26 800 VI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2000

nr. 63
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 7 april 2000

De vaste commissie voor Justitie1 heeft op 21 maart 2000 overleg gevoerd met minister Korthals van Justitie over de brief van 3 mei 1999 inzake camera's in de rechtszaal (26 200-VI, nr. 47).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissie

De heer Dittrich (D66) onderstreepte dat rechtspraak toegankelijk hoort te zijn, ook voor de media (art. 6 EVRM), in het belang van een openbare controle op wat er in de rechtszaal gebeurt. Om het publiek hierover te informeren zijn er, naast de schrijvende pers, ook de verslaggevers van radio en tv. In de Nederlandse verhoudingen is de aanwezigheid van deze laatsten in de rechtszaal niet vanzelfsprekend, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de gang van zaken bij het Joegoslaviëtribunaal, eveneens op Nederlands grondgebied. Het belang van een goede publieksinformatie blijkt ook uit het feit dat burgers bij sommige uitspraken van de rechter vraagtekens plaatsen, omdat zij niet begrijpen hoe de rechter tot een bepaald oordeel heeft kunnen komen.

De heer Dittrich deed het voorstel te komen tot rechtstreekse, objectieve verslaglegging van rechtszittingen op het internet, te verzorgen door een speciale verslaggever («court-reporter») op de website van de betreffende rechtbank. Het zou dan bijvoorbeeld dienen te gaan om spraakmakende strafzaken, waar veel belangstelling voor is en waarbij er van de zijde van de rechter geen bezwaren zijn uit het oogpunt van privacy. Burgers in het hele land kunnen zo, via een internetaansluiting, getuige zijn van wat er in de rechtszaal gebeurt. Daartoe zou er onder voorwaarden ook een webcamera in de rechtszaal aanwezig mogen zijn, maar begonnen zou kunnen worden met bijvoorbeeld een uitvoerige, schriftelijk gestelde «live» verslaglegging door de court-reporter op de website van de rechtbank. Is de minister bereid daarover met de rechters van gedachten te wisselen?

In het belang van de openbaarheid bepleitte de heer Dittrich vastlegging in de wet van het beginsel van de toegankelijkheid van rechtszittingen voor alle media, inclusief radio en tv. Met behulp van richtlijnen kunnen er op dit beginsel uitzonderingen worden gemaakt, bijvoorbeeld in het belang van de privacy van verdachte, slachtoffer of getuige. Hij gaf aan dergelijke regelstelling de voorkeur boven een gang van zaken waarbij in wezen elke rechtbank en elke rechter zijn eigen lijn kan hanteren. Hij vond dat er in dit verband juridisch geen onderscheid gemaakt mag worden tussen verschillende soorten media die verslag willen doen van rechtszittingen. Bij zijn pleidooi voor een ruimhartiger toelating van camera's in de rechtszaal voelde hij zich gesteund door uitspraken van de heer Lauwaars en professor De Roos.

De heer Dittrich had oog voor het argument dat op de privacy van procesdeelnemers inbreuk wordt gemaakt door de aanwezigheid van radiomicrofoons en tv-camera's. Hij meende dat daaraan in technische zin tegemoet kan worden gekomen door het onherkenbaar in beeld brengen van gezichten en het vervormen van stemmen; ook kan de rechter bepalen dat sommige passages niet opgenomen worden. Het privacybeginsel mag echter niet het belangrijke beginsel van de openbaarheid overheersen. Wat dat betreft vond hij dat de brief van de minister te veel ervan uitging dat de rechters het maar moeten uitmaken, hetgeen hem deed vrezen dat er dan niet zoveel zal veranderen.

Mevrouw Wagenaar (PvdA) zag het vooral als een taak van de rechterlijke macht zelf om tot grotere openbaarheid van rechtszittingen te komen. Het was haar inzet bij dit algemeen overleg om het debat dienaangaande binnen de rechterlijke macht een duwtje in de rug te geven. In dat opzicht vond zij de brief van de minister, waarin televisie wordt opgevoerd als een modern medium, ouderwets aandoen. Nu digitalisering de komende jaren zal leiden tot een enorme uitbreiding van het aantal tv-kanalen, ontstaat de mogelijkheid van een apart rechtbanknet, zoals er ook in de Verenigde Staten (VS) al «court tv» is. Daarnaast zijn er de ontwikkelingen in het kader van het internet, waardoor het mogelijk wordt om bij verschillende rechtbanken tegelijk, zonder begeleidend commentaar van een journalist, de procesgang te volgen. Over het gebruik van webcams in de rechtszaal, waarmee zittingen «ongefilterd» kunnen worden uitgezonden, dient echter goed te worden nagedacht. De brief vermeldt al deze zaken niet. Wat is de opvatting van de minister over de relatie tussen internet en de openbaarheid van rechtszittingen?

Mevrouw Wagenaar hoopte dat een praktijk zal ontstaan, waarin er wat meer sprake is van toelating van tv-camera's in de rechtszaal. Zich over het hoofd van de minister heen tot de rechterlijke macht richtende, drong zij erop aan dat er in dat opzicht wat minder huiver aan de dag wordt gelegd. Wel vond zij dat er richtlijnen voor moeten worden vastgesteld, door de rechtbankpresidenten en straks door de Raad voor de rechtspraak, waarbij er speciale aandacht dient te zijn voor de positie van slachtoffers. Deze laatsten moeten te allen tijde ongehinderd het proces kunnen bijwonen, maar daarbij kan de aanwezigheid van camera's een belemmering zijn. Zorgvuldigheid is verder geboden ten opzichte van de verdachte, die naar Nederlands recht onschuldig is zolang zijn of haar schuld niet wettig en overtuigend bewezen is. Zijn er met het oog op de door de rechter te treffen beslissing omtrent het toelaten van camera's beroepsmogelijkheden voor verdachten en slachtoffers? In hoeverre kunnen dergelijke beroepsmogelijkheden vertragend werken op de rechtsgang?

Mevrouw Wagenaar zag in dat toelating van camera's in de rechtszaal een impuls betekent voor de ontwikkeling van een mediacratie rond het juridische circuit. Gegeven echter dat deze mediacratie zich al eerder manifesteerde, bijvoorbeeld bij de IRT-affaire, achtte zij dit een onvoldoende reden om op grond daarvan het toelaten van camera's af te wijzen. Er is ook een rol weggelegd voor de beroepsethiek van de journalist, zoals er bij het toelaten van camera's in de rechtszaal een verantwoordelijkheid is van iedere afzonderlijke partij die bij de rechtsgang is betrokken om onzorgvuldigheden tegen te gaan.

Meer in het bijzonder wilde mevrouw Wagenaar in dit verband het oordeel van de minister vernemen over het optreden van een tv-journalist als bemiddelaar bij de recente gijzelingsaffaire in Helden. Haar ging deze vorm van participerende journalistiek te ver en zij verzocht de minister een onderzoek naar dit gebeuren te doen. Wellicht kunnen op basis van zo'n onderzoek afspraken worden gemaakt, waardoor in de toekomst dit soort situaties kunnen worden vermeden.

Rechters staan nog wat te veel en onnodig op een voetstuk, zo vond mevrouw Wagenaar. Recht en rechtspraak horen voor iedereen in dit land toegankelijk en inzichtelijk te zijn. Camera's in de rechtszaal kunnen het recht toegankelijker maken voor een breed publiek; zelfs kan er een preventieve werking van uitgaan.

De heer Weekers (VVD) was van oordeel dat zich uit het beginsel van de openbaarheid van rechtspraak niet zonder meer laat afleiden dat radio en tv de openbare terechtzitting in de huiskamer mogen brengen; het is aan de rechterlijke macht en uiteindelijk aan de zittingsrechter om hierin een afweging te maken. Hoewel de heer Weekers vóór een wat ruimhartiger toelating van radiomicrofoon en tv-camera in de rechtszaal was, onderkende hij dat daar haken en ogen aan zitten, doordat met name de tv een veel indringender medium is dan de schrijvende pers. Daarom achtte hij enige terughoudendheid op zijn plaats.

De camera in de rechtszaal mag geen afbreuk doen aan de waarheidsvinding, bijvoorbeeld doordat hierdoor verklaringen van procesdeelnemers achterwege zouden blijven. Is er wat dat betreft onderzoek naar gedaan, bijvoorbeeld in de VS, hoe de aanwezigheid van camera's het gedrag van procesdeelnemers beïnvloedt? Zo nee, is de minister bereid dergelijk onderzoek te initiëren? Kan het een probleem geven dat radio en tv vanwege beperkte zendtijd een selectie moeten maken, waardoor wellicht niet steeds een evenwichtig beeld wordt gegeven van hetgeen zich in de rechtszaal heeft afgespeeld?

De rechter is verantwoordelijk voor een eerlijk verloop van het proces en kan de aard van de zaak, de persoon van de verdachte enz. betrekken bij zijn beslissing om al of niet camera's toe te laten. Zou worden overgegaan tot een wettelijke regeling, dan wordt daarmee de ruimte waarbinnen de rechter deze beslissing kan nemen, beperkt en dat wilde de heer Weekers niet. Wel achtte hij het van belang dat een zo groot mogelijke eenheid van beleid wordt gecreëerd bij het toelaten van camera's in de rechtszaal en wel door het doen opstellen van een richtlijn waarin de uitgangspunten voor het omgaan met de media zijn opgenomen. Een dergelijk landelijk toetsingskader, waarbij een taak kan zijn weggelegd voor de nieuwe Raad voor de rechtspraak, dient enige ruimte te laten om er op grond van plaatselijke omstandigheden gemotiveerd van af te wijken. Het zou daarnaast de media sieren een gedragscode op te stellen met het oog op rechtstreekse verslaggeving tijdens openbare rechtszittingen.

De heer Weekers verzocht om een reactie van de minister op het standpunt van de zijde van de Nederlandse orde van advocaten dat aan de verdachte en andere procesdeelnemers uitdrukkelijk toestemming gevraagd zou moeten worden voor de aanwezigheid van de camera en dat bij het ontbreken van die toestemming de camera zou moeten worden geweerd, tenzij de rechter zwaarwegende redenen aanwezig acht de camera toch toe te laten. Zelf vond hij dat van een veto in dezen van de procesdeelnemers geen sprake kan zijn en dat aan de rechter het laatste woord toekomt.

Heeft de minister nader onderzoek gedaan naar de in zijn brief genoemde generaal-preventieve (afschrikkende) werking die van de tv-uitzending van rechtszittingen zou kunnen uitgaan? Zo dit niet het geval mocht zijn, verzocht de heer Weekers de minister dergelijk onderzoek te entameren. Voorts verzocht hij de minister te onderzoeken in hoeverre het internet de rechtspraak op het punt van de openbaarheid goede diensten kan bewijzen. In principe zouden via dit medium alle rechterlijke uitspraken moeten worden gepubliceerd, zij het in bewerkte vorm, opdat ze toegankelijk worden voor een breed publiek. Voorop staat daarbij de informatieve waarde voor het publiek en niet de drang naar voyeurisme.

De heer Weekers wilde vermijden dat de weg naar een «trial by media» wordt ingeslagen, waarbij de media – met name de tv, vanwege de indringendheid van dit medium – een zodanig beeld scheppen dat een verdachte in de publieke opinie al schuldig wordt bevonden, voordat er een rechter aan te pas is gekomen. De kwaliteit van de rechtspleging is voorts niet gediend met de aanwezigheid van camera's tijdens het voorbereidend onderzoek. Bij opsporingshandelingen als arrestatie en huiszoeking zijn er klemmende redenen de camera te weren, gelegen in het opsporingsbelang en in de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van verdachten.

De heer Van Wijmen (CDA) kon instemmen met de conclusies in de brief van de minister: er zijn geen wettelijke belemmeringen om camera's toe te laten in de rechtszaal en er is te dien aanzien geen wetgeving vereist. Hij verkoos de huidige situatie boven een regelgeving gericht op het systematisch toelaten van camera's. De aanwezigheid van camera's in de rechtszaal achtte hij in beginsel niet zonder meer wenselijk; uitzonderingen zijn evenwel mogelijk, bijvoorbeeld voor documentaires. Wat betreft de «normale» zaken en zittingen was hij het eens met de opvattingen zoals die naar voren zijn gebracht door zowel de zittende, als de staande magistratuur, alsook door de Nederlandse orde van advocaten, die in wezen allen tamelijk afhoudend zijn, zij het dat wel allerwegen wordt bepleit dat er richtlijnen komen.

De heer Van Wijmen hechtte sterk aan de privacy van de justitiabelen. Zo men hen al zou willen filmen, fotograferen of laten figureren in een televisie-uitzending, staat het vereiste van hun uitdrukkelijke toestemming centraal. Een veto op de aanwezigheid van camera's in de rechtszaal is echter iets anders; dat is ter beoordeling van de president van de betrokken kamer of van de betreffende rechter.

Er kunnen conflicten ontstaan tussen het grondbeginsel van de bescherming van de privacy van betrokkenen bij een rechtszaak en de wijze waarop vorm wordt gegeven aan het grondbeginsel van de openbaarheid. Ook kan het zijn dat daarbij zakelijke belangen worden geschonden, bijvoorbeeld doordat aldus informatie gemakkelijk ter kennis van de concurrentie komt. Nu al geldt dat bij het ter visie leggen van stukken door de rechter kan worden bepaald dat op verzoek van een partij sommige stukken daarvan uitgezonderd worden. Zo kan het ook voor een getuige onaangenaam zijn, als bepaalde uitspraken of stukken van een betoog door de tv-camera geregistreerd worden.

Essentieel voor de heer Van Wijmen was de waarborg dat de procesgang op geen enkele wijze kan worden beïnvloed door de speciale vorm van openbaarheid die wordt vertegenwoordigd door radio en tv, respectievelijk door het internet. Hij zag een groot verschil in beleving tussen enerzijds het bijwonen van een openbare terechtzitting in het gerechtsgebouw zelf en anderzijds het volgen van diezelfde terechtzitting in de huiselijke sfeer, via radio of tv.

Voor de beoordeling van het vraagstuk van «camera's in de rechtszaal» achtte de heer Van Wijmen de ervaringen op dit punt met de Bijlmerenquête illustratief. Naar aanleiding daarvan zijn er veel beschouwingen over het instrument parlementaire enquête verschenen, waarin de aanbeveling doorklinkt om bij het horen van de getuigen af te zien van deze vorm van openbaarheid. Zelf vond hij ook dat een voorbehoud ten aanzien van de aanwezigheid van camera's hierbij op zijn plaats is: zowel de getuige kan er invloed van ondergaan, alsook de buitenwacht. Een door de camera geregistreerd emotioneel moment kan, door de herhaling ervan in vele journaaluitzendingen, een onevenredige nadruk krijgen. Het zou best kunnen – hier dient nader onderzoek naar te worden gedaan – dat het instrument van de parlementaire enquête er beter door wordt, als die openbaarheid wat wordt gefilterd. Hier gaat het evenwel om de gevaren die zijn verbonden aan het zomaar mee laten draaien van camera's in de rechtszaal. Wat dat betreft beoordeelde de heer Van Wijmen het stelsel zoals dit thans voorligt, als goed en nodigde hij de minister uit het daarbij te laten.

Mevrouw Wagenaar (PvdA) en de heer Dittrich (D66) gaven in de discussie te kennen niet te voelen voor een verminderde openbaarheid bij parlementaire enquêtes. De heer Dittrich merkte wat betreft de vergelijking tussen Bijlmerenquête en rechtszitting op dat de ondervraging op de terechtzitting geleid wordt door een professional, te weten de rechter; dit in tegenstelling tot een uit Kamerleden bestaande enquêtecommissie.

Antwoord van de regering

De minister wees erop dat sinds het verschijnen van zijn brief, bijna een jaar geleden, de ontwikkelingen niet hebben stilgestaan en dat er nu veel meer aandacht is voor het internet, websites en dergelijke. In wezen is echter datgene wat gesteld is ten aanzien van de tv-camera, ook van toepassing op zaken het internet betreffende.

De minister gaf aan hoe de toegankelijkheid van de rechtspraak, ook voor de media, is vastgelegd in Grondwet, wet en internationale verdragen. Over de vraagsteling van de heer Dittrich, namelijk of toelating van camera's in de rechtszaal niet tot wettelijke regeling noopt, zodanig ook dat de rechter verplicht zou worden vaker camera's toe te laten, had de minister advies gevraagd aan allerlei instanties, die vervolgens stuk voor stuk van een terughoudende opstelling getuigden. Wat dat betreft zag de minister meer in de benadering van mevrouw Wagenaar, die in haar betoog de rechterlijke macht te kennen gaf dat het vanuit de Kamer niet ongewenst wordt gevonden, als er meer gebruik wordt gemaakt van camera's in de rechtszaal.

Steun voor een wettelijke regeling, zoals voorgestaan door de heer Dittrich, had de minister evenmin geconstateerd bij professor De Roos. Deze laatste vindt dat de zittende magistratuur in dezen uniforme regels kan opstellen die zorgen voor de nodige rust en de privacy van betrokkenen waarborgen. Dat was eveneens het standpunt van de minister. Een wettelijke regeling achtte hij ook daarom niet op zijn plaats, omdat daarin niet kan worden voorzien in een afweging van alle aspecten en belangen bij een concrete beslissing omtrent de toelating van camera's. Dit dient te worden overgelaten aan de rechtbankpresidenten, die overigens in staat zijn een uniforme richtlijn als basis voor besluitvorming op te stellen. Voorop dient te staan aanvaarding van openbaarheid ter terechtzitting, maar de invulling daarvan behoort plaats te vinden door degenen die belast zijn met de orde bij de behandeling van een rechtszaak.

De minister verklaarde zich desgevraagd bereid om, naast het nu geraadpleegde en direct bij de materie betrokken juridische veld, ook een organisatie als de Nederlandse vereniging van journalisten te horen. Hij vond evenwel dat de NVJ zich in dezen eerst zou kunnen wenden tot de presidenten van de rechtbanken. Dat plaatsgebrek voor toeschouwers in het gerechtsgebouw op zichzelf zou nopen tot tv-uitzending, achtte de minister geen overtuigend argument, want zijns inziens kwam dergelijke plaatsgebrek zelden voor. Het onderscheid tussen schrijvende pers en tv-journalistiek achtte hij legitiem, omdat de impact van het medium tv veel groter is.

Ter verklaring van het feit dat bij het Joegoslaviëtribunaal (ICTY) in Den Haag wel voortdurend tv-camera's aanwezig zijn, wees de minister erop dat de rechtspraak daar voor een belangrijk deel is gebaseerd op het Angelsaksische model. Het verheugde hem dat de Kamer niet bleek te voelen voor zich in Amerika voordoende «uitwassen» als de alomvattende, langdurige tv-uitzending van de zaak betreffende O.J. Simpson. Hij wilde het dan ook overlaten aan de president van de rechtbank om te bepalen, na afweging van alle betrokken belangen, in hoeverre een camera in de rechtszaal kan worden toegelaten.

De minister noemde het een zaak van de rechters om desgewenst in zee te gaan met een journalist die zorgdraagt voor informatieverschaffing via de website van een rechtbank. Indien er een werkelijke behoefte is aan dergelijke informatieverschaffing, was hij bereid daar met de presidenten van de rechtbanken een gesprek over aan te gaan. Hij ging ervan uit dat rechters moderne mensen zijn die openstaan voor nieuwe communicatietechnieken en wilde initiatieven van die zijde afwachten, zonder dit te doorkruisen met eigen initiatieven of aanbevelingen. Slechts als na verloop van tijd zou blijken dat de rechterlijke macht zich verre van een dergelijke modernisering houdt, terwijl de minister duidelijk het gevoel zou hebben dat daar in Nederland anders over wordt gedacht, wilde hij zelf het initiatief tot een gesprek hierover nemen.

De beslissing van de rechter om al of geen camera's toe te laten, zag de minister als een ordemaatregel van de rechter, waartegen tussentijds geen beroep openstaat voor een verdachte of andere procesdeelnemers. Het is een tussenbeslissing waarop gereageerd kan worden bij het eindvonnis. Uit de jurisprudentie volgen dan aanwijzingen hoe er in het vervolg met dergelijke situaties moet worden omgegaan.

De minister had zich terzake van de gijzeling in Helden al via het openbaar ministerie op de hoogte gesteld. Een en ander zal nu nader worden uitgezocht om na te gaan wat er verkeerd is gegaan en welke de positie van journalisten daarbij is. Het OM en het ministerie van Justitie dienen zich, naar aanleiding van deze gijzelingsaffaire, rekenschap te geven van de consequenties van nieuwe technieken als GSM, waardoor het niet meer mogelijk is voor de politie het telefoonverkeer van derden met de gijzelnemers af te sluiten. In zijn algemeenheid wilde hij ertegen waarschuwen het vak van journalist te vermengen met dat van bemiddelaar in een gijzelingsaffaire. Desgevraagd verklaarde hij zich bereid de uitkomsten van het onderzoek aan de Kamer te doen toekomen, vergezeld van een commentaar.

Het was de minister niet bekend of er in Nederland onderzoek is gedaan naar de invloed van de aanwezigheid van camera's op het gedrag van procesdeelnemers. Hij meende echter dat dit in Amerika wel het geval is; hij wilde dit nagaan en zijn bevindingen dienaangaande aan de Kamer doen toekomen. Een vetorecht voor de verdachte bij de beslissing camera's in de rechtszaal toe te laten, vond de minister te ver gaan. Camera's kunnen in beginsel in de rechtszaal aanwezig zijn, maar vanwege privacybelangen kan de president bepalen dat het niet gebeurt. Hij was het ermee eens dat terughoudendheid geboden is, als het gaat om de aanwezigheid van camera's bij het voorbereidend onderzoek. Of er te dien aanzien gedragscodes bij de media bestaan, was hem niet bekend. Wel wist hij van een richtlijn voor het openbaar ministerie op dit punt.

De plaatsing van rechtelijke uitspraken op het internet betreft een onderwerp waaraan hard wordt gewerkt door het ministerie van Justitie, in het kader van de modernisering van de rechterlijke organisatie. De minister kende niet precies de stand van zaken, maar meende dat het dit jaar rond moet komen. Hij zegde toe de Kamer daar schriftelijk over te informeren.

Nadere gedachtewisseling

De heer Dittrich (D66) herinnerde aan zijn voorstel tot rechtbankverslaglegging op de website van de betreffende rechtbank. Hij was het er niet mee eens dat de minister het initiatief in dezen geheel aan de rechters liet, want wie door een dergelijke openbaarheid extra beoordeeld wordt, zal wellicht niet zo snel met eigen voorstellen komen. Gegeven dat het internet iets van deze tijd is, leek het hem beter dat de minister aanstuurt op een initiatief, samen met de zittende magistratuur.

De heer Dittrich vond dat een door de presidenten van de rechtbanken opgestelde richtlijn omtrent het toelaten van tv-camera en radiomicrofoon in de rechtszaal, geen grote stap voorwaarts betekende. Bovendien kan elke rechter, respectievelijk de voorzitter van een meervoudige kamer, ervan afwijken. Het betekent dat de rechters het punt vooralsnog weinig voortvarend oppakken, een opstelling die strookt met de terughoudende advisering door een aantal instanties uit het veld. Andere delen van de samenleving – de journalistiek, delen van de slachtofferhulp – reageren echter anders. Vandaar dat de heer Dittrich ervoor koos om van uit Den Haag met klem te laten horen dat er te dien aanzien wat moet veranderen. Hij hoopte dat de minister zich ervoor in wil zetten dat er ook daadwerkelijk iets verandert. Zelf hield hij eraan vast dat wetgeving hier wenselijk is.

Het verheugde mevrouw Wagenaar (PvdA) dat er een onderzoek komt naar het gebeurde in Helden. Zij nam aan dat in dit onderzoek ook duidelijk de rol en de aanwezigheid van de media aldaar wordt meegenomen.

Met betrekking tot de toelating van camera's in de rechtszaal meende mevrouw Wagenaar dat een wettelijke regeling niet veel zin heeft. Het gaat veeleer om een mentaliteitsverandering en daaraan kan het onderhavige algemeen overleg een bijdrage leveren. Zij vond het gebeuren in de zaak Mink K. typerend voor de huidige, weinig op openheid gerichte mentaliteit bij de rechterlijke macht: er wordt een fout gemaakt met het inschakelen van de geluidsinstallatie en prompt wordt de pers aangesproken op haar verantwoordelijkheid.

Mevrouw Wagenaar verzocht de minister in zijn gesprek met de rechtbankpresidenten over de eerdergenoemde richtlijn inzake toelating van camera's in de rechtszaal en de wijze waarop de rechter een beslissing daarover neemt, nadrukkelijk aandacht te besteden aan de positie van slachtoffers. Voor slachtoffers kan het heel belangrijk zijn, uit een oogpunt van verwerking, om een proces bij te wonen, maar alleen al de aanwezigheid van camera's kan hen daarin hinderen. Overigens kan het zich ook voordoen dat slachtoffers soms juist die openbaarheid willen.

De minister verdedigt zijn wat ouderwets aandoende benadering uit de brief door te wijzen op de voortgaande ontwikkeling in het voorbije jaar. Echter, op het moment dat deze brief geschreven werd, lag er al de nota Wetgeving elektronische snelweg. Onderwerpen als internet en websites waren derhalve op dat moment niet onbekend op het departement. Kan de minister deze discrepantie toelichten? Mevrouw Wagenaar voelde zelf niet zo voor plaatsing van webcams in de rechtszaal, leidende tot een ongefilterde doorgave. Wel vond zij de suggestie omtrent het gebruik van websites zinnig. Hierop vernam zij graag de visie van de minister.

De heer Weekers (VVD) ondersteunde de oproep van mevrouw Wagenaar, richting de rechterlijke macht, om te komen tot een mentaliteitsverandering in het betrachten van meer openheid. Hij meende dat daar nu, bij de uitwerking van de richtlijn van de presidenten van de rechtbanken, voldoende mee aan de slag kan worden gegaan. Van de media die de rechtszittingen in de huiskamer brengen, mag worden gevraagd een gedragscode op te stellen waarin de nadruk ligt op objectieve informatieverschaffing en het vermijden van sensatie en leedvermaak. Een vetorecht van de zijde van de verdachte of andere procesdeelnemers, als het gaat om het toelaten van camera's in de rechtszaal, wees hij af. Het is de rechter die, alles afwegende, daarover beslist.

De heer Weekers verzocht de minister om in diens rapportage aan de Kamer over onderzoek in de VS naar de invloed van de aanwezigheid van tv-camera's op het gedrag van procesdeelnemers, aan te geven in hoeverre dit onderzoek ook voor de Nederlandse situatie opgaat. Wil de minister voorts de Kamer erover informeren hoe in de praktijk wordt omgegaan met de richtlijn van de rechtbankpresidenten, bijvoorbeeld nadat er enige tijd met die richtlijn is gewerkt? Hij herhaalde zijn vraag naar nader onderzoek inzake de veronderstelde preventieve-afschrikkende werking van de uitzending op tv van rechtszittingen, daarbij wijzende op de mogelijkheid dat kijkers langs deze weg ook wel eens op verkeerde ideeën gebracht kunnen worden.

Met tevredenheid had de heer Weekers er kennis van genomen dat nog dit jaar de rechterlijke uitspraken op het internet gezet zullen worden (bijvoorbeeld geanonimiseerd). Hij zou het op prijs stellen, wanneer daar een korte inleiding bij gevoegd wordt, waarmee de rechterlijke uitspraak toegankelijk wordt voor een breed publiek. Misschien kunnen in de toekomst de rechters bij het concipiëren van vonnissen er al rekening mee houden dat deze door een breder publiek worden gelezen.

De heer Van Wijmen (CDA) had niet zo'n behoefte aan een klemmend signaal vanuit Den Haag in de richting van de rechterlijke macht dat het allemaal nog veel opener moet. De openbaarheid is reeds neergelegd in een reeks van (grond)wettelijke en verdragsbepalingen.

Met betrekking tot de publicatie van rechterlijke uitspraken op het internet wees de heer Van Wijmen erop dat als dit ook bij het strafrecht gebeurt en het niet geanonimiseerd wordt, er een soort justitiële documentatie ontstaat die voor iedereen toegankelijk is. De vraag is of de Kamer dit wil. Thans is nog sprake, bij publicatie in de pers, van een initialencultuur. Hoe lang zal voorts de publicatie van afzonderlijke vonnissen op het internet gehandhaafd blijven? Voor het justitieel documentatieregister geldt dat er na zoveel jaar wordt gewist, indien er geen sprake is van recidive.

De minister onderkende dat het toelaten van camera's in de rechtszaal inbreuk kan maken op de privacy van onder anderen de slachtoffers; zij kunnen zich hierdoor bedreigd voelen. Hij was van oordeel dat hetgeen in dezen werd opgemerkt, zeker een reden zal vormen voor de presidenten van de rechtbanken om veel waarde te hechten aan de mening van slachtoffers, als het gaat om de vraag of er al dan niet camera's in de rechtszaal aanwezig zullen zijn. De Kamer zal erover worden geïnformeerd hoe er in de praktijk wordt omgegaan met de richtlijn van de rechtbankpresidenten.

De minister verklaarde zich bereid de journalisten een volgend maal bij de raadpleging te betrekken. Van hun kant zullen de journalisten meer de mogelijkheid willen krijgen om in de rechtszaal aanwezig te zijn. Dat wilde hij ook meegeven aan de presidenten, maar díe zullen uiteindelijk de totale afweging moeten maken. Hij zegde toe bij zijn onderzoek inzake de gijzelingsaffaire in Helden en de rapportage erover aan de Kamer tevens in te gaan op de rol van de media.

Als minister van Justitie wilde de minister hier geen uitspraak doen over een eventuele vervolging van de pers in het kader van de Mink K.-affaire. Het geven van een aanwijzing aan het openbaar ministerie wees hij in dergelijke gevallen af, hierbij in het midden latend welke stappen hij inmiddels zelf had ondernomen. Desgevraagd beaamde de minister dat het van belang kan zijn te weten hoe de minister van Justitie erover denkt dat journalisten wellicht strafrechtelijk vervolgd worden, omdat zij gebruik hebben gemaakt van een geluidslek, waardoor te horen was wat in een besloten zitting werd gezegd. In sommige gevallen maakt een minister van Justitie dit kenbaar en in andere gevallen niet.

Wat betreft de vraag of er een generaal-preventieve werking uitgaat van de uitzending op tv van rechtszittingen, wees de minister erop dat van de landen waar dit méér gebeurt dan in Nederland, bijvoorbeeld de VS, niet gezegd kan worden dat daar de misdaad aanzienlijk minder is dan in Nederland. In hoeverre het afschrikwekkend werkt, kon hij niet zeggen. Hij zegde toe nog eens na te gaan of daar onderzoeksresultaten van bekend zijn.

Aangaande de plaatsing van rechterlijke uitspraken op het internet, wees de minister erop dat per 9 december 1999 het ELRO-project (elektronisch loket rechterlijke organisatie) in werking is getreden, inhoudende dat de uitspraken van de Hoge Raad op de internetsite staan. Er zijn inmiddels al vijf rechtbanken die zich daarbij aangesloten hebben. De uitspraken zijn geanonimiseerd.

De voorzitter van de commissie,

Van Heemst

De griffier van de commissie,

Pe


XNoot
1

Samenstelling: Leden: Swildens-Rozendaal (PvdA), Van de Camp (CDA), Biesheuvel (CDA), Scheltema-de Nie (D66), Zijlstra (PvdA), Kalsbeek (PvdA), Apostolou (PvdA), Middel (PvdA), Van Heemst (PvdA), voorzitter, Rouvoet (RPF/GPV), Rabbae (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Dittrich (D66), ondervoorzitter, O. P. G. Vos (VVD), Van Wijmen (CDA), De Wit (SP), Weekers (VVD), Wijn (CDA), Van der Staaij (SGP), Ross-van Dorp (CDA), Patijn (VVD), Niederer (VVD), Nicolaï (VVD), Halsema (GroenLinks), Brood (VVD).

Plv. leden: Wagenaar (PvdA), Balkenende (CDA), Verhagen (CDA), Van Vliet (D66), Duijkers (PvdA), Arib (PvdA), Kuijper (PvdA), Albayrak (PvdA), Barth (PvdA), Schutte (RPF/GPV), Karimi (GroenLinks), Santi (PvdA), Hoekema (D66), Van den Doel (VVD), Rietkerk (CDA), Marijnissen (SP), De Vries (VVD), Eurlings (CDA), Van Walsem (D66), Buijs (CDA), Rijpstra (VVD), Van Baalen (VVD), Van Blerck-Woerdman (VVD), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Kamp (VVD).

Naar boven