26 991 Voedselveiligheid

33 835 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

Nr. 487 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 augustus 2017

In deze brief gaan wij in op uitspraken die de Belgische Minister van Landbouw gisteren heeft gedaan en de berichtgeving in de media hierover. Op basis van een nota van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) d.d. 22 juli jl. stelt de Belgische Minister dat de NVWA al in november 2016 op de hoogte was van het aantreffen van fipronil in eieren. De NVWA benadrukt dat dit niet het geval is. Het ging hier om een anoniem signaal over het mogelijke gebruik van een biocide met fipronil bij het reinigen van stallen, met als doel bloedluizen te doden. In de nota van 22 juli 2017 heeft de NVWA laten weten dat in november 2016 niet bekend was dat het middel in kippen of eieren terecht zou komen. De melding en de daaropvolgende stappen die genomen zijn, zullen onderdeel uitmaken van het op 3 augustus aangekondigde onderzoek naar hoe dit incident heeft kunnen gebeuren en in de toekomst kan worden voorkomen. In deze brief informeren wij u over wat we op dit moment weten.

De NVWA krijgt jaarlijks honderden tips en meldingen van vermoedens van fraude binnen. Een van die signalen betrof een anoniem signaal over het mogelijk illegale gebruik van biociden met fipronil bij het schoonmaken van stallen ter bestrijding van bloedluis. Deze informatie heeft de NVWA intern besproken met de Inlichtingen- en Opsporingsdienst (IOD) van de NVWA. Vanuit de IOD is aan de toezichtdivisies gevraagd of er een direct (acuut) gevaar voor de volksgezondheid bestaat als fipronil is gebruikt bij de behandeling van bloedluis in de pluimveesector. Deze vraag is voorgelegd aan Bureau Risicobeoordeling en Onderzoeksprogrammering (bureau) dat vervolgens verkennende vragen heeft uitgezet bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Op basis van deze contacten en de beschikbare kennis bij bureau is toen geoordeeld dat er geen acuut gevaar dreigde voor de volksgezondheid, omdat het een door de Europese Voedselveiligheidsautoriteit (EFSA) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) als matig toxische stof voor mensen is gekarakteriseerd en er geen aanwijzingen waren dat het in de voedselketen terecht zou komen. Op basis van de informatie van het Ctgb is echter aangegeven dat de stof wel verboden is in de pluimveesector. In het overleg tussen de IOD en bureau is besproken dat fipronil wel als schadelijke stof bekend was, maar dat er geen aanleiding was te denken dat fipronil in eieren of kippen terecht zou komen. Ook was niet bekend of het eventuele gebruik incidenteel en kleinschalig was of dat het om langdurige toepassing op brede schaal zou kunnen gaan. De NVWA zag op dat moment dan ook geen aanleiding om de verantwoordelijke bewindspersonen te informeren.

Gezien het grote aantal meldingen dat de NVWA jaarlijks krijgt wordt risicogebaseerd beoordeeld of aanvullend onderzoek zinvol is. Wanneer standaard overgegaan zou worden tot vervolgonderzoek, zonder daarbij op basis van risico’s keuzes te maken, zou dat alleen kunnen met een veelvoud van de huidige capaciteit bij de NVWA. Bovendien is het sterk de vraag in hoeverre dit bijdraagt aan de voedselveiligheid.

Ook eerder heeft de NVWA onderzoek gedaan naar fipronil. In 2012 heeft bureau met ondersteuning van het RIVM en RIKILT een risicobeoordeling gemaakt over fipronil. Ook op basis daarvan was de conclusie dat een direct gevaar voor de volksgezondheid niet aan de orde was. In 2015 is door de NVWA een steekproef uitgevoerd op fipronil in eieren. In deze eieren is toen geen fipronil aangetroffen. Op basis van bovenstaande is de conclusie getrokken dat er geen aanleiding was voor nader onderzoek, maar wel aanleiding was om de informatie door te geven aan de IOD ter overweging om een strafrechtelijk onderzoek te starten. In de eerste helft van 2017 was voldoende informatie verzameld om daadwerkelijk over te gaan tot het voorbereiden van een strafrechtelijk onderzoek. Door de melding uit België is de zaak in een stroomversnelling gekomen.In de brief van 3 augustus jl. hebben wij u aangegeven geen verdere informatie over het strafrechtelijk onderzoek te kunnen geven (Kamerstuk 26 991, nr. 486).

Terugkijkend stelt bureau desgevraagd dat zij met de kennis van nu over de omvang van het gebruik en de aanwezigheid van fipronil in eieren geadviseerd zou hebben om handhavingsacties te starten en niet alleen het traject van het strafrechtelijk onderzoek te volgen. Ook al blijft bureau van oordeel dat het om een klein risico voor de volksgezondheid gaat. De kennis over de omvang van het gebruik is echter pas met de inbeslagname van de administratie van het betreffende pluimveeservicebedrijf op 7 juli aan het licht gekomen. Fipronil is daadwerkelijk in eieren aangetroffen in de monsters van 19 juli jl. en is een verboden stof in bepaalde productieketens van voedsel. Overigens maakt fipronil net als vele andere stoffen geen deel uit van het Nationaal Plan Residuen. In dit Nationaal Plan, dat jaarlijks wordt opgesteld en uitgevoerd, wordt bepaald welke set stoffen wordt gemeten bij steekproeven. Welke stoffen in een jaar gemeten en gerapporteerd moeten worden wordt internationaal aangestuurd. Bureau heeft geadviseerd om een meer risicogerichte benadering te kiezen in het Nationaal Plan, door selectief ook andere stoffen, zoals fipronil, te monitoren. De Inspecteur-generaal van de NVWA heeft ons inmiddels laten weten de opdracht te hebben gegeven om dit uit te werken, rekening houdend met de beschikbare laboratoriumcapaciteit.

Begin juni 2017 is er op een Belgisch leghenbedrijf fipronil in eieren aangetroffen. Het Belgische Federale Agentschap voor de veiligheid van de voedselketen (FAVV) is naar aanleiding daarvan een onderzoek gestart naar de mogelijke bron. In dit kader is op 19 juni vanuit de FAVV contact geweest met de NVWA over een tweetal Nederlandse bedrijven die mogelijk de bron van de fipronilbesmetting in België konden zijn. De vraag aan de NVWA was daarbij of deze bedrijven in negatieve zin bij hen in beeld waren. Op 28 juni heeft de NVWA de FAVV geantwoord dat over één bedrijf geen handhavingsinformatie bekend was en dat bij het andere bedrijf in de afgelopen jaren geen overtredingen waren geconstateerd. Op 28 juni heeft de NVWA een verzoek van de FAVV ontvangen om onderzoek in te stellen naar het servicebedrijf dat behandelingen tegen bloedluizen bij leghennen aanbiedt. Vrijgeven van de gegevens uit dit onderzoek is alleen mogelijk door het Openbaar Ministerie volgens de geldende juridische procedures. Toen de informatie over de behandelde bedrijven beschikbaar was, heeft de NVWA de Belgische autoriteiten op 13 juli op de hoogte gesteld van deze mogelijkheid. Omdat het strafrechtelijk onderzoek naar het servicebedrijf nog loopt, kunnen we hierover nu geen verdere informatie geven.

Pas toen op 19 juni het signaal van de FAVV uit België binnen kwam over fipronil in eieren kon dit gerelateerd worden aan het strafrechtelijk onderzoek in voorbereiding. Dit onderzoek heeft bij de IOD vervolgens extra prioriteit gekregen, omdat het nu een relatie had met voedselveiligheid. Voor de vervolgstappen die daarop gezet zijn verwijzen wij u naar de brief van 3 augustus (Kamerstuk 26 991, nr. 486). De vondst van fipronil in eieren op basis van monstername door de NVWA op 19 juli was voor de NVWA aanleiding om de verantwoordelijke bewindspersonen te informeren. Met de brief van 3 augustus hebben wij u geïnformeerd over de vondst van fipronil in eieren in België begin juni 2017 en de maatregelen die naar aanleiding daarvan zijn genomen (Kamerstuk 26 991, nr. 486). Daarbij hebben we het aantreffen van fipronil in de voedselketen als vertrekpunt gezien. Omdat de anonieme tip uit november onderdeel uitmaakt van de voorbereiding van het strafrechtelijk onderzoek is informatie hierover in het belang van het onderzoek niet in de brief van 3 augustus jl. opgenomen (Kamerstuk 26 991, nr. 486).

We hebben inmiddels verschillende sets met vragen ter zake van uw Kamer ontvangen. We streven er naar zo snel mogelijk, maar uiterlijk begin volgende week zo volledig mogelijk antwoord te geven op alle vragen.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

De Staatssecretaris van Economische Zaken, M.H.P. van Dam

Naar boven