wil opstellen èn het feit dat er in het sociale segment onvoldoende prioriteit is voor huisvesting van mensen met beperkingen. Zowel bij de verdeling van schaarse grond, de prijsbepaling van die grond als bij de verdeling van de te bouwen woningen over doelgroepen worden nog niet die keuzen gemaakt die nodig zijn om voldoende voor zorgverlening geschikte woningen te realiseren. In zijn begeleidende brief stelt het Cbz dat – de goede niet te na gesproken – gemeenten en woningcorporaties zich nadrukkelijker van hun verantwoordelijkheid bewust zouden moeten zijn.

Voor de korte termijn is naar het oordeel van het Cbz een wijziging van wet- en regelgeving niet noodzakelijk; het gaat vooral om een andere taakopvatting en attitude. Op onderdelen kan het Rijk faciliteren. Op langere termijn is het volgens het Cbz essentieel dat in de sociale sector omvangrijke bouwprogramma’s komen voor woningen die voor zorgverlening geschikt zijn. Het Cbz adviseert eerst prioriteit te geven aan scheiden van wonen en zorg voor klanten die nog niet in AWBZ-voorzieningen verblijven en voor mensen die geen intensieve zorg nodig hebben, maar voldoende hebben aan persoonlijke verzorging en begeleiding en wat verpleging.

Onderzoek van onderzoeksbureau Companen naar mogelijke knelpunten voor gemeenten, in opdracht van VROM en VNG, laat zien dat er op dit moment voor gemeenten geen belemmerende wet- en regelgeving meer is om projecten op het gebied van wonen en zorg te realiseren. De belemmeringen die Companen signaleert om zorginfrastructuur te realiseren zijn per 1 januari 2006 opgelost met de beleidsregel zorginfrastructuur (zie verder in paragraaf 5.2). Het onderzoek geeft wel aan dat sommige milieu-eisen nieuw- en verbouw belemmeren, maar die eisen overstijgen het terrein van wonen en zorg. Ook willen gemeenten graag meer bevoegdheden om zorginstellingen en corporaties beter te kunnen aansturen.

Verschillende (advies)organen en organisaties, zoals het College voor zorgvoorzieningen, de VROM-Raad, Aedes, Arcares en het SCP, vragen met name aandacht voor de randvoorwaarden om scheiden van wonen en zorg – versneld – mogelijk te maken. Die randvoorwaarden gaan over: de zorginfrastructuur, de mogelijkheden voor zorg op afroep, de hoeveelheid regelgeving met name op het punt van vastgoed en grond bij transformatie van intramuraal vastgoed, de beschikbaarheid van voldoende grond, de betaalbaarheid voor de burger, de beschikbaarheid van voldoende (betaalbare) woningen en positieve prikkels in de AWBZ om over te gaan tot scheiden van wonen en zorg. Ook wordt aandacht gevraagd voor de organisatie van welzijn en diensten.

4. Aanpak: hoofdlijn van beleid

Veel belemmeringen in wet- en regelgeving en financiering zijn in de afgelopen jaren weggenomen. Dat blijkt ook uit de praktijk: een aantal instellingen is overgegaan tot volledig scheiden van wonen en zorg en veel nieuwe initiatieven zijn op basis van scheiden van wonen en zorg tot stand gekomen. Er is zeker sprake van verdergaand scheiden van wonen en zorg, met name in de ouderenzorg. Ook ligt het tempo van realisatie van toegankelijke nultredenwoningen redelijk op peil, maar of dat ook voor de categorie verzorgd wonen geldt moet nog blijken. Het kabinet vindt het niettemin een maatschappelijk belang dat het tempo omhoog gaat en dat kan ook, zowel in de ombouw van intramurale voorzieningen naar woonzorgarrangementen op basis van scheiden van wonen en zorg als in de woonsector zelf.

Het kabinet vindt dat in de toekomst de meeste zorggebruikers zelf moeten betalen voor het wonen. Dit is het perspectief voor de langere termijn. Het invoeren van dit beginsel in de AWBZ voor vrijwel alle zorggebruikers is een ingrijpende maatregel die vraagt om een zorgvuldige voorbereiding. Het gaat hier immers om een kwetsbare groep mensen van wie een groot aantal «zittende» bewoners, mensen die al lang in een instelling verblijven. Zo’n maatregel heeft grote gevolgen, zowel voor de klanten als de zorgaanbieders en hun vastgoed. Dat vereist een zorgvuldig overgangstraject.

VROM en VWS voeren in het kader van die zorgvuldige voorbereiding op dit moment, zoals aangekondigd in de nota «Ouderenbeleid in het perspectief van de vergrijzing», verkenningen uit naar de effecten van het zelf betalen voor het wonen in zorggebouwen. Daarbij komen de gevolgen voor de betaalbaarheid voor de bewoners, de positie van corporaties, de huurtoeslag, het huurrecht en de bouwregelgeving aan de orde. Ik ga op de stand van zaken bij de verkenningen in paragraaf 5.3 in.

Een ander aandachtspunt is of doorvoeren van scheiden van wonen en zorg voor alle doelgroepen in de AWBZ een goede oplossing is.

Zoals de motie-Van Miltenburg/Smits ook aangeeft, bestaat er in het veld een breed draagvlak voor scheiden van wonen en zorg. Maar dat wil niet zeggen dat alle partijen het erover eens zijn dat het scheiden van wonen en zorg voor alle klantgroepen de beste oplossing is. Dat betreft met name mensen die geen enkele regie (meer) hebben over hun leven, die vaak 24-uurs toezicht nodig hebben, soms ook in een beveiligde omgeving; bij hen wordt wel de vraag gesteld wat de meerwaarde is van scheiden van wonen en zorg. Voor andere groepen is veel meer steun voor het scheiden van wonen en zorg vanwege de meerwaarde van grotere keuzemogelijkheden, meer eigen verantwoordelijkheid kunnen nemen, meer woonkwaliteit en vermaatschappelijking. Ik vind het belangrijk de komende tijd goed te kijken naar ervaringen met scheiden van wonen en zorg voor de zwaarste klantgroepen.

Het uitgangspunt dat scheiden van wonen en zorg voor aanmerkelijk meer zorggebruikers kan worden gerealiseerd dan nu het geval is, staat niet ter discussie. De relatief hoge graad van intramuralisering in Nederland in vergelijking tot andere Europese landen speelt hierin mee. Duidelijk is dat ook nieuwe technologische ontwikkelingen zoals telezorg steeds meer mogelijkheden bieden.

De minister van VROM en ik willen op de korte termijn scheiden van wonen en zorg versnellen door resterende belemmeringen weg te nemen en door het voor alle klantgroepen (ouderen, gehandicapten en ggz-klanten) faciliteren en stimuleren van het scheiden van wonen en zorg. In paragraaf 5 staan hiervoor de concrete maatregelen.

5. Aanpak: concrete maatregelen

Alle betrokken partijen hebben de afgelopen jaren veel gedaan aan kennisontwikkeling en -overdracht. De brancheorganisaties Aedes en Arcares hebben hiervoor een goed lopend kenniscentrum in het leven geroepen (www.kcwz.nl). De door het kenniscentrum georganiseerde project!mpuls-bijeenkomsten worden financieel ondersteund door de overheid. VROM en VWS dragen kennis over aan gemeenten, corporaties en zorgaanbieders en zorgkantoren over de urgentie van de opgave en geven hen handvatten om de opgave te realiseren. De minister van VROM en ik zullen de komende tijd het volgende doen om de doelstelling verder te verwezenlijken.

5.1. De klanten

Klanten moeten invloed kunnen uitoefenen op het aanbod aan arrangementen van wonen, zorg en welzijn om te zorgen dat dit aanbod aansluit bij hun behoeften. Op lokaal niveau moeten gemeenten in het kader van de nieuwe Wmo hun burgers, en vooral cliëntenorganisaties, betrekken bij de ontwikkeling van het gemeentelijk beleidsplan voor de Wmo. De cliëntparticipatie wordt ondersteund door handreikingen voor gemeenten en door extra geld voor cliëntenorganisaties.

* Project ouderenbonden

Daarnaast is een aantal gerichte stimuleringsactiviteiten in gang gezet. Eén daarvan is een project van de samenwerkende ouderenbonden. Gemeenten moeten weten wat er onder hun oudere inwoners leeft.

VROM en VWS ondersteunen, om het inzicht in woon(zorg)behoeften en -wensen van ouderen op lokaal/regionaal niveau te vergroten, het tweejarige project «Meer woningen voor ouderen» van de samenwerkende ouderenbonden met een flinke financiële bijdrage in de kosten van het opleiden van 1500 vrijwilligers tot lobbyisten. Zij gaan gemeenten wijzen op plaatselijke problemen in de ouderenhuisvesting en specifieke woon(zorg)behoeften onder de aandacht brengen.

* Andere stimuleringsmaatregelen

Een ander project is de stimuleringsprijs voor initiatieven voor woonzorgprojecten, opgezet door ouderen zelf. Het afgelopen jaar was dit een groot succes. De stimuleringsprijs wordt ook in 2006 weer georganiseerd, in samenwerking met cliëntenorganisaties.

Om te kunnen kiezen, moet je zicht hebben op het beschikbare aanbod. Zowel de site www.kiesbeter.nl als het gemeentelijk loket zal steeds meer informatie aan de doelgroep bieden.

Klanten zijn ook zelf verantwoordelijk om tijdig in te spelen op veranderende omstandigheden, door bijvoorbeeld op tijd te verhuizen of de bestaande woning aan te passen. VROM en VWS stellen samen met de VNG een handreiking op voor gemeenten over nut en noodzaak van het «opplussen» van de bestaande woningvoorraad; die handreiking is vooral bedoeld voor het bewustmaken van oudere eigenaar-bewoners. De internetsite van VROM bevat voor (oudere) bewoners een test om na te gaan met welke aanpassingen de woning veilig en comfortabel te maken is met als doel er lang(er) zelfstandig te kunnen blijven wonen.

5.2. De zorg

* Zorginfrastructuur

De nieuwe beleidsregel Zorginfrastructuur pakt sinds 1 januari 2006 een door veel partijen genoemd knelpunt aan. Deze regeling is in overleg met partijen tot stand gekomen en zeer positief ontvangen. De regeling maakt het mogelijk dat mensen met een zorgvraag, ook als dit een zware zorgvraag is, zoveel mogelijk thuis 24-uurszorg kunnen ontvangen vanuit zogenaamde zorgsteunpunten. Een zorgsteunpunt biedt mogelijkheden voor contact met hulpverleners, voor ontmoeting, of samen eten. De regeling vergoedt kosten van zorgsteunpunten en technologische voorzieningen voor het leveren van 24-uurszorg (domotica). De beleidsregel is bij velen onder de aandacht gebracht. De effecten van de beleidsregel zijn uiteraard op deze korte termijn nog niet zichtbaar; het Ctg/ZAio houdt de realisatie van deze zorginfrastructuur bij.

* Volledig pakket zonder de wooncomponent

Een andere maatregel in de zorgsector is het ontwerpen van een mogelijkheid voor het «thuis» leveren van het volledige AWBZ-pakket zonder de wooncomponent (ook wel «full package» genoemd). Zorgaanbieders kunnen mensen met een verblijfsindicatie ook buiten de muren van de instelling een integraal pakket aan AWBZ-zorg en -diensten aanbieden. Of dit laatste ook echt gebeurt, hangt af van de bereidheid en de mogelijkheden van de zorgaanbieder om thuis zorg te leveren. Ik heb in mijn brief van 2 juni 2006 (kenmerk DLZ/ZZB-2690042) over de zorgzwaartebekostiging al aangegeven dat de voorbereidingen voor een dergelijke bekostigingswijze momenteel in volle gang zijn. De zorgzwaartebekostiging start in 2007.

* Financiering zorg-op-afroep

Tevens loopt momenteel een traject waarin wordt bezien of de financieringsmogelijkheden voor het leveren van zorg op afroep goed zijn. Voor zelfstandig wonen moeten ook mensen die niet voor verblijf zijn geïndiceerd maar wel veel zorg nodig hebben, zorg op afroep kunnen ontvangen. De zorg laat zich voor deze mensen niet (altijd) plannen maar kan niet lang op zich laten wachten: verplegenden of verzorgenden moeten snel aanwezig zijn. Deze zogenoemde zorg op afroep wordt momenteel extra vergoed met een opslag van 7,1 procent (op het tarief) voor de functies persoonlijke verzorging, verpleging en ondersteunende begeleiding. Ik laat onderzoeken of dit opslagpercentage voldoende is en welke eisen dit stelt aan de organisatie en schaalomvang. Op basis van de resultaten van dit onderzoek bekijk ik, in overleg met de diverse betrokkenen, of verbeteringen nodig zijn.

* Transparante en integrale tarieven

Voor het scheiden van wonen en zorg is ook de voorgenomen invoering van transparante en integrale tarieven relevant. Waar wonen en zorg (nog) niet goed te scheiden zijn, zal het kabinet de kapitaallasten integraal onderdeel maken van het tarief voor zorg. Uitgangspunt is dat de normatieve kapitaallasten op 1 januari 2008 worden geïntegreerd in het tarief van de zorgzwaartepakketten. Vervolgens gaan zorginstellingen steeds meer zelf risico lopen over de kapitaallasten. Leegstand wordt niet langer vergoed. Dat zal leiden tot een meer gelijk speelveld voor intramurale en extramurale zorg. De zorgaanbieder heeft op dit moment meer financiële zekerheid in de intramurale zorg dan in de extramurale zorg. Dat is een verkeerde prikkel voor het realiseren van voorzieningen om mensen langer zelfstandig te laten wonen.

De invoering van transparante en integrale tarieven is primair bedoeld om aanbieders van intramurale zorg bij hun vastgoedbeheer meer rekening te laten houden met de wensen van de klant. Dat moet leiden tot meer «strategisch vastgoedbeheer» en naar verwachting ook tot meer samenwerking met woningcorporaties. Zorgaanbieders zullen ook meer gaan nadenken of de benodigde capaciteit voor verblijfsgeïndiceerden niet beter op basis van scheiden van wonen en zorg kan worden gerealiseerd. Ik verwacht meer variatie in bouwinitiatieven en meer toekomstbestendige zorggebouwen.

Enkele thema’s zijn zowel van belang voor de invoering van transparante en integrale tarieven, als voor het scheiden van wonen en zorg. De belangrijkste gemeenschappelijke punten zijn inzicht in de diverse (normatieve) kapitaallastencomponenten bij de tarieven van de zorgzwaartepakketten en inzicht in de boekwaardeproblematiek van bestaand vastgoed. In het kader van beide trajecten wordt ook gewerkt aan oplossingen voor problemen die zorgaanbieders en corporaties ervaren bij de procedures voor vastgoed. Ik overweeg daarbij onder andere aanpassing van wetgeving en/of ontwikkeling van nieuwe «spelregels» bij eigendom van gebouwen en grond.

5.3. Het wonen

In juli 2004 hebben de minister van VROM en ik u het Actieplan «Investeren voor de toekomst» (TK, 2003–2004, 26 631 en 28 952, nr. 99) gestuurd. Dit plan is tot stand gekomen in nauw overleg met de betrokken brancheorganisaties.

Doelstelling van dit actieplan is dat er eind 2009 door nieuwbouw, verbouw en gerichte woningtoewijzing minimaal 255 000 meer nultredenwoningen zijn dan in 2003, waarvan 99 000 in de categorie «verzorgd wonen». De uitvoering van dit plan gaat door, samen met betrokken partijen.

* Beleidsbrief toekomst corporaties

In de private sector worden steeds meer initiatieven genomen voor de bouw van woningen voor mensen met een zorgvraag. Toch zullen woningcorporaties een belangrijk deel van de bouwopgave moeten realiseren. Zij moeten zorgen voor voldoende geschikte, betaalbare woningen, juist ook voor de groep minder draagkrachtigen die ook zorg nodig hebben.

Het uitvoeren van de beleidsbrief «Beleidsvisie toekomst van woningcorporaties» van 12 december 2005 (TK 2005–2006, 29 453, nr. 30) zal een belangrijk effect hebben op de prestaties van corporaties. De minister van VROM wil de verhoudingen tussen gemeenten en corporaties zodanig veranderen, dat de corporaties tot meer prestaties komen. Gemeenten stellen hiervoor zogenoemde woonvisies op met een duidelijke plaats voor wonen met zorg en dienstverlening: nultredenwoningen, verzorgd wonen en maatschappelijk vastgoed. Op deze woonvisies moeten onder meer corporaties een bod doen, zodanig dat de woonvisie gerealiseerd kan worden. Deze werkwijze moet leiden tot prestatieafspraken tussen gemeente en corporaties. Blijft een corporatie volgens de gemeente in gebreke bij het bod of bij de uitvoering daarvan, dan kan de gemeente na eventuele mediation uiteindelijk de minister van VROM inschakelen. De minister kan corporaties aanspreken op het inzetten van hun maatschappelijke middelen en kan toetsen of de corporatie de investeringsdoelstelling haalt. Is dat niet het geval en is sprake van redelijke wensen van de gemeente, dan kan de minister met bestaande instrumenten in de Woningwet (zoals een aanwijzing) de woningcorporaties dwingen tot meer prestaties, ook op het terrein van wonen en zorg.

* Verkenningen scheiden wonen en zorg in bestaande zorggebouwen

De nota «Ouderenbeleid in het perspectief van de vergrijzing» kondigde nadere verkenningen aan naar het zelf betalen voor wonen bij intramurale voorzieningen en de consequenties voor de regelgeving op het terrein van VROM. Als eerste stap heeft bureau RIGO een onderzoek uitgevoerd naar het scheiden van wonen en zorg in circa twintig bestaande zorggebouwen in de ouderenzorg, gehandicaptenzorg en ggz.

Dit onderzoek is binnenkort klaar. De voorlopige bevindingen laten zien dat de overgang naar het scheiden van wonen en zorg in bestaande zorggebouwen, leidt tot huren die – mede gelet op de mogelijkheden voor huurtoeslag – als regel betaalbaar zijn voor de klant. VWS en VROM zullen aan de hand van het onderzoek bezien in hoeverre er nog regels op het VROM-beleidsterrein zijn die scheiden van wonen en zorg in de weg staan.

Uit de voorlopige bevindingen blijkt voorts dat nader onderzoek nodig is naar de voorwaarden voor scheiden van wonen en zorg in bestaande zorggebouwen. VROM en VWS zullen na afronding van het RIGO-onderzoek dit najaar vervolgonderzoek doen naar het scheiden van wonen en zorg in bestaande zorggebouwen in de ouderenzorg, gehandicaptenzorg en ggz. Dit gebeurt mogelijk met simulaties. Doel is om beter zicht te krijgen op de effecten voor burgers, zorginstellingen, corporaties en overheid.

In dit vervolgonderzoek wordt ook naar de betaalbaarheid voor de burger gekeken. Verschillende onderzoeken, adviezen en gesprekken met partijen in het veld geven betaalbaarheid aan als een belangrijke randvoorwaarde.

Voor het kabinet betekent betaalbaarheid dat mensen met beperkingen ook in financieel opzicht in staat moeten zijn om zelfstandig met zorg en dienstverlening te wonen. Dankzij landelijke en lokale inkomensondersteunende maatregelen is dit veelal goed mogelijk. Echter, niet alle burgers maken gebruik van alle uitkeringen en regelingen waarop ze recht hebben. Het kabinet heeft al een aantal concrete stappen gezet om dit zogenaamde «niet-gebruik» terug te dringen door gerichte voorlichting en door inkomensondersteunende maatregelen beter aan te laten sluiten bij de kosten die chronisch zieken en gehandicapten vanwege hun ziekte of handicap moeten maken. Ook gemeenten nemen allerlei initiatieven om burgers die recht hebben op inkomensondersteuning te wijzen op de verschillende regelingen. Een interdepartementale werkgroep brengt momenteel in een breder kader de mogelijkheden voor verdere verbetering van inkomensondersteuning aan chronisch zieken en gehandicapten in kaart; over de voortgang is de Kamer bij brief van 20 juni 2006 (kenmerk MEVA/AEB-2693433) geïnformeerd.

In bovengenoemd vervolgonderzoek vormen de inkomenseffecten en de problematiek van de zogenaamde «dubbele huisvestingslasten» voor mensen met een partner een specifiek aandachtspunt.

5.4. De gemeenten: regie en maatschappelijke ondersteuning

Het kabinet wil dat de gemeente regie kan voeren op het terrein van wonen, zorg en ondersteuning. Deze sterkere rol voor gemeenten staat vermeld in de brief over de toekomst van de woningcorporaties en wordt ook bevorderd met de invoering van de Wmo.

* Invoering Wmo

Gemeenten krijgen met de invoering van de Wmo de taak te zorgen voor een goede ondersteuningsstructuur waardoor de burger zichzelf beter kan redden. Deze ondersteuning omvat ook welzijnsvoorzieningen en de daarvoor noodzakelijke gebouwen. Gemeenten moeten zorgen voor afstemming en samenhang met eerdergenoemde zorginfrastructuur. Gemeenten moeten in het kader van de Wmo lokaal ook zorgen voor goede informatie, advies en cliëntondersteuning. Het streven is dat gemeenten «één loket» inrichten voor welzijn, zorg en wonen, waarbij klanten die ondersteuning nodig hebben vanuit een centraal punt (fysiek, telefonisch, digitaal) informatie krijgen.

Het kabinet helpt gemeenten, in het licht van de invoering van de Wmo, onder meer met tal van proefprojecten en handreikingen waarin ook aandacht is voor de samenhang tussen wonen, zorg en ondersteuning. De VNG ontwikkelt met VROM voor de gemeenten een handreiking voor het opstellen van een woonvisie en het maken van prestatieafspraken met corporaties.

Bij het opstellen van die woonvisie en het Wmo-plan kunnen gemeenten tevens gebruik maken van de informatie over de opgave wonen en zorg per regio op de internetsite van VWS.

* Rondetafelgesprekken

VROM en VWS willen in overleg met de VNG dit najaar ronde-tafelgesprekken voeren in een aantal gemeenten en/of gemeentelijke regio’s.

Daarin moet duidelijk worden hoe het proces van scheiden van wonen en zorg in die gemeente(n) loopt – met bijzondere aandacht voor de planning en het tempo van de bouw van toegankelijke woningen en verzorgd wonen – en welke succesfactoren en mogelijke hindernissen daarbij optreden. Deze informatie wordt gebruikt voor (eventuele) verdere ondersteuning van gemeenten op dit terrein.

6. Tot slot

De maatregelen in deze brief stellen de verantwoordelijke partijen in staat meer tempo te maken met het scheiden van wonen en zorg. Het kabinet ziet hierbij als eindplaatje dat wonen voor mensen die zorg nodig hebben als regel niet langer vergoed wordt uit de AWBZ. Het is nog te vroeg om het zelf betalen van het wonen nu breed in te voeren: de tijd is daar nu nog niet rijp voor. Zo’n maatregel vraagt om een zorgvuldige voorbereiding.

Op dit moment onderzoeken de Minister van VROM en ik de gevolgen van het zelf betalen van het wonen voor burgers, zorgaanbieders, corporaties en overheid (waaronder de huurtoeslag). Het kabinet wil met de uitkomsten van deze verkenningen bouwstenen uitwerken waarmee het volgende kabinet een weloverwogen besluit kan nemen over de wijze waarop het zelf betalen voor het wonen kan worden gerealiseerd en in welk tijdsbestek.

We gaan nauwkeurig volgen of de maatregelen in deze brief echt tot een versnelling leiden, zowel in de zorgsector als in de woningmarkt. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar de gehandicaptenzorg en de ggz waarover nu nog in mindere mate gegevens voorhanden zijn.

Eind dit jaar zijn gegevens van de WoON-meting beschikbaar.

Mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

C. I. J. M. Ross-van Dorp


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven