Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27400-XIII nr. 11 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2000-2001 | 27400-XIII nr. 11 |
Vastgesteld 31 oktober 2000
De vaste commissie voor Economische Zaken1 heeft op 19 oktober 2000 overleg gevoerd met staatssecretaris Ybema van Economische Zaken over:
– zijn brief van 12 juli 2000 inzake vervolg op brief inzake IPR/steunkaart (26 800-XIII, nr. 59);
– zijn brief van 26 juli 2000 inzake goedkeuring Besluit subsidies regionale investeringsprojecten 2000 alsmede de uitvoeringsregeling door de Europese Commissie (26 800-XIII, nr. 61).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Van Walsem (D66) heeft begrip voor het moeizame proces waarin uiteindelijk de goedkeuring van de Europese Commissie is verkregen voor plaatsing op de steunkaart van een aantal relatief achtergestelde gebieden in het overigens welvarende Nederland. Zolang echter in Europa nog steeds op deze wijze geld wordt rondgepompt, is een land dief van eigen portemonnee als niet gestreefd wordt naar een gerechtvaardigd aandeel in de beschikbare gelden. Wat dat betreft complimenteert hij de staatssecretaris met het uiteindelijke resultaat, waarmee zoveel mogelijk kan worden voorzien in de behoefte van de betreffende gebieden.
Hoewel het de heer Van Walsem verheugt dat Hardenberg en Steenwijk nu eveneens zijn opgenomen, onderkent hij dat er gebieden buiten de steunkaart zijn gebleven die hij het, gezien hun argumenten, graag gegund had om er óók op te komen, zoals Dongeradeel en Achtkarspelen. Deze gemeentes komen relatief nog meer op achterstand, nu hun buren wel steun krijgen. Daar de steunkaart zich niet meer laat veranderen, ziet hij aanleiding na te gaan of deze gebieden op andere wijze geholpen kunnen worden. Kan de staatssecretaris aangeven welke van de in Nederland bestaande regelingen om gebieden en bedrijven te ondersteunen, hiervoor in aanmerking komen?
Ook mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD) refereert aan gemeentes als Dongeradeel en Achtkarspelen die, doordat zij buiten de steunkaart zijn gebleven, achtergesteld worden in hun concurrentiepositie ten opzichte van omringende gemeentes, als het gaat om het binnenhalen van met name de wat grotere bedrijven. Is daar nog iets aan te doen, bijvoorbeeld in het kader van een wittevlekkenregeling of kleinschaligheidsregeling? Wellicht kan deze gemeentes ook perspectief worden geboden met behulp van andere maatregelen, zoals de fiche-1- en fiche-3-regelingen, respectievelijk de de-minimisregeling en de MKB-kaderregeling. Kan er te dien aanzien tevens een inzet van de zijde van de provincie verwacht worden?
In zijn brief van 26 juli 2000 (26 800-XIII, nr. 61) schrijft de staatssecretaris dat vanwege het grote aantal aanvragen, eind 1999, een deel van het oorspronkelijke budget 2000 naar voren is gehaald. Betekent dit, zo vraagt mevrouw Snijder, dat een deel van het budget dat bestemd was voor 2000, al voor projecten in 1999 is uitgegeven? Brengt dit met zich dat, om vervolgens te voldoen aan de aanvragen in 2000, een beroep moet worden gedaan op het budget 2001? Kortom, hoe werkt dit door in de opeenvolgende budgetten en is er zo nog wel een goed zicht op de jaarlijkse budgetbesteding?
Mevrouw Snijder heeft vernomen dat er, als gevolg van de wijzigingen inzake IPR/steunkaart en de daarmee samenhangende differentiatie in steunmaatregelen, sprake is van een flinke administratievelastendruk voor de regio's bij de uitvoering. Is de staatssecretaris hiervan op de hoogte en geeft het hem aanleiding er iets aan te doen? Het zijn met name het SNN (samenwerkingsverband Noord-Nederland) en de NOM, die voor een groot deel de regelingen uitvoeren, die hiermee te kampen hebben.
De heer Hindriks (PvdA) is van mening dat eens goed bekeken dient te worden welke steunregelingen effectief zijn en welke niet, ook op Europees niveau, juist om het rondpompen van geld tegen te gaan. Zolang die Europese regelingen er echter zijn, vindt ook hij dat Nederland moet proberen daar zijn deel van binnen te halen, waarbij er wel voor gezorgd dient te worden dat de middelen zo effectief mogelijk – en daarom geconcentreerd – worden ingezet. Daarbij heeft hij voorkeur voor een concentratie op het noorden als geheel, maar dan zou een aantal eveneens in aanmerking komende gemeentes in Twente en Limburg buiten de boot zijn gevallen. De aanpak van de staatssecretaris, concentratie op afzonderlijke gemeentes, komt hieraan tegemoet. De heer Hindriks kan zich daarin vinden, maar wil wel weten hoe effectief deze aanpak zal blijken te zijn. Hij verzoekt de staatssecretaris in dit verband om een effectiviteitsmeting en een voortgangsrapportage.
Het is een goede zaak dat nu gebieden in Twente en Limburg van de steun gebruik kunnen maken, aldus de heer Hindriks, maar anderzijds zijn er gemeentes in het noorden buiten de steunkaart gebleven. Hij acht het daarom nuttig te voorzien in een aantal flankerende maatregelen, zoals de fiche-1/de-minimisregeling, voor het noorden uitgewerkt in de INS-regeling en de MKB-kaderregeling. Ondersteunt de staatssecretaris deze gedachte en wil hij daar ook middelen voor vrijmaken? Zijn er voor vergelijkbare gebieden elders in Nederland, met name in Limburg en Twente, maar ook voor een plaats als Bovenkarspel in Noord-Holland, eveneens zulke flankerende maatregelen uit het beschikbare budget mogelijk?
Het is de heer Hindriks niet duidelijk wat de stand van zaken is met betrekking tot de aanvraag voor Enschede van extra Europese steun. Kan de staatssecretaris hierover nadere inlichtingen verschaffen?
Kan de staatssecretaris voorts aangeven wat de omvang is van de belangstelling voor de IPR, in termen van aantallen aanvragen en de daarmee gemoeide bedragen? Zijn er daardoor tekorten te verwachten op de begroting van het ministerie van Economische Zaken (EZ) voor dit jaar en volgend jaar, of is er sprake van onderuitputting? Tot hoeveel extra arbeidsplaatsen leidt het, als alle aanvragen zouden worden toegewezen? Zelf heeft de heer Hindriks vastgesteld dat er in de gemeente De Marne, met een werkloosheid van 10,6%, geen regeling van toepassing is, terwijl dit in Urk, met een werkloosheid van 3% wel het geval is, evenals in Westerveld met een werkloosheid van 5%. Dit roept andermaal de vraag op naar de effectiviteit van het geheel. Op het moment dat er in andere gebieden in Nederland sprake is van werkloosheidspercentages van 10 of hoger, kan het niet zo zijn dat dáár niets voor gedaan wordt.
De heer Hindriks is van oordeel dat, hoewel er bij voorgaande gelegenheden al gesproken is over de monitoring van het Langmanakkoord, het te dien aanzien nog steeds ontbreekt aan een actueel inzicht in de stand van zaken. Hij stelt het daarom op prijs de toezegging van de staatssecretaris te verkrijgen dat de Kamer vóór het kerstreces een rapportage over de monitoring van het Langmanakkoord tegemoet kan zien. Zonodig zal de PvdA-fractie hierover een Kameruitspraak vragen. Immers, voorzover er rapportages verschijnen, voldoen die niet aan hetgeen waar het bij monitoring, ten behoeve van een controlecyclus, om gaat. Het ontbreekt aan helderheid over wat precies de acties en de plannen zijn, wat daarvan wordt verwacht, wat er is gerealiseerd en wat de resultaten zijn.
De heer Atsma (CDA) ondersteunt het verzoek aan de staatssecretaris inzake rapportage omtrent de monitoring van het Langmanakkoord. Als ervoor gekozen is langjarige contracten aan te gaan met een regio, is het verstandig gebruik te maken van een monitoringsysteem dat inzicht geeft in de stand van zaken. De effectieve werking van het Langmanakkoord is in 2000 begonnen, zodat de jaarlijkse rapportages op dit terrein nog geen inzicht bieden in hoe het is gegaan.
Met instemming heeft de heer Atsma er kennis van genomen dat nu een goedgekeurde steunkaart voorligt. Wel heeft ook hij een vraag betreffende het budget 2000 voor centrale IPR: is dit budget nog wel voldoende en zullen er in 2000 geen projecten moeten afvallen, nu een deel van het oorspronkelijke budget naar 1999 is gegaan? Of zijn er alsnog in 1999 projecten geschrapt? Hij hoopt evenwel dat er voldoende geld is, ook voor 2000, zodat niemand buiten de boot valt.
De heer Atsma memoreert dat de noordelijke gemeentes die niet vallen onder het Besluit subsidies regionale investeringsprojecten 2000, maar wel op de goedgekeurde steunkaart staan, onder de decentrale IPR vallen, waarbij met name het midden- en kleinbedrijf (MKB) gebaat is. Dit is daarom van belang, omdat het MKB in grote delen van Noord-Nederland de motor is van het bedrijfsleven. Gebleken is ook dat juist de kleinere investeringen waarom het hier gaat, relatief veel rendement opleveren in de zin van werkgelegenheid.
Als belangrijkste punt van bespreking ziet de heer Atsma het feit dat een aantal gemeentes tot hun verbijstering niet op de steunkaart staan; het betreft met name Achtkarspelen en Dongeradeel. De CDA-fractie kan zich goed de bezwaren voorstellen van beide gemeentes, waar de werkloosheid met ruim 12% hoger is dan in de rest van de regio. Deze gemeentes vallen buiten de door de provincie aangewezen economische kernzones. Als wordt bedacht dat ook het gemiddeld besteedbaar inkomen per hoofd van de bevolking er al jaren een dieptepunt laat zien, is het verrassend dat juist deze twee gemeentes buiten de boot zijn gevallen. Het is voor de heer Atsma reden ook zijnerzijds bij de staatssecretaris aan te dringen op een alternatieve regeling, wellicht samen met de noordelijke provincies en het SNN en in combinatie met het Langmanakkoord. Hierbij zal in hoofdzaak aangesloten dienen te worden op het reguliere bedrijfsleven, het bestaande MKB, omdat deze gemeentes nauwelijks mogelijkheden hebben grootschalige initiatieven op projectbasis te ontwikkelen. Hij verzoekt de staatssecretaris wat dat betreft inzicht te verschaffen in de mogelijkheden en daarbij ruimhartigheid te betrachten.
Antwoord van de staatssecretaris
De staatssecretaris acht het in Brussel bereikte resultaat alleszins de moeite waard, ook al zijn er daarbij gemeentes buiten de steunkaart gebleven die de Kamer er graag op had gezien, waarbij het met name gaat om Dongeradeel, Achtkarspelen en De Marne. Dit brengt hem bij de vraag waarom deze gemeentes uiteindelijk niet op de steunkaart zijn gekomen en wat er nog voor hen gedaan kan worden.
Op de eerste steunkaart die door de staatssecretaris is ingediend, stond zowel Dongeradeel, als De Marne. Wat dat betreft is hij overtuigd van de noodzaak van extra aandacht voor de specifieke problemen in die gemeentes. Voor de Europese Commissie bleek evenwel de aanvankelijk ingediende steunkaart niet acceptabel, omdat deze ertoe zou leiden dat – om binnen de grens van 15% van de bevolking te blijven – andere gemeentes, met name landelijke gemeentes, er buiten zouden moeten blijven. Daarmee zou, in de woorden van de Europese Commissie, een «gatenkaas» ontstaan die niet acceptabel werd gevonden en ook niet paste binnen de betreffende Europese richtlijnen. Er bleek uiteindelijk geen andere keuze mogelijk dan om in Noordoost-Friesland en Noordwest-Groningen een aantal gemeentes erbuiten te laten, teneinde de door de Europese Commissie gewenste optisch compacte gebieden te realiseren. Dit is gebeurd in goed overleg met de provinciale besturen en het samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN), waarbij er uitvoerig over is gesproken wat er anderszins nog aan faciliteiten aan die gemeentes kan worden geboden. Hierbij zijn een aantal mogelijkheden gevonden die gezamenlijk een pakket vormen, waarmee de gemeentes vooruit kunnen, aldus de staatssecretaris. Het betreft de volgende faciliteiten.
Er is een specifieke maatregel voor de witte vlekken ontworpen, aangeduid als investeringspremieregeling niet-steunkaartgebieden (INS). Deze valt onder het de-minimisregime, dat ook vroeger al van toepassing was, zij het dat het hier en daar wat is aangepast.
Een tweede faciliteit, beschikbaar voor het hele noorden, is de regeling kleinschalige investeringen in de toeristische sector. Deze is zeker ook interessant voor de betreffende gebieden.
Vervolgens is er een regeling genaamd NIOF, noordelijke innovatie ontwikkelingsfaciliteit. Deze regeling is speciaal bedoeld voor stimulering van innovatie in bedrijven en is voor het hele noorden van toepassing.
Voorts zijn er in het kader van het Langmanakkoord heel wat beleidsafspraken gemaakt, waarbij het gaat om een drietal programma's: economische kernzones/versterking marktsector, landelijk gebied en stedelijke centra.
Alles bijeengenomen vindt de staatssecretaris dat er flink wat faciliteiten beschikbaar zijn die beslist niet te beschouwen zijn als sigaar uit eigen doos. Bovendien loopt het gesprek met het SNN nog teneinde te bezien of er nog méér kan worden gedaan, bijvoorbeeld op het punt van de toepassing van de MKB-kaderregeling voor de drie gemeentes. Zij behoren niet tot de economische kernzones, maar onder het label «versterking marktsector» kan er wel gescoord worden binnen het Langmanakkoord en binnen de kompasgelden. Daarbij gaat het om het genereren van projecten die de titel «versterking marktsector» verdienen. Voorts kunnen de betreffende gemeentes onder het label «landelijk gebied» scoren. Dit alles is evenwel afhankelijk van het feit of de gemeentebesturen, samen met het bedrijfsleven en in goed overleg met provinciaal bestuur en SNN, tot de juiste projecten kunnen komen.
Hierbij zij bedacht dat juist bij toepassing van de MKB-kaderregeling aansluiting wordt gezocht bij de mogelijkheden van het midden- en kleinbedrijf ter plaatse en er goedkeuring nodig is van de Europese Commissie. Wel moet het SNN op dit punt de eigen opvattingen nog formuleren, maar de bestuurlijke praktijk leert dat er snel tot zaken kan worden gekomen met het SNN; de staatssecretaris is hiervoor beschikbaar. Geprobeerd wordt het tempo erin te houden, maar wel moet er bestuurlijk zorgvuldig gehandeld worden. De regeling voor de niet-steunkaartgebieden, de wittevlekkenregeling, is bedoeld voor het kleinbedrijf en daarbij gaat het om een steunregeling van maximaal 15%. Voor het middenbedrijf – «middenbedrijf» overeenkomstig de Europese definitie – geldt een percentage van maximaal 7,5 en die regeling moet worden goedgekeurd door Brussel. Te dien aanzien zijn evenwel geen problemen te verwachten, indien de hand wordt gehouden aan de betreffende voorschriften en er overeenstemming over is met het SNN.
Over het centrale IPR-budget is aan het begin van het jaar gesproken, toen de regeling nog niet was goedgekeurd door de Europese Commissie. Daarbij werd gewezen op het risico dat er dit jaar IPR-geld over zou blijven, omdat de tijd inmiddels voortschreed. Een en ander is echter zo geregeld dat van de wat latere goedkeuring geen enkel bedrijf het slachtoffer is geworden. Als bedrijven na 1 januari 2000 meldden dat zij ervan gebruik wilden maken en derhalve onder een overgangsmaatregel wilden vallen, werd dit gehonoreerd. In 1999 was er sprake van een aflopende IPR-regeling en waren er veel aanvragen. Er is voor gekozen om maximaal van de toen nog geldende regeling gebruik te maken. Daarbij is een bedrag van 10 mln. uit het budget 2000 naar voren gehaald, waardoor het budget voor dit jaar 10 mln. lager is en, afgerond, uitkomt op 35 mln. Volgend jaar komt het weer op het niveau van 45 mln. Er is op dit moment een flink pakket aanvragen binnen. Daarvan staat nog niet vast in hoeverre deze allemaal gehonoreerd worden, maar bij elkaar genomen gaat het om een subsidiebeslag van zo'n 60 mln. Geconcludeerd kan worden dat er thans geen sprake van onderuitputting is: het budget zal dit jaar geheel worden besteed. In hoeverre er straks problemen ontstaan, doordat er de wens is méér te besteden dan het nu beschikbare budget, waardoor eventueel een beroep zou moeten worden gedaan op het budget 2001, kan de staatssecretaris thans niet overzien.
De staatssecretaris zet uiteen dat de regelingen die voor de gemeentes in Friesland en Groningen die buiten de steunkaart vallen, beschikbaar zijn, in die vorm niet tevens beschikbaar zijn voor de gebieden die in Twente en Limburg buiten de steunkaart vallen. Dit is omdat het regionale steunbeleid zich concentreert op het noorden – waar ook de problematiek zich concentreert – en voor het noorden veruit het gunstigst is ten opzichte van bijvoorbeeld gebieden in Twente en Limburg. De problemen dáár zijn minder groot en vragen niet om zulke extra faciliteiten voor gemeentes die buiten de steunkaart vallen. De voor de staatssecretaris doorslaggevende argumenten om toch kleine gebieden in Twente en zuidelijk Limburg op de steunkaart te zetten, is met name het feit dat er aan de andere kant van de grens steunregelingen van kracht zijn, waardoor de concurrentiepositie van deze gebieden extra onder druk staat. Zowel voor de de-minimisregeling, als voor de MKB-kaderregeling geldt dat deze in principe ook van toepassing zijn op de andere gebieden daar, mits er door de betreffende provinciale besturen een budget voor beschikbaar wordt gesteld.
Over het al of niet beschikbaar komen voor Enschede van extra middelen van de Europese Unie is een wat vervelende discussie ontstaan met de Europese Commissie, na de aanvankelijke indruk van de regering dat er extra middelen beschikbaar zouden komen. Uit de vele overleggen die er inmiddels zijn geweest, ook met commissaris Barnier, werd al vrij snel duidelijk dat er geen sprake zou zijn van extra middelen, maar hooguit van medewerking van de Europese Commissie aan een verschuiving binnen de bestaande middelen voor Nederland, bijvoorbeeld in het kader van Urban II. De conclusie is thans dat er geen extra middelen van de Europese Commissie beschikbaar komen en dat Nederland het hier op eigen kracht moet doen. Dit gebeurt nu ook. Er is 270 mln. door de regering vrijgemaakt voor Enschede en er wordt over gesproken of daar misschien nog andere componenten bij kunnen komen. De staatssecretaris deelt de gevoelens van teleurstelling over de opstelling van de Europese Commissie op dit punt; een dergelijke reactie is van Nederlandse zijde ook kenbaar gemaakt in Brussel.
De staatssecretaris is er niet van op de hoogte of er sprake is van een toegenomen administratievelastendruk bij de provincies, het SNN en de NOM op het punt van de uitvoering van de diverse steunregelingen. Hij zegt toe dit te zullen natrekken bij deze instanties.
Ingaande op de effectiviteitsvraag wijst de staatssecretaris erop dat de evaluatie van de vorige IPR-regeling, die gold voor de periode 1994 tot en met 1999, tot de conclusie heeft geleid dat de IPR-regeling een heel effectieve regeling is. Inmiddels is de regeling hier en daar weer wat bijgesteld om de effectiviteit verder te vergroten. Er wordt regelmatig gekeken naar de concrete resultaten van lopende regelingen. Daarbij worden de extra investeringen bijgehouden die zijn gegenereerd, alsook de aantallen arbeidsplaatsen die dit heeft opgeleverd; er wordt regelmatig over gerapporteerd. Het ontbreekt hierbij niet aan de mogelijkheid plannen, verwachtingen en resultaten met elkaar te vergelijken. Bij de start van het Langmanakkoord is er met de Kamer en vooral met het SNN een traject afgesproken inzake monitoring en voortgangsrapportering. Er is één keer per jaar, in februari, bestuurlijk overleg over het totale Langmanakkoord/kompasbeleid, waaraan vanuit het kabinet een zes à zeven bewindspersonen deelnemen. Hierover wordt uitvoerig gerapporteerd aan de Kamer, waarna er meestal in het voorjaar een overleg met de Kamer over plaatsvindt. Dit stelt de Kamer in staat te weten wat de stand van zaken is, wat de voortgang is, of er problemen zijn en wat eraan wordt gedaan. Meer in algemene zin wordt gepoogd in rapportages tegemoet gekomen aan het door de Kamer verlangde inzicht, in aansluiting op de nieuwe begrotingsopzet.
De heer Van Walsem (D66) kan zich voorstellen dat de «bureaucratie» die verbonden is aan de uitvoering van de diverse subsidieregelingen weerzin oproept, met name bij het bedrijfsleven. Het is echter onvermijdelijk subsidieregelingen gepaard te doen gaan met regelstelling, juist met het oog op een goede uitvoering; het alternatief is geheel geen subsidieregelingen. Wel kunnen met name het SNN en de NOM pogen de uitvoering zoveel mogelijk te stroomlijnen, waarbij de eenloketgedachte een belangrijk beginsel is.
De vraag laat zich stellen, hoever te gaan in de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het SNN en de centrale overheid. De centrale overheid kan niet zomaar X miljard gulden ter beschikking stellen aan het noorden om vervolgens af te wachten wat ermee gedaan wordt, want dan kan de centrale overheid op haar beurt geen verantwoording afleggen van een dergelijke uitgave. Echter, het tot in detail voorschrijven en controleren wat er allemaal gebeurt in het noorden, gaat de heer Van Walsem te ver. Een zekere decentralisatie, in termen van budgetten en bevoegdheden, heeft zijn voorkeur. Als het daarbij aan het SNN en de gemeentebesturen wordt overgelaten samen de projecten te bepalen waar gelden naartoe gaan, kan het niet zo zijn dat gemeentes die in dat overleg aan het kortste eind hebben getrokken, zich vervolgens tot de centrale overheid wenden voor extra geld. Het gaat hier om gescheiden verantwoordelijkheden, waarbij aan «Den Haag» slechts een marginale toetsing toekomt.
Mevrouw Snijder-Hazelhoff (VVD) dankt de staatssecretaris voor zijn poging het beeld van de diverse subsidieregelingen helder uiteen te zetten, al is het voor haar de vraag of het de commissie nu ook geheel duidelijk is. Het bedrijfsleven vindt althans al die subsidieregelingen, waarmee het op zich blij is, erg ingewikkeld. Ook voor de uitvoeringsorganisaties geldt dat de regelingen inmiddels zo ingewikkeld zijn geworden dat het voor hen heel moeilijk is om aan het bedrijfsleven, inclusief nieuwe bedrijven, duidelijk te maken waar er kansen liggen.
In een vorig overleg heeft de staatssecretaris gezegd dat de Kamer in de tweede helft van dit jaar duidelijkheid zou krijgen over alle cofinancieringsactiviteiten, maar een desbetreffend overzicht meent mevrouw Snijder nog niet te hebben ontvangen. Kan de staatssecretaris voorts nader aandacht besteden aan de vraag betreffende de aanwending van het IPR-budget over de jaren 1999, 2000 en 2001? Wordt de Kamer over de stand van zaken betreffende de lopende begroting geïnformeerd, namelijk of er binnen het budget wordt gebleven dan wel of er eventueel een beroep moet worden gedaan op het budget 2001?
Ook de heer Hindriks (PvdA) wil «bureaucratie» vermijden. Is de staatssecretaris in dit verband bereid het geheel van regelingen voor advies voor te leggen aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (ACTAL) om te kijken of een en ander wellicht wat simpeler kan?
De heer Hindriks ondersteunt de beleidsinzet van de staatssecretaris met betrekking tot de toepassing van de de-minimisregeling en de MKB-kaderregeling voor gebieden elders, die zich kenmerken door vergelijkbare omstandigheden en voldoen aan de hierbij geldende criteria. Met betrekking tot Enschede gaat hij ervan uit dat, voorzover daar sprake is van een negatieve economische ontwikkeling en in het bijzonder van problemen voor het MKB, de regering ervoor zal zorgen dat een eventueel in gebreke blijven van de Europese Commissie wordt opgevangen.
Op het punt van de begrotingsuitvoering zou de heer Hindriks er geen bezwaar tegen hebben, als de staatssecretaris, bij een gebleken tekort op het budget in termen van cash, ruimte zoekt in de sfeer van de verplichtingen door verplichtingen wel aan te gaan, maar de betaling pas in het volgend jaar te doen plaatsvinden.
Ten aanzien van zijn vraag over de monitoring constateert de heer Hindriks dat de staatssecretaris bij diens beantwoording toch over iets anders spreekt, namelijk over rapportage. Hij zal er zich met zijn fractie op beraden of op dit punt een Kameruitspraak dient te worden gevraagd.
De heer Atsma (CDA) vindt dat er met betrekking tot de monitoring van het Langmanakkoord niet veel verschil hoeft te zitten tussen hetgeen de heer Hindriks zegt en wat de staatssecretaris heeft aangegeven. Het lijkt hem te dien aanzien verstandig om in het kader van het eerstvolgende overleg met Noord-Nederland de rapportage te koppelen aan de vraag wat er is bereikt. Immers, dan zit het eerste jaar van het Langmanakkoord erop en kunnen de resultaten meer in beeld komen.
Wat betreft de problematiek van Enschede is ook de heer Atsma van mening dat het niet aangaat dat de Europese Commissie als het ware met de rug naar de gedupeerden gaat staan. Hij hoopt dat het kabinet te dien aanzien invulling blijft geven aan de eigen verantwoordelijkheid.
Over de noordelijke gemeentes die nu buiten de boot vallen, hebben de woordvoerders zich duidelijk uitgelaten en ook de staatssecretaris heeft hierover verheugende uitspraken gedaan, aldus de heer Atsma. Hij verzoekt de staatssecretaris, na afronding van het resterende overleg, de Kamer een korte brief te doen toekomen, aangevende dat er weliswaar geen gelijke pakketten zijn voor deze gemeentes, maar dan toch wel gelijkwaardige pakketten.
De staatssecretaris onderkent dat het om nogal wat subsidieregelingen gaat, waardoor het hele beeld minder helder wordt. Het streven is evenwel om zoveel mogelijk faciliteiten aan te bieden die een goede bijdrage kunnen leveren. Mocht van de zijde van NOM en SNN bevestigd worden dat er sprake is van een toegenomen administratievelastendruk bij de uitvoering van deze regelingen, dan zal hij niet aarzelen een en ander door het ACTAL te laten toetsen. Zelf is hij zeer voor stroomlijning van regelingen, voor helderheid en transparantie. Het SNN kent zelféén uitvoeringsorganisatie, die beschouwd kan worden als het ene loket waar de ondernemers terechtkunnen, waar al die faciliteiten worden uitgevoerd en waar de informatie beschikbaar is.
Over de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het SNN en het ministerie van EZ zijn goede afspraken gemaakt, aldus de staatssecretaris. Daarbij kan het niet zo zijn dat na een beoordeling door het SNN, betrokkenen nog eens in Den Haag komen aankloppen. Het resultaat dat nu is bereikt, is mede in goed overleg met het SNN tot stand gekomen. Ook over de aanpak van de compensatie die kan worden geboden ten behoeve van de witte vlekken – voor een deel wordt hier nog aan gewerkt –, is er tevredenheid. Hij ziet daarin een signaal dat het noorden, in SNN-verband, met hem van mening is dat er nu een goed pakket maatregelen ligt.
De staatssecretaris meent de brief waarin een overzicht wordt gegeven van de cofinancieringsactiviteiten, reeds aan de Kamer te hebben toegezonden. Hij zal dit echter nagaan.
Met betrekking tot het budget 2000 wijst de staatssecretaris erop dat er ook in het lopende jaar verplichtingen worden aangegaan, maar dat het bij verplichtingen vaak zo is dat de kasuitgaven later plaatsvinden. Mocht het zich voordoen dat nogal wat aanvragen niet meer gehonoreerd zouden kunnen worden, dan zal de situatie opnieuw moeten worden beoordeeld. Daarbij wordt bekeken om wat voor aanvragen het gaat, hoe het zit met de urgentie ervan en of er nog andere middelen beschikbaar zijn.
Op het punt van de monitoring zijn er veel afspraken gemaakt met het noorden. Er heeft de staatssecretaris vanuit het noorden zelf nog nooit het signaal bereikt dat er onvoldoende zicht is op wat er gebeurt en dat er onvoldoende informatie is over de voortgang. Naast het jaarlijkse bestuurlijke overleg met het noorden, waarbij het totaalbeeld wordt besproken, vinden er regelmatig overleggen plaats die zich concentreren op bepaalde onderdelen van het kompasbeleid. Dit biedt de gelegenheid om samen met het SNN de voortgang goed te bewaken, het tempo erin te houden en om, als er zich problemen voordoen, deze zo snel mogelijk op te lossen. Als het eerste jaar van de uitvoering van het kompasakkoord achter de rug is, zal er iets specifieker kunnen worden gerapporteerd, zoals de rapportage op zich specifieker kan en zal worden naarmate de uitvoering voortschrijdt. Dan kan aangeven worden wat er in het eerste jaar is gerealiseerd en wat de resultaten zijn, zo mogelijk ook op het punt van de arbeidsplaatsen, waarbij tevens naar kwantificering in de rapportage wordt gestreefd. In deze zin neemt hij de suggestie van de heer Atsma over.
De staatssecretaris wijst erop dat, als het gaat om het informeren van de Kamer over de faciliteiten die voor de witte vlekken beschikbaar zijn, ook dit algemeen overleg gezien kan worden als een bijdrage daaraan. Over de toepassing van met name de MKB-kaderregeling loopt het overleg nog. Zodra dit hele proces is afgerond, zal hij de zaken op een rij zetten en de Kamer daarover informeren.
Samenstelling: Leden: Blaauw (VVD), Biesheuvel (CDA), voorzitter, Witteveen-Hevinga (PvdA), Leers (CDA), Voûte-Droste (VVD), ondervoorzitter, Rabbae (GroenLinks), Hessing (VVD), Giskes (D66), Marijnissen (SP), Crone (PvdA), Van Dijke (RPF/GPV), M. B. Vos (GroenLinks), Van Walsem (D66), Hofstra (VVD), Wagenaar (PvdA), Stroeken (CDA), De Boer (PvdA), Van den Akker (CDA), Geluk (VVD), Ravestein (D66), Verburg (CDA), Blok (VVD), Hindriks (PvdA), Dijsselbloem (PvdA).
Plv. leden: Snijder-Hazelhoff (VVD), Atsma (CDA), Kalsbeek (PvdA), Wijn (CDA), Klein Molekamp (VVD), Vendrik (GroenLinks), De Swart (VVD), Van den Berg (SGP), Poppe (SP), Kuijper (PvdA), Van Middelkoop (RPF/GPV), Van der Steenhoven (GroenLinks), Schimmel (D66), Van Baalen (VVD), Herrebrugh (PvdA), Van der Hoeven (CDA), Smits (PvdA), De Haan (CDA), Van Beek (VVD), Bakker (D66), Schreijer-Pierik (CDA), Udo (VVD), Hamer (PvdA), Koenders (PvdA), Schoenmakers (PvdA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27400-XIII-11.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.