27 406
Nota «De kenniseconomie in zicht»

nr. 95
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 oktober 2006

Hierbij ontvangt u de beleidsreactie op het rapport «Leren Excelleren. Talenten maken het verschil». Het rapport is in de zomer van 2006 door het Innovatieplatform gepubliceerd en is u bij brief van 18 juli 2006 (Kamerstuk 27 406, nr. 90) toegestuurd.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. J. A. van der Hoeven

Met de kop boven het maaiveld

Reactie van het kabinet op het rapport «Leren excelleren, talenten maken het verschil» van het Innovatieplatform.

Rapport Innovatieplatform

Nederland is bang om zijn kop boven het maaiveld uit te steken. Toptalent wordt in ons land niet gestimuleerd en gekoesterd. Het onderwijs gaat uit van de gemene deler en heeft geen oog voor unieke talenten, terwijl onze kenniseconomie juist om deze mensen zit te springen. Dat staat in het rapport «Leren excelleren, talenten maken het verschil» dat het Innovatieplatform op 21 juni 2006 heeft gepresenteerd.

In deze notitie vindt u de reactie van het kabinet. Naast een algemene reactie op het rapport sta ik uitgebreid stil bij de aanbevelingen van het Innovatieplatform.

Reactie kabinet

Toptalent verdient aandacht. Ook het kabinet vindt dat talent in Nederland zich maximaal moet kunnen ontplooien. De ambitie van het Innovatieplatform sluit aan op de doelstellingen van het kabinet. Het belangrijkste doel is het realiseren van kwalificatiewinst voor het individu en daarmee een versterking van de kenniseconomie en de internationale concurrentiepositie van Nederland. De ontwikkeling van de kenniseconomie en het benutten van talenten zijn sterk met elkaar verbonden. Het belang van onderwijs en scholing voor de economische ontwikkeling wordt o.a. beschreven in het rapport Kansrijk Kennisbeleid1 van het CPB. Een toename van het opleidingsniveau leidt tot een stijging van het bruto binnenlandsproduct en landen met een grotere voorraad menselijk kapitaal lijken beter in staat technologie te adopteren, te innoveren en sneller te groeien. Het CPB publiceert begin 2007 een rapport waarin het expliciet ingaat op de economische effecten van excellentie. De Onderwijsraad schetst in De stand van Educatief Nederland2 het belang van talent voor de ontwikkeling van de kenniseconomie. «Een samenleving die een kennissamenleving wil zijn kan zich geen verkwisting van talent permitteren». De raad beschrijft in Doelgericht investeren in onderwijs3 het belang om leerlingen met bijzondere capaciteiten in staat te stellen deze ten volle te ontwikkelen en dat er daarom meer ruimte moet komen voor maatwerk en differentiatie in de onderwijsprogramma’s. In de Kennisinvesteringsagenda 2006–2016 noemt het Innovatieplatform4 het ontplooien en benutten van al het aanwezige talent bepalend of Nederland economisch kansen pakt en een antwoord heeft op ontwikkelingen als globalisering.

Het kabinet wil talent over de volle breedte stimuleren en wel zodanig dat daarbinnen voldoende ruimte wordt geboden aan de ontwikkeling van bijzondere of toptalenten.

Weet je te onderscheiden

Nederland doet graag gewoon. Wij kennen niet voor niets het spreekwoord: «doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg». Deze egalitaire cultuur zorgt er volgens het Innovatieplatform wel voor dat ons onderwijs vooral gericht is op het wegwerken van verschillen. Het platform wil deze cultuur veranderen door het onderwijs aan te passen: minder regels voor scholen, de mogelijkheid voor leerlingen om hun diploma’s te «stapelen», betere lerarenopleidingen en een andere beloningsstructuur voor leraren. Dat is niet genoeg. Ook andere maatschappelijke organisaties moeten af van onze zesjescultuur.

De boodschap daarbij moet zijn: «weet je te onderscheiden». Het kabinet wil graag dat dit gevoel breed gedragen wordt en roept organisaties op om meer ruimte te geven aan toptalent.

Startpositie

Het kabinet deelt het standpunt van het Innovatieplatform dat er nog veel te winnen is bij het stimuleren van (top)talenten. Gelukkig heeft Nederland een redelijk goede startpositie1.

Uit de resultaten van het PISA-onderzoek van de OECD blijkt dat Nederlandse scholieren gemiddeld goed scoren en dat Nederland veel toppresteerders kent2. Nederland (7,3%) laat wat dat betreft alleen België (9%), Japan (8,2%) en Zuid-Korea (8,1%) voorgaan. Verder blijkt uit internationale vergelijkingen dat er geen land is met een meer gedifferentieerd voortgezet onderwijs dan Nederland3.

Ondanks onze goede startpositie, is er een breed gedragen gevoel dat nog niet alle talenten optimaal benut worden. Het onderwijs is dan ook druk bezig met het vinden van manieren om talent te stimuleren. Zo kondigde een universiteit aan dat de best presterende studenten het collegegeld terugkrijgen, er wordt geëxperimenteerd met selectie aan de poort, sommige scholen in het primair onderwijs bieden talenten Spaans aan en meer leerlingen doen een zwaarder examen (havisten die een vwo-examen doen).

Het kabinet juicht deze ontwikkelingen toe. Maar er kan meer. Dat vindt u ook terug in de reactie van het kabinet op de aanbevelingen van het Innovatieplatform. De reactie is onderverdeeld in drie thema’s: ruimte voor scholen, maatwerk voor talent en de leraar.

THEMA 1: RUIMTE VOOR SCHOLEN

Het Innovatieplatform doet de aanbeveling voor tijdelijk regelvrije scholen waar geëxperimenteerd kan worden met talentontwikkeling. Scholen moeten daarvoor een goed plan indienen en doorlopend verantwoording afleggen aan betrokken partijen.

Het Innovatieplatform doet de aanbeveling voor een licentiemodel op basis waarvan onderwijsinstellingen meerjarig onderwijs kunnen verzorgen en daarover verantwoording afleggen aan de omgeving.

Het idee van de regelvrije scholen van het Innovatieplatform komt overeen met het governancebeleid van het kabinet. Uiteraard zijn regelvrije scholen nooit helemaal regelvrij. Ook het Innovatieplatform erkent dit.

Governance staat voor meer zelfstandigheid voor scholen en gaat uit van het vermogen van instellingen om zelfstandig de kwaliteit van het onderwijs te borgen en te verbeteren.

Scholen die hier goed in slagen, krijgen meer ruimte om zelf te bepalen hoe zij het onderwijs invullen («Onderwijs op maat»)4. Scholen krijgen zo de mogelijkheid om het onderwijs in te richten op basis van eigen professionele inzichten en afgestemd op wat er op dat moment nodig is. Soms is dat het stimuleren van toptalent door extra activiteiten aan te bieden.

Scholen kunnen dit niet alleen, maar hebben daar de hulp voor nodig van ouders, leerlingen, vervolgonderwijs, jeugdzorg en het bedrijfsleven. Zo wordt de omgeving betrokken bij het beleid van de school en legt de school verantwoording af voor haar beleid. Deze zogenoemde «horizontale verantwoording» zorgt ervoor dat de omgeving invloed kan uitoefenen op het beleid van de school. Dat sluit aan bij de «lerende aanpak» van het governancebeleid.

Niet alle scholen krijgen meer ruimte. Scholen moeten in ieder geval voldoen aan bepaalde (minimum)normen voor onderwijsresultaten. Dat is een harde eis. Ouders moeten er immers op kunnen vertrouwen dat scholen niet onverantwoord experimenteren met de toekomst van hun kinderen.

Andere criteria waar scholen aan moeten voldoen zijn nog niet helemaal duidelijk. Ik denk aan normen voor de kwaliteit van docenten en onderwijsondersteunend personeel en normen voor «horizontale verantwoording».

THEMA 2: MAATWERK VOOR TALENT

Structuur

Het Innovatieplatform doet de aanbeveling om meer ruimte te bieden om diploma’s te stapelen, zodat leerlingen kunnen doorstromen naar andere onderwijslagen.

Het Innovatieplatform beveelt aan meer mogelijkheden voor deeldiploma’s te introduceren om specifieke begaafdheden te belonen.

Met het innovatieplatform is het kabinet van mening dat er nog veel te winnen is op het vlak van individuele leerroutes en de individuele effectieve leerstijl, ondanks de grote differentiatie in het onderwijsaanbod in Nederland.

De afgelopen jaren is het halen van deeldiploma’s beperkt. Dit heeft vooral te maken met de invloed van de hbo-fraude en de aanbevelingen van de Commissie Schutte1. Wel is het nog steeds mogelijk meerdere opleidingen van hetzelfde niveau tegelijkertijd te volgen (bijvoorbeeld twee keer een bachelor). De mogelijkheid om verschillende vergelijkbare opleidingen na elkaar te doen, het zogenoemde «stapelen», is beperkt mede op basis van het standpunt dat de financiële verantwoordelijkheid van de overheid beperkt wordt tot één bachelor- en één masterdiploma (voor eigen rekening is het uiteraard wel mogelijk studies na elkaar te doen).

Studenten kunnen nog wel steeds van het vmbo naar mbo naar hbo naar wo, het zogenoemde «verticale» doorstromen. «Diagonale» doorstroming, van vmbo-kader naar vmbo-theoretisch of van havo naar vwo, is ook nog steeds mogelijk.

In de praktijk worden elders verworven competenties steeds meer geaccepteerd. Dit blijkt uit experimenten met het associate degree diploma (kort hbo) en uit de mogelijkheid om certificaten te halen binnen het voortgezet onderwijs.

Het is niet duidelijk wat de mogelijkheden zijn om het «stapelen» van opleidingen en het halen van deeldiploma’s uit te breiden. Dat laat ik op dit moment uitzoeken. Een randvoorwaarde is dat deze mogelijkheden passen in een solide bekostiging zoals de Commissie Schutte die heeft voorgesteld.

Tegelijkertijd stimuleer ik samen met de onderwijspartijen dat studenten en leerlingen de bestaande mogelijkheden voor individuele leerroutes beter benutten. Ik informeer de Tweede Kamer uiterlijk medio 2007 over de voortgang.

Experimenten

Het Innovatieplatform doet de aanbeveling om gelegenheid te bieden voor experimenten voor talentwikkeling.

Ik stimuleer op dit moment experimenten gericht op talentontwikkeling in de praktijk. Zo zijn er initiatieven om begaafdheidsprofielscholen, cultuurprofielscholen en LOOT-scholen (sport) te ontwikkelen1. In het hoger onderwijs komen er honours programma’s voor extra getalenteerde studenten. Het Onderzoeksproject Talentenkracht onderzoekt hoe talenten van 3- tot 5-jarigen kunnen worden ontwikkeld.

Het Johan Cruijff College en de Johan Cruijff Academy zijn voorbeelden van scholen voor sporttalenten. Ook sponsor ik wedstrijden die leerlingen en studenten stimuleren het beste uit zichzelf te halen (Vakkanjer, ict-wedstrijden, Olympiade, Skill Netherlands).

Ik ga door met al deze activiteiten en zal deze uitbouwen als blijkt dat ze effectief zijn. Uiteraard werk ik daarbij samen met onderwijsorganisaties, het bedrijfsleven en andere maatschappelijke organisaties. Hetzelfde geldt voor ondernemerskwaliteiten. Op het gebied van ondernemerschap is samen met het bedrijfsleven het initiatief Leren Ondernemen2 gestart. Dit project heeft tot doel het ondernemerschap te stimuleren door meer aandacht voor ondernemerschap te creëren in het onderwijs en meer aandacht voor het onderwijs bij ondernemers. Een ondernemende houding leidt immers tot het verleggen van grenzen en het creëren van kansen en dat hebben we nodig in Nederland. De activiteiten in het kader van Leren Ondernemen worden onverminderd voortgezet en verder uitgebouwd.

Hoe nu verder?

De mogelijkheden voor flexibele individuele leerroutes zijn vergroot. Er is geëxperimenteerd met talentontwikkeling in de praktijk. Maar het kabinet wil meer ruimte voor initiatieven. Dat roept een aantal vragen op, bijvoorbeeld:

• Hoe ver moet de differentiatie in het onderwijs gaan? Wat is het effect van differentiatie op leerlingen die wat minder goed presteren?

• Welke rol speelt de overheid bij het vergroten van de differentiatie in het onderwijs?

• Hoe stimuleren we het gebruik van individuele leerroutes en leerstijlen?

• Op welke manier kunnen bijvoorbeeld «ruimte voor instellingen», «horizontale verantwoording», «het licentiemodel», en «de bekostigingssystematiek», bijdragen aan het excelleren van leerlingen.

• Hoe zijn financiële waterdichte regels te combineren met het stapelen van (deel)diploma’s?

• Welke rol spelen sport- en vrijetijdsclubs, ouders, bedrijven, rolmodellen bij het ontwikkelen van talenten? Hoe kunnen we hen bij initiatieven betrekken?

• Hoe gaan andere landen om met toptalenten? Wat vinden wij daarvan?

• Hoe kun je op een goede manier «selecteren aan de poort»? Vanaf welke leeftijd willen we dat gaan doen?

• Wat is het effect van private financiering op het onderwijs? Moeten de huidige beperkingen gehandhaafd blijven?

Om «maatwerk voor talent» te kunnen leveren moeten deze vragen beantwoord worden. Ik wil dat doen door onderzoek, discussie en experimenteren. Maar het ministerie van OCW doet dit niet alleen. Ik wil samen met onder andere professionals en praktijkdeskundigen een aantal activiteiten verder uitwerken.

Verder gaat het kabinet, in navolging van de commissie «Ruim Baan voor Talent», (top)talent in het onderwijs stimuleren en onderzoek doen naar de ontwikkeling van toptalent. Het gaat in dit programma om onderzoek en experimenten gericht op het beantwoorden van bovenstaande vragen.

Uit een eerste inventarisatie blijkt dat er ideeën zijn voor de ontwikkeling van bondgenootschappen, identificatie- en selectie-instrumenten, kleinschalig onderwijs, «extra warme overdracht», verrijkingsklassen, keurmerken en kweekvijvers. De ambities in dit programma stem ik af op de beschikbaarheid van publieke en private ondersteuning. Op basis van deze ondersteuning ontwikkel ik een brede strategie voor het stimuleren van toptalent. Ik informeer de Tweede Kamer medio 2007 over de voortgang van het programma.

Financiën

Het Fonds Economische Structuurversterking heeft éénmalig 25 miljoen euro beschikbaar gesteld voor onder andere de begeleiding van hoogbegaafden.

Het Innovatieplatform heeft verkend welke toekomstige investeringen in kennis het noodzakelijk acht om binnen afzienbare termijn tot de Europese top te gaan behoren. Dit heeft het platform vastgelegd in de «Kennisinvesteringsagenda». Daarin staan voorstellen om beter aan te sluiten bij de talenten voor jongeren. Om deze voorstellen te financieren is er een investering nodig van de publieke en private sector. Het Innovatieplatform is van mening dat als de aanbevelingen in de Kennisinvesteringsagenda worden overgenomen, ruimte gegeven kan worden aan het onderwijs om (top)talenten te ontwikkelen.

Een volgend kabinet moet beslissen welke publieke en private investeringen in onderwijs, onderzoek en innovatie wenselijk en nodig zijn.

THEMA 3: DE LERAAR

Talent

Om de talenten van leerlingen optimaal te ontwikkelen, zijn inspirerende en bekwame leraren nodig. Uit internationaal onderzoek blijkt dat zij van grote invloed zijn op het succes van scholieren en het rendement van scholen1.

De maatschappij stelt steeds meer eisen aan de leraar: naast zijn onderwijskundige rol moet de leraar ook kunnen omgaan met zaken als zorg, veiligheid, radicalisering en ict. Leraren moeten daarom hun bekwaamheden en talenten op de lerarenopleiding ontwikkelen; deze tijdens hun loopbaan goed onderhouden én zich regelmatig bijscholen om in te kunnen springen op snel veranderende kennis en ontwikkelingen.

Van de leraar mag verwacht worden dat hij zelf initiatieven neemt om zijn talenten te ontwikkelen. De overheid moet de leraar daarbij ondersteunen. Om dit waar te kunnen maken, is een forse investering nodig in de kwaliteit en professionaliteit van de leraar. Ook het Innovatieplatform pleit in de «Kennisinvesteringsagenda» voor het verbeteren van de kwaliteit van de leraar. Verder wil het Innovatieplatform meer marktwerking in het onderwijs en doet het platform concrete voorstellen om het carrièreperspectief van leraren te verbeteren.

Het kabinet heeft in de afgelopen periode al extra geïnvesteerd in de kwaliteit van het onderwijs. Per 1 augustus 2006 is er structureel 100 miljoen euro beschikbaar voor het primair en voortgezet onderwijs. Dit geld is bedoeld voor de professionalisering en begeleiding van het onderwijspersoneel. Het Fonds Economische Structuurversterking trekt 60 miljoen euro uit voor het stimuleren van technische talenten door techniek(na)scholing.

Lerarenopleidingen

Het Innovatieplatform doet de aanbeveling om de opleiding van onderwijsgevenden te verbeteren en talentontwikkeling daarin op te nemen.

Om er voor te zorgen dat we over voldoende en goed opgeleide leraren blijven beschikken, moeten we – ook in het licht van het dreigende lerarentekort – investeren in de kwaliteit van lerarenopleidingen. Ik heb daarom samen met de HBO-raad en de VSNU (Vereniging van universiteiten), afspraken gemaakt in De beleidsagenda lerarenopleidingen 2005–2008, Meer kwaliteit en differentiatie: de lerarenopleidingen aan zet1. In de beleidsagenda vindt u de activiteiten die tussen 2005 en 2008 worden ontplooid om de lerarenopleidingen verder te professionaliseren. Ik wil de kwaliteit van opleidingen borgen en verhogen en de infrastructuur van deze opleidingen verbeteren.

De kwaliteit van opleidingen wil ik verhogen door te kijken naar de instroom (bijvoorbeeld de kennis en vaardigheden op het terrein van rekenen en taal), elders verworven competenties, het hoger onderwijsniveau en de gerichtheid van programma en examen op vastgestelde bekwaamheidseisen, de interne kwaliteitszorg, het opleiden op de werkplek en de kwaliteit van het opleidingspersoneel.

Ik wil de infrastructuur verbeteren door het uitwerken van afspraken over (boven) regionale samenwerking (voor een betere afstemming tussen vraag en aanbod), het verbeteren van de kwaliteit en toegankelijkheid van de «kleine vakken», de doorstroom van docenten beter mogelijk te maken en meer mogelijkheden te creëren voor differentiatie en maatwerk.

Lerarenopleidingen zijn uitgenodigd om voorstellen in te dienen voor regionale samenwerking en voor een aantal vakgerichte expertisecentra.

Het beroep

Het Innovatieplatform doet de aanbeveling om ruimte te bieden voor meer differentiatie van onderwijsberoepen enbeloning van onderwijsgevenden.

Op dit moment lopen de lonen in het onderwijs negen tot vijftien procent2 achter bij de markt en andere delen van de collectieve sector. Dit wordt onder andere veroorzaakt doordat er weinig mogelijkheden zijn voor leraren om carrière te maken. Degene die wel carrière maken doen er ook nog eens heel lang over om hun «top» te bereiken. Om het beroep van leraar aantrekkelijker te maken zijn de taken afwisselender gemaakt. Ook zijn er meer mogelijkheden gekomen om leraren individueel te belonen.

In de op Prinsjesdag verschenen nota Werken in het Onderwijs 2007 vindt u een aantal mogelijke oplossingen:

• functiedifferentiatie (hogere schalen). Dit zorgt voor meer academisch gevormde leraren voor de klas;

• de aantrekkelijkheid van het beroep wordt vergroot door een differentiatie in beloning, bijvoorbeeld bij excellente prestaties en extra inspanningen;

• inzet van ondersteunend personeel geeft leraren de ruimte voor school- en onderwijsontwikkeling. Een meer verantwoordelijke en invloedrijke rol van leraren kan de beroepstrots en -motivatie vergroten.

Ten slotte wijs ik u op Waardering voor het leraarschap, het advies dat de Onderwijsraad heeft opgesteld op verzoek van de Tweede Kamer. Dit advies is op 31 augustus 2006 door de Raad aan de vaste commissie voor onderwijs aangeboden.

De Raad geeft een aantal adviezen om excellente docenten te stimuleren:

• Verbeter de carrièreperspectieven van docenten door differentiatie in functies. Bijvoorbeeld door selectieve «niveauverhoging» via een masteren/of promotieopleiding;

• Doorbreek het gelijkheidsprincipe door bijvoorbeeld een diplomabonus in te voeren;

• Stimuleer de in- en uitstroom in het onderwijs. Dit kan op verschillende momenten en tussen verschillende sectoren. Ook het invoeren van combinatiefuncties is een optie.

Ik heb met waardering kennisgenomen van het advies van de Onderwijsraad. Mijn reactie op het advies Waardering voor het leraarschap heeft u op 26 september 2006 ontvangen bij de voortgangsrapportage beleidsplan onderwijspersoneel. Het is aan het volgende kabinet te bezien welke van deze adviezen over te nemen.

Afsluiting

Deze beleidsreactie geeft de ambities van het kabinet weer om (top)talent te ontwikkelen. Ik wil verder gaan op de ingeslagen weg en op basis van bewezen effectiviteit nieuwe activiteiten ontplooien. Activiteiten die bijdragen aan de ontwikkeling van de Nederlandse kenniseconomie. Het ontwikkelen van talent alleen, geeft geen garantie voor een hoogwaardige kenniseconomie. Het is bovendien niet enkel een taak van de overheid.

Ook werkgevers moeten zich inzetten voor het behouden van toptalent, bijvoorbeeld door uitdagend werk aan te bieden, een cultuur te ontwikkelen die excelleren stimuleert en aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden. Zo blijft toptalent voor Nederland behouden.

Ik spreek dan ook de wens uit dat scholen, bedrijven en andere maatschappelijke organisaties zich sterk maken voor het gezamenlijk uitvoeren van het rapport «Leren excelleren».


XNoot
1

Kansrijk kennisbeleid, CPB, juli 2006.

XNoot
2

De stand van Educatief Nederland, advies van de Onderwijsraad, januari 2005.

XNoot
3

Doelgericht investeren in onderwijs, advies van de Onderwijsraad, juni 2006.

XNoot
4

Kennis Investeringsagenda 2006–2016, Innovatieplatform, mei 2006.

XNoot
1

Zie: Kansrijk Kennisbeleid. CPB, 2006 (p. 13) en Onderwijsraad, Stand van Educatief Nederland, Onderwijsraad, 2005.

XNoot
2

Zie: Learning for Tomorrow’s World. First results from PISA 2003. Parijs, OECD, 2004, p. 354. Een score van 7,3% betekent dat 7,3% van de Nederlandse jongeren een maximale score haalt voor de OECD toets.

XNoot
3

Zie: www.inca.org.uk.

XNoot
4

Die ruimte wordt geboden door het toezicht bij goed presterende instellingen te verminderen en wetten en regels die bepalen hoe instellingen onderwijs geven, te vervangen door regels die aangeven welk doelen (wat) de instelling moet behalen (zorgplichten).

XNoot
1

De commissie Schutte heeft op basis van haar onderzoek naar misbruik van studentenaantallen o.a. de aanbeveling gedaan om inschrijving voor delen van opleidingen te beperken.

XNoot
1

Zie: «Jeugdagenda», Kamerstuk 29 284, nr. 9, 25 mei 2005.

XNoot
2

Zie: www.lerenondernemen.nl.

XNoot
1

CPB, Kansrijk Kennisbeleid, juni 2006.

XNoot
1

Kamerstuk 27 923, nr. 19, juli 2005.

XNoot
2

Zie: Trendnota Arbeidszaken Overheid 2007.

Naar boven