26 800 VI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2000

nr. 68
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 14 april 2000

Inleiding

De vaste commissie voor Justitie heeft mij bij brief van 16 december 1999 drie nadere vragen gesteld over de uitvoering van enkele moties die uw Kamer bij de behandeling van de begroting voor het ministerie van Justitie voor 2000 heeft aangenomen. Ik kan deze vragen nu als volgt beantwoorden.

Motie nr. 15

De commissie vraagt wat precies het cursusaanbod is betreffende bejegening van slachtoffers voor de leden van het OM. Ik kan hierover de volgende gegevens verschaffen:

Scholingsdag voor schadebemiddelaars en dadingsfunctionarissen:

Deze cursus is tot nu toe twee keer georganiseerd, waarbij alle schadebemiddelaars op de parketten (voor zover zij zich hebben opgegeven) deze cursus (1 cursusdag en 1 «opfrisdag») hebben gevolgd.

Training slachtofferzorg door het OM:

Aan deze tweedaagse training, die tot nu een keer is gegeven voor 30 deelnemers, kan worden deelgenomen door officieren van justitie en RAIO's. Deze cursus zal in 2000 drie keer voor groepen van 16 personen worden georganiseerd.

Training slachtofferzorg:

Tweedaagse praktische training, in beginsel voor medewerkers slachtofferzorg, is in 1998 en 1999 in totaal zeven keer gegeven voor in totaal 97 deelnemers.

Cursus Terwee:

Deze eendaagse cursus voor maximaal 35 deelnemers richt zich op vergroting van de juridische kennis met betrekking tot de Wet Terwee, het voegingsformulier en de jurisprudentie.

Civiele vordering in het strafproces:

Deze training van SSR voor RAIO's, officieren van justitie, senior parketsecretarissen, secretarissen ressortsparket en leden van de zittende magistratuur, voor de afweging van de mogelijkheden voor een civiele vordering bij de behandeling van een strafzaak, is in 1998 en 1999 2 maal gegeven voor in totaal 96 deelnemers. In deze training wordt ook aandacht besteed aan de executieprocedure.

Hulp en recht:

Transact, het Nederlands centrum voor seksespecifieke zorgvernieuwing en bestrijding van seksueel geweld geeft een studiedag over hulpverlening na seksueel geweld en de juridische procesgang voor hulpverleners die vrouwelijke cliënten met seksueel geweldervaringen begeleiden. Een vervolg van deze studiedag is een studiedag over het recht op inzage en de geheimhoudingsplicht van de hulpverlener.

Motie nr. 26

In mijn brief van 17 november 1999 over motie 26 schreef ik dat uit onderzoek moet blijken of – kort gezegd – tbs met bevel tot verpleging aan plegers van ernstige zedendelicten wordt opgelegd waar dat aangewezen is. Het onderzoek van het WODC uit 1998 naar de instroom in de tbs geeft een beeld van de wijze waarop het opleggen van een tbs tot stand komt (rapport «Instroom en capaciteit in de tbs-sector», WODC, 1998, reeks Onderzoek en beleid, nr. 168). Er lijkt grote consensus te bestaan in het proces dat leidt tot het opleggen van tbs. Verreweg de meeste gevallen waarin de oplegging van tbs in aanmerking moet worden genomen springen er door hun bijzondere aard als het ware «vanzelf» uit. De leden van het openbaar ministerie en de zittende magistratuur lijken het deskundigenadvies meestal te volgen.

Onlangs heb ik echter het signaal ontvangen van de Forensisch Psychiatrische Dienst te Amsterdam dat in 1998 twaalf maal een advies tot TBS (al dan niet met gedwongen verpleging) is gegeven, waarbij de rechtbank te Amsterdam in de helft van de gevallen geen TBS heeft opgelegd. Gelet op hetgeen in motie 26 is verzocht, heb ik opdracht gegeven de Forensisch Psychiatrische Diensten en het Pieter Baan Centrum te verzoeken na te gaan hoe vaak er in 1998 en 1999 door het Openbaar Ministerie en de rechter af is geweken van het deskundigenadvies tot het opleggen van TBS. Ik verwacht dat de gegevens voor de zomer van het jaar 2000 bekend zullen zijn. Mocht het, van de uitkomsten van het genoemde WODC-onderzoek afwijkende, beeld van de voorlopige cijfers van de FPD te Amsterdam worden bevestigd, dan is nader onderzoek bij het Openbaar Ministerie en de Zittende Magistratuur noodzakelijk om de redenen van de afwijkende beslissingen te achterhalen. Ik zal u over de bevindingen informeren. Los van de vraag in hoeverre het deskundigenadvies wordt opgevolgd ben ik van oordeel dat het van groot belang is de kwaliteit van de voorlichting aan de magistratuur te borgen.

Het met uw Kamer reeds besproken regeringsstandpunt naar aanleiding van het Interdepartementale Beleids Onderzoek (IBO) naar de tbs beoogt onder meer de toegang tot de tbs te verbeteren (TK 1998/1999, 26 562, nr. 1). De borging van de kwaliteit van de voorlichting aan de staande en zittende magistratuur is daarbij een centraal punt. Zoals ik in mijn brief van 17 november 1999 over de uitvoering van moties bij de Justitiebegroting 2000 reeds vermeldde, vormt de inschatting van het recidive risico een belangrijk kwaliteitsaspect. Er lopen reeds verschillende onderzoeken naar de bruikbaarheid van instrumenten om deze risico's beter te kunnen bepalen. Ik zal dit onderzoek intensiveren.

Bij de behandeling van de Justitiebegroting voor het jaar 2000 wees ik met betrekking tot de zogenaamde «contraire beëindigingen» op het feit dat sinds eind 1997 de rechter de mogelijkheid heeft de tbs met verpleging onder het stellen van voorwaarden te beëindigen. Het percentage contraire beëindigingen is afgenomen van 76% in 1990 tot ongeveer 42% in de jaren 1995–1997, en zal door deze nieuwe wettelijke mogelijkheid naar verwachting verder dalen. De resultaten van het evaluatie-onderzoek naar de werking van deze wet zullen in het najaar van 2000 beschikbaar komen en ik zal dan bezien of nadere maatregelen nodig zijn. Door de toepassing van risico inschattingsinstrumenten en door duidelijk aan te geven aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om de eventuele risico's bij de (voorwaardelijke) beëindiging van de tbs zoveel mogelijk uit te sluiten, zal de rapportage door de tbs-kliniek over de (on)wenselijkheid van de verlenging dan wel de (voorwaardelijke) beëindiging van de maatregel aan duidelijkheid winnen. Dat stelt de leden van het openbaar ministerie en de zittende magistratuur in staat gefundeerder te beslissen over respectievelijk het al dan niet vorderen van de verlenging en het al dan niet toewijzen van een vordering. Wanneer wordt besloten tot de voorwaardelijke beëindiging van de tbs met bevel tot verpleging, biedt deze rapportage de Reclassering aanknopingspunten voor de begeleiding.

Motie nr. 34

De commissie vraagt of ik voornemens ben uitvoering te geven aan de motie van de leden Rouvoet en Van der Staaij, waarin de regering wordt verzocht een wetsvoorstel voor te bereiden houdende de strafbaarstelling van discriminatie van gehandicapten in het Wetboek van Strafrecht. Inmiddels heb ik u mede namens de Staatssecretaris van VWS bij brief van 8 maart 2000 (kenmerk 5015 586/00) hierover geïnformeerd.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven