26 800 VI
Vaststelling van de begroting van de uitgaven en de ontvangsten van het Ministerie van Justitie (VI) voor het jaar 2000

nr. 55
BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 24 januari 2000

1. Inleiding

Uw Kamer heeft mij verzocht te reageren op de door een Nederlandse rechter van het Gerecht van Eerste aanleg in Luxemburg, mr A. Meij, gedane uitlatingen over de, naar zijn oordeel ontoereikende kennis van het Europees recht van Nederlandse rechters. Ter oplossing van dit probleem bepleitte de heer Meij de oprichting van een kenniscentrum voor Europees recht voor de rechterlijke macht.

Ik sluit niet uit dat er een gebrek aan Europeesrechtelijke kennis bij leden van de rechterlijke macht zal zijn. Van de zijde van de SSR is dit vermoeden reeds bevestigd. Indien meer helderheid bestaat over de precieze omvang en aard van dit kennisgebrek, waar ik het komende halfjaar voor uittrek, kan nader worden bezien op welke wijze invulling kan worden gegeven aan de institutionele vorm van een Europees kenniscentrum voor de rechterlijke macht.

In deze reactie zal ik achtereenvolgens ingaan op de taken van een op te richten kenniscentrum en de organisatorische inbedding. In de conclusie zal ik aangeven wat mijn plannen terzake zijn.

2. Taken

Uitgangspunt moet naar mijn oordeel zijn dat iedere Nederlandse rechter beschikt over een adequate basiskennis van Europees recht. Mede gelet op de snelle ontwikkelingen op het gebied van het Europese recht en haar toegenomen impact op bijvoorbeeld terreinen als het asiel- en vreemdelingenrecht, zou middels éducation permanente deze kennis op peil moeten worden gehouden. Daarnaast kan altijd een informatiebehoefte ontstaan bij meer specifieke kwesties. In het vervullen van die behoefte kan een kenniscentrum voorzien. Mogelijke taken zouden kunnen zijn het (door)verwijzen en uitwisselen van kennis en informatie naar en tussen andere betrokken instanties, inhoudelijke advisering, informatieverstrekking over procedures en een documentatiefunctie.

3. Organisatorische inbedding

Het lijkt verstandig om voor een op te richten Europees kenniscentrum aansluiting te zoeken bij bestaande instituten of lopende initiatieven. Hiertoe dienen zich tot dusver de volgende aangrijpingspunten aan:

a. Bij de Stichting Studiecentrum Rechtspleging, het opleidingscentrum voor de rechterlijke macht, worden verschillende activiteiten ondernomen aan deskundigheidsbevordering op Europeesrechtelijk terrein. Ten eerste wordt een cursus Europees recht aangeboden en verwerkt men zoveel mogelijk Europees recht in de nationaalrechtelijke cursussen. Daarnaast is sinds een jaar het EU-recht een verplicht onderdeel van de Raio-opleiding geworden en wordt elk kwartaal in Trema een bericht gepubliceerd over Europeesrechtelijke ontwikkelingen en jurisprudentie.

b. Een van de activiteiten op het gebied van de beleidsintensiveringen inzake de Werving, Selectie en Opleiding van leden van de rechterlijke macht betreft de start van een universitair onderwijs- en onderzoeksprogramma. Ook wordt aandacht besteed aan de ontwikkeling van een virtueel kenniscentrum door middel van een Website Rechtspleging en Onderzoek. Dit alles gebeurt in nauwe samenwerking met de universiteiten en het project Centrum voor Onderzoek en Strategie van het programma Versterking Rechterlijke Organisatie (PVRO). Tevens is in voorbereiding een bijzondere leerstoel op het gebied van internationale ontwikkelingen die relevant zijn voor de rechtspleging.

4. Conclusie

Ik onderschrijf het belang van een kenniscentrum en wil daarom het komende halfjaar de hierbovengenoemde organisatorische varianten aan een nader onderzoek onderwerpen, waarbij dan tevens het gewenste takenpakket en de financiële consequenties in beeld worden gebracht. Dit zal moeten resulteren in een uiteindelijke keuze voor de meest optimale variant om deze problematiek het hoofd te kunnen bieden. Nog voor het zomerreces zal ik uw Kamer hierover rapporteren.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven