27 581
Grondbeleid

nr. 14
BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSHUISVESTING, RUIMTELIJKE ORDENING EN MILIEUBEHEER

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 november 2001

Tijdens het Kamerdebat over de Nota Grondbeleid, 28 mei jl., heb ik toegezegd u regelmatig te informeren over de stand van zaken van de uitwerking van de Nota Grondbeleid. Mede namens Staatssecretaris Remkes en de bewindslieden van Financiën, Binnenlandse Zaken & Koninkrijksrelaties, Grotesteden- en Integratiebeleid, Economische Zaken, Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Verkeer & Waterstaat en Defensie zend ik u hierbij de eerste voortgangsrapportage. In deze brief wordt ingegaan op de belangrijkste ontwikkelingen sinds het nota-overleg. Daarnaast bevat deze brief het Kabinetsstandpunt op de tijdens het nota-overleg ingediende moties. Ik streef ernaar de volgende voortgangsbrief in maart 2002 aan uw Kamer toe te zenden.

Moties grondbeleid

In deze paragraaf informeer ik u over de acties die wij ondernemen naar aanleiding van de door uw Kamer aangenomen moties over de Nota Grondbeleid (Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 581, nrs 4, 6 en 9).

Motie van het lid Depla (nr. 11 was 4) over introductie van een open-ruimteheffing

Ten aanzien van deze motie merk ik op dat het onderzoek naar de voor- en nadelen van vier varianten van een heffingsinstrument een dezer dagen gereed is. Op basis van de resultaten van dat onderzoek zal het Kabinet een standpunt innemen over de wenselijkheid en haalbaarheid van het introduceren van een heffingsinstrument. Mocht het Kabinet besluiten tot introductie van een heffingsinstrument, dan zal zo spoedig mogelijk een wetsontwerp worden gemaakt. Mocht het Kabinet afzien van een heffing, dan is dat uiteraard niet nodig. Het is mijn voornemen om nog dit jaar het Kabinetsstandpunt aan uw Kamer te zenden.

Motie van de leden Ravestein en Van Gent (nr. 6) over binnenplanse verevening van kinderopvang

De motie verzoekt de regering om mogelijkheden voor binnenplanse verevening voor kinderopvangvoorzieningen expliciet te regelen. In de Nota Grondbeleid is reeds aangegeven dat de mogelijkheid van verevening van grondkosten tussen verschillende uitgiftecategorieën wettelijk zal worden geregeld. Dit zal gebeuren in de Grondexploitatiewet. Daarmee krijgen gemeenten de bevoegdheid om grondkosten van bijvoorbeeld sociale woningbouw of van sociale voorzieningen, zoals kinderopvang, te verevenen met uitgiftecategorieën die wel of meer rendement opbrengen. Niet zal worden geregeld dat de bouwkosten ten laste mogen worden gebracht van de grondexploitatie. Mochten sociale voorzieningen, ook na verevening van grondkosten, vanwege te hoge kosten nog niet haalbaar blijken zijn, dan dient subsidiering vanuit de sectorbegroting te worden overwogen. Overigens hecht ik eraan erop te wijzen, dat het hier gaat om een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Voor een nadere uitleg verwijs ik naar de beantwoording van de schriftelijke vragen (TK 2000–2001, 27 581, nr. 3, vraag 69).

Motie van de leden Ravestein en Van Gent (nr. 12, was 9) over een experiment met een open-ruimteheffing

Deze motie verzoekt de regering bij het onderzoek naar de open-ruimteheffing in ieder geval aandacht te besteden aan de werking van de heffing, de hoogte gerelateerd aan het regulerend effect, de besteding van de opbrengsten en een mogelijke regionale differentiatie. In het onderzoek naar de voor- en nadelen van vier varianten van een heffingsinstrument worden genoemde aspecten betrokken.

Daarnaast verzoekt de motie bij de publicatie van het onderzoeksrapport een voorstel te doen voor een experiment met de open-ruimteheffing, in bijvoorbeeld Noord-Brabant en landsdeel Oost. Dit zal in het Kabinetsstandpunt inzake het heffingsinstrument aan de orde komen.

Stand van zaken Uitwerking Nota Grondbeleid

In hoofdstuk 9 van de Nota Grondbeleid is het actie- en wetgevingsprogramma weergegeven. De uitvoering van dit programma geschiedt in een 13-tal «uitwerkingsprojecten», waaronder alle acties uit het actie- en wetgevingsprogramma een plaats hebben gekregen. Aan de hand van deze «clusters» wil ik u informeren over de stand van zaken.

1. Kennis en expertise

In de Nota Grondbeleid is geconstateerd dat niet alleen nieuwe instrumenten nodig zijn, maar ook dat bestaande instrumenten beter benut kunnen worden. Om dat te bevorderen is besloten een Kennis- en Expertisecentrum grondbeleid op te richten. Uitgangspunt daarbij is dat het een centrum voor en door gemeenten moet zijn. Op dit moment wordt met de VNG overleg gevoerd over de exacte invulling en wijze waarop dit centrum moet worden georganiseerd. Daarbij wordt ook nagegaan of aansluiting gevonden kan worden bij bestaande centra, zoals het KEI. Bezien wordt of het kenniscentrum ook een benchmark voor gemeentelijk grondbeleid kan ontwikkelen, ter bevordering van het lerend vermogen bij gemeenten. Het is mijn inzet in het najaar een samenwerkingsdocument met de VNG gereed te hebben, zodat het centrum in 2002 concreet opgezet kan worden.

2. Exploitatievergunning

De introductie van de brede exploitatievergunning geschiedt in een aantal stappen. Op dit moment wordt gewerkt aan de juridische operationalisatie van de beleidskeuzes uit de Nota Grondbeleid. Dit moet uitmonden in een voorontwerp van wet, dat naar verwachting in het eerste kwartaal aan uw Kamer kan worden toegezonden. Hierop kunnen maatschappelijke organisaties reageren. Mede op basis van de reacties zal het voorontwerp worden uitgewerkt in een definitief wetsvoorstel.

3. Particulier opdrachtgeverschap

Het stimuleren van een omslag in het denken in de woningbouw richting particulier opdrachtgeverschap geschiedt langs velerlei wegen. Ik verwijs daarvoor naar een brief over particulier opdrachtgeverschap van 10 mei jl. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 562, nr. 2). Ook in het kader van de Nota Grondbeleid is een aantal acties onderscheiden. In de eerste plaats maakt particulier opdrachtgeverschap onderdeel uit van de te ontwikkelen exploitatievergunning. Daarmee krijgen gemeenten een instrument om de beleidsdoelstellingen ten aanzien van particulier opdrachtgeverschap op locatie-niveau te regelen. Daarnaast werk ik aan instrumenten die moeten zorgen voor de doorwerking van het rijksbeleid op gemeentelijk niveau. Zoals bekend komt particulier opdrachtgeverschap aan de orde bij de Verstedelijkingsgesprekken die de Staatssecretaris van VROM momenteel voert. Daarnaast zal particulier opdrachtgeverschap expliciet onderdeel gaan uitmaken van het ISV2, dat vanaf 2005 moet gaan gelden. De voorbereidingen daarvoor starten volgend jaar. Ook zal particulier opdrachtgeverschap een plaats krijgen in de Woonwet. Ten slotte is in de Nota Grondbeleid aangekondigd dat als het effect van bovengenoemde maatregelen blijkt tegen te vallen, wettelijke maatregelen, bijvoorbeeld in de vorm van een Wet Bevordering Particulier Opdrachtgeverschap of een Wet voorkeursrecht particulieren, zal worden overwogen.

4. Concurrentie

In de Nota Grondbeleid is een aantal acties geformuleerd om de concurrentie op de grondmarkt te verbeteren. In de eerste plaats is inmiddels een onderzoek gestart naar de mogelijkheden om concurrentie zowel bij actief als bij faciliterend grondbeleid te bevorderen. Het is mijn bedoeling uw Kamer begin 2002 te informeren over de uitkomsten van deze studie.

Daarnaast zullen gemeenten via het ISV2 (vanaf 2005) gestimuleerd worden om vaker gebruik te maken van tender-achtige constructies bij locatie-ontwikkeling en gronduitgifte.

Voorts is aangekondigd dat een onderzoek zal worden verricht naar het mogelijke spanningsveld tussen de communautaire aanbestedingsplicht en het zelfrealisatie-beginsel. Het Ministerie van EZ is thans bezig de onderzoeksvragen naar aanleiding van het MDW-onderzoek inzake zelfrealisatie en EU regels te formuleren.

Ten slotte is in de Nota Grondbeleid gesteld dat verscherping van het rijkstoezicht op Europese aanbestedingsregels moet plaatsvinden. Voor de duidelijkheid zij opgemerkt dat het rijk geen toezichthoudende rol heeft bij de toepassing van aanbestedingsregels. Wel heeft het Kabinet besloten de naleving van de EU-regels voor aanbestedingen te accommoderen. In 2001 is hiervoor onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van EZ de projectdirectie Professioneel Inkopen en Aanbesteden (PIA) van start gegaan, waarmee wordt beoogd de naleving van EU-aanbestedingsregels te bevorderen. Gedurende drie jaar zal deze interdepartementale projectdirectie acties initiëren die ervoor zorgen dat aanbestedende diensten worden voorzien van informatie, scholing/training en bijstand. In 2004 zal een evaluatie van PIA plaatsvinden. Als daarbij blijkt dat alleen positieve ondersteuning niet voldoende is, zal rijkstoezicht op de naleving van de EU-regels voor aanbesteding worden overwogen.

5. Grondprijsmethoden

De analyse in de Nota Grondbeleid dat grondprijsberekeningsmethoden van invloed zijn op de kwaliteit van het te realiseren woningbouwprogramma wordt gedeeld door zowel VNG als Neprom. Inmiddels bereidt het Ministerie van VROM samen met deze partijen een convenant voor over de wenselijke aanpak van grondprijsmethoden bij locatie-ontwikkeling en gronduitgifteprocessen. In het convenant wordt vastgelegd welke activiteiten partijen verder zullen ondernemen. Partijen zullen in het convenant afspreken een voorlichtingsprogramma voor gemeenten op te zetten, waaronder een handreiking grondprijsmethoden. Naar verwachting kan het convenant binnenkort worden ondertekend.

Voorts hecht ik eraan te wijzen op de beleidskeuze uit de Nota Grondbeleid dat mocht blijken dat de bestuurlijke weg (convenant) tot onvoldoende resultaten leidt, een studie zal worden verricht naar de mogelijkheden om een wettelijke regeling inzake grondprijsmethoden te introduceren. In ieder geval zal het thema grondprijsmethoden worden betrokken bij de voorbereiding van het nieuwe ISV2.

6. Transparantie

De acties die in de Nota Grondbeleid zijn geformuleerd om de transparantie van gemeentelijk grondbeleid te bevorderen, worden verricht onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van BZK. Deze acties staan in het teken van het vergroten van de transparantie van het gemeentelijk financieel beleid. Actief grondbeleid brengt financiële risico's met zich mee, vooral in tijden van laagconjunctuur. Uitgangspunt bij de maatregelen is bevordering van de transparantie voor de gemeenteraad. In de Nota Grondbeleid staat dat wettelijke eisen zullen worden gesteld aan de transparantie van het gemeentelijk grondbeleid. Dit zal geschieden in de nieuwe comptabiliteitsvoorschriften. Het voornemen is in de nieuwe comptabiliteitsvoorschriften een paragraaf grondbeleid bij begroting en jaarverslag verplicht te stellen.

Daarnaast zal transparantie van het grondbeleid worden bevorderd door het wijzigen van de voorschriften op bijvoorbeeld onderwerpen als reserves en voorzieningen. De nieuwe comptabiliteitsvoorschriften worden begeleid door een handreiking aan gemeenten, waarin de paragraaf grondbeleid zal worden uitgewerkt. Naar aanleiding van de vernieuwing van de comptabiliteitsvoorschriften zal ook het provinciaal toezichtskader («toezicht op schrift») worden aangepast. Dit geschiedt in bestuurlijk overleg met het IPO. Het streven is de nieuwe comptabiliteitsvoorschriften en de handreiking begin 2002 gereed te hebben. Gemeenten dienen de nieuwe voorschriften te hanteren met ingang van het begrotingsjaar 2004.

Verder zal in 2002 de eerste fase van het zogenaamde «Plan van aanpak transparantie financiële positie gemeenten» afgerond worden (zie ook Tweede Kamer 2000–2001, 27 400B, nr. 13). Mede op basis van de uitkomsten hiervan kan meer inzicht ontstaan over de geldstromen die met het grondbeleid gemoeid zijn, op macro-niveau (alle gemeenten) en op meso-niveau (groepen van gemeenten).

Bevordering van transparantie kan overigens op meer terreinen geschieden dan alleen ten aanzien van het financiële toezicht. Zo wordt transparantie ook bevorderd door het stimuleren van concurrentie bij planontwikkeling door middel van ontwikkelingscompetities. Daarvoor zij verwezen naar het cluster «concurrentie». Voorts is de benchmark gemeentelijk grondbeleid een instrument om de transparantie te bevorderen (zie cluster «kennis en expertise»).

7. Wvg

In de Nota Grondbeleid is aangekondigd dat de reikwijdte van de Wvg met spoed zal worden verbreed. Mede ter ondersteuning van het contourenbeleid uit de 5e Nota RO zullen alle gemeenten de beschikking krijgen over de mogelijkheid om het voorkeursrecht in te zetten. Concreet gaat het daarbij om aanpassing van artikel 2a. De wetswijziging die hiertoe strekt zal binnenkort in het Kabinet aan de orde komen en vervolgens ter advisering aan de Raad van State aangeboden.

Daarnaast is aangekondigd dat aan de toepassing van het voorkeursrecht door gemeenten de voorwaarde wordt verbonden dat de plannen op de via de Wvg verworven grond in beginsel alleen in concurrentie (tenders, ontwikkelingscompetities) mogen worden gerealiseerd. Tijdens de Kamerbehandeling van de Nota Grondbeleid is de vraag aan de orde geweest of deze voorwaarde beperkt zou moeten blijven tot via de Wvg verworven grond of dat het altijd zou moeten gelden als een gemeente actief grondbeleid voert. Daarop heeft de Staatssecretaris van VROM aangegeven de juridische consequenties hiervan te willen onderzoeken. Op dit moment vindt nader onderzoek plaats over hoe dit is te realiseren, welke voor- en nadelen daaraan zijn verbonden en hoe daarmee kan worden omgegaan. De resultaten van dit onderzoek worden begin 2002 verwacht.

Ten aanzien van aanpassing van artikel 26 van de Wvg is het Kabinet van mening dat reparatie van de wet wenselijk is. Om te kunnen bepalen op welke wijze dat zou moeten gebeuren, analyseert het Kabinet thans het advies van de Raad van State op het ingediende initiatiefwetsvoorstel en het nader rapport van de indieners van het wetsvoorstel. Hierna zal het Kabinet – conform toezegging tijdens het nota-overleg van 28 mei jl. – reageren. Het Kabinet beraadt zich nog op welke wijze dit zal gebeuren.

Ten slotte zal de aangekondigde stroomlijning van de procedures alsmede het expliciteren in de wet dat het voorkeursrecht ook van toepassing is voor groen, in de periode 2002–2003 geschieden.

8. Herstructurering en onteigeningswet

Naar aanleiding van de MDW-Evaluatie Onteigeningswet is in de Nota Grondbeleid aangekondigd dat onteigeningsprocedures zullen worden gestroomlijnd. Dit geschiedt onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie in het project Herziening Onteigeningswet. In dat kader wordt ook de aanpassing van artikel 61 inzake het terugvorderingsrecht meegenomen conform de aanbeveling in de Nota Grondbeleid. Het wetsvoorstel voor een nieuwe Onteigeningswet zal naar verwachting in 2003 bij uw Kamer worden ingediend.

In dat kader wordt tevens het vraagstuk van de zelfstandige projectprocedure op grond van artikel 19 WRO als eventuele titel voor onteigening bezien. Op termijn zal dit vraagstuk overigens zijn betekenis verliezen, indien het in het voorontwerp van de Wro opgenomen voorstel om artikel 19 te schrappen, wordt overgenomen.

Ten aanzien van het in de Nota Grondbeleid aangekondigde onderzoek naar de mogelijkheid om partieel te onteigenen kan worden gemeld dat dit wordt gedaan in het kader van de MDW Buisleidings-concessies. In dat kader wordt onderzoek verricht naar de mogelijkheden tot het afdwingen van een opstalrecht, ten behoeve van de aanleg van gebouwen of werken in, op of boven een onroerende zaak. Dit onderzoek is eind 2001 gereed.

Verder worden begin 2002 de resultaten verwacht van een onderzoek naar de wenselijkheid van het instrument stedelijke herverkaveling en naar de vraag of Meerjarenontwikkelingsprogramma's (MOP's) en Wijkontwikkelingsplannen (WOP's) als grondslag voor onteigening kunnen dienen. Doel van beide acties is processen van stedelijke herstructurering te kunnen versnellen.

Ten slotte kan ten aanzien van het actiepunt inzake de mogelijkheid om te onteigenen ter realisering van noodzakelijke planologische veranderingen zonder dat de bestemming wijzigt («modernisering») het volgende worden gemeld. Omdat de WSDV wordt ingetrokken is afgesproken dat deze mogelijkheid wordt overgeheveld naar de nieuwe Wro. Dit is reeds in het voorontwerp Wro gebeurd.

9. Bovenlokaal grondbeleid

In de Nota Grondbeleid is gesteld dat de besluitvorming ten aanzien van het bovenlokale grondbeleid in stedelijke gebieden zal worden betrokken bij de besluitvorming over de follow-up van de Kaderwet «Bestuur in Verandering». In het wetsvoorstel «Bestuur in Stedelijke Regio's» worden ook voor het grondbeleid de bevoegdheden van de huidige Kaderwet als referentiepunt gekozen. De Raad van State heeft over dit wetsontwerp inmiddels advies uitgebracht.

Daarnaast is aangekondigd dat het Rijk gepaste randvoorwaarden zal creëren om deze bovenlokale samenwerking, ook op het gebied van het grondbeleid, te stimuleren. Een interdepartementale werkgroep onder voorzitterschap van het Ministerie van BZK formuleert voorstellen daartoe. Daarbij wordt tevens de vraag betrokken hoe bovenlokaal grondbeleid gestimuleerd kan worden in niet-stedelijke gebieden. Ik verwacht u hierover in de volgende Voortgangsbrief nader te kunnen informeren.

10. Groen

In de Nota Grondbeleid is geconstateerd dat het huidig grondbeleid voor de realisatie van groen op een aantal punten niet meer aansluit bij de werking van de grondmarkt. Dit was mede aanleiding om het verwervingsinstrumentarium voor de realisatie van groene doelen te willen versterken. Dit geschiedt onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van LNV.

In de Nota grondbeleid is aangegeven dat het rijksvoorkeursrecht voor groen op grond van de Wet Agrarisch Grondverkeer (WAG) selectief wordt ingezet. Daartoe moet het voorkeursrecht worden «geactiveerd». Het activeren van het voorkeursrecht wordt beleidsmatig uitgewerkt in het Structuurschema Groene Ruimte 2, waarvan deel 1 eind dit jaar zal verschijnen. Op kaart worden de voorkeursgebieden aangegeven waarbinnen de vestiging van een voorkeursrecht wordt overwogen. De daadwerkelijke vestiging van het voorkeursrecht op perceelsniveau gebeurt per Koninklijk Besluit. Als basis hiervoor wordt een Algemene Maatregel van Bestuur vastgesteld, waarbij de gebieden voor vestiging van het voorkeursrecht binnen de aangegeven zoekgebieden, concreter worden aangegeven.

De toepassing van onteigening is vooral daar aan de orde waar het van groot belang is om hectares op korte termijn te verwerven. Dit zal vooral gelden voor de realisatie van groen om de stad en voor hectares die cruciaal zijn voor de afronding van een (natuur of recreatie-) gebied. Binnen de «spelregels» van het «rijks»grondbeleid (aankoop op vrijwillige basis en geen marktverstorende werking) wordt, landelijk gezien, tot ca 10% onteigening acceptabel geacht. De provincies bepalen op basis van een Aankoop Strategie Plan (ASP) de plaats en het moment van inzet van het onteigeningsinstrumentarium. In het SGR2 wordt hierop nader ingegaan.

Voorts is in de Nota Grondbeleid aangegeven dat overwogen zou kunnen worden de kortingsmogelijkheid in landinrichtingsverband beter te benutten. Dit instrument is bedoeld voor de realisatie van kleinere elementen in het landinrichtingsplan. In de Nota Grondbeleid is reeds aangegeven dat het wettelijk maximum van 5% van de totale oppervlakte van een landinrichtingsgebied die kan worden onttrokken, in de landinrichtingspraktijk voldoende lijkt te zijn voor de realisatie van de plannen. Dit blijkt inderdaad het geval te zijn.

In de Nota Grondbeleid is geconstateerd dat fiscale maatregelen een belangrijke rol kunnen spelen voor de afwegingen van de ondernemer over wijze en tijdstip van beëindiging c.q. hervestiging van het bedrijf en daarmee voor de grondmobiliteit in verband met verwerving voor groene doelen. De Nota Landbouw & Fiscus zal zich uitspreken over de voor groene doelen te nemen fiscale maatregelen. Namens het Kabinet zal de Staatssecretaris van Financiën deze nota binnenkort aan uw Kamer zenden.

In de Nota Grondbeleid is aangegeven dat de wenselijkheid zal worden onderzocht van het koppelen van een onteigeningsbevoegdheid aan het streekplan. Het voorontwerp van de herziene Wro heeft dit punt in ander licht geplaatst omdat het streekplan daarin komt te vervallen. In plaats daarvan krijgt de provincie een – zuiver indicatieve – structuurvisie, instructiebevoegdheid en in geval van bovengemeentelijke belangen ook bestemmingsplanbevoegdheid. Indien de provincie bij de uitoefening van de laatste bevoegdheid ook de uitvoering aan zich trekt kan zij gebruik maken van het onteigeningsinstrument Ten slotte is aangekondigd dat Rijk en provincie ook een beperkt voorkeursrecht krijgen indien deze overheden in het kader van de herziening van de WRO nieuwe uitvoeringsbevoegdheden krijgen. Uitwerking van deze actie geschiedt in samenhang met de besluitvorming over de herziene Wro, medio 2002.

11. Open-ruimteheffing

Tijdens het Kamerdebat over de Nota Grondbeleid heb ik aangegeven dat het Kabinet ernaar streeft eind dit jaar een standpunt in te nemen over de introductie van de heffingsinstrument. Op dit moment wordt een onderzoek naar de voor- en nadelen van verschillende varianten van het heffingsinstrument afgerond. Op basis daarvan zal een Kabinetsstandpunt worden voorbereid. Het is mijn voornemen de resultaten van het onderzoek tezamen met het Kabinetsstandpunt nog dit jaar aan uw Kamer te zenden.

12. Sanering ongewenste bestemmingen en bepering omvang planschade

In de Nota Grondbeleid is aangekondigd dat in een brief aan uw Kamer wordt ingegaan op de kwantitatieve omvang van de problematiek alsmede op mogelijke financieringsmechanismen. Inmiddels is uw Kamer per brief van 28 september jl. geïnformeerd over de onderzoeken die hiertoe zijn gedaan (Tweede Kamer, vergaderjaar 2000–2001, 27 581 nr. 13). In die brief constateert het Kabinet dat voor het eerst een breed overzicht is gemaakt van de kosten die verband houden met de sanering van ongewenste bestemmingen. Voor de korte termijn heb ik middelen vrijgemaakt om een begin te kunnen maken met het aanpakken van de meest urgente kwesties. Voor de langere termijn is een heffingsinstrument een optie. De wenselijkheid en haalbaarheid daarvan wordt afgewogen naar aanleiding van het onderzoek naar het heffingsinstrument (zie ad 11). In ieder geval is het noodzakelijk om – gelet op de omvang van de problematiek, het voorkomen van willekeur en het stimuleren van bijdragen van andere partijen – nadere regels en voorwaarden te stellen. Het ligt in mijn bedoeling om begin 2002 een saneringsregeling voor ongewenste bestemmingen gereed te hebben.

Ten slotte is om de omvang van planschadeclaims te beperken, in de Nota Grondbeleid aangekondigd dat in de te herziene Wro een verjaringstermijn wordt geïntroduceerd via herziening van art.49 WRO. In het voorontwerp van de Wro is dit inmiddels gebeurd.

13. Grondbeleid Rijksoverheid

In de Nota Grondbeleid is de oprichting van de Raad voor Vastgoed Rijksoverheid (RVR) aangekondigd. Inmiddels is het Instellingsbesluit van de RVR u bij brief van 28 september 2001 ter kennisneming aangeboden (Staatscourant 2001, nr. 188 p. 14). De officiële installatie van de RVR heeft plaatsgevonden op 15 oktober jl.. Voorzitter van de RVR is de heer G. Blom, voormalig DG van Rijkswaterstaat. Leden zijn de hoofden van de dienst Domeinen, de directie Uitvoering van Rijkswaterstaat, de Dienst Gebouwen, Werken en Terreinen, de Rijksgebouwendienst en de Dienst Landelijk Gebied. De RVR wordt ondersteund door een nieuwe projectdirectie Vastgoed van het Ministerie van Financiën.

De RVR zal eind dit jaar zijn werkprogramma 2002 aanbieden aan de betrokken bewindspersonen. Na goedkeuring zal dit aan uw Kamer ter kennisneming worden aangeboden In de eerste helft van 2002 wordt het beleid ten aanzien van anticiperende aankopen en de leenfaciliteit nader uiteengezet in de vorm van een brief aan uw Kamer.

Verder is in de Nota Grondbeleid aangekondigd dat het verkoopbeleid van agrarische domeingronden wordt heroverwogen in samenhang met de Vijfde Nota RO en de nieuwe Pachtwet. Inmiddels is uw Kamer bij brief, d.d. 16 oktober, nader geïnformeerd (Tweede Kamer, vergaderjaar 2001–2002, 24 490, nr. 16) over de verkoopbeleid van agrarische domeingronden.

Ten slotte is bij de Kamerbehandeling van de Nota Grondbeleid toegezegd dat de Staatssecretaris van Financiën uw Kamer zal informeren over de verkoop van militaire terreinen. Inmiddels heeft u bij brief van 3 oktober jl. de schritelijke antwoorden ontvangen op de kamervragen hierover.

De Minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Naar boven