Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2004-2005
KST84911
2004-2005
25 839
Tegoeden Tweede Wereldoorlog
Nr.
36
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 maart 2005
Op 14 december 2004 heeft de Commissie Ekkart haar slotaanbevelingen
aangeboden. De Commissie Ekkart is in Nederland verantwoordelijk voor de begeleiding
van het onderzoek naar de herkomst van kunstvoorwerpen in de zogenaamde NK-collectie.
Dit is de collectie bestaande uit kunstwerken die na de Tweede Wereldoorlog
uit Duitsland zijn gerecupereerd en die zich nu nog onder beheer van de Nederlandse
Staat bevinden. Naast het begeleiden van herkomstonderzoek heeft de Commissie
Ekkart tot taak om aanbevelingen te doen aan de Minister van OCW over het
teruggavebeleid van de regering.
Met de aanbieding van de slotaanbevelingen, als bijlage meegezonden met
deze brief, rondt de Commissie Ekkart haar adviestaak
af. De rol die de commissie heeft gespeeld is van onschatbare waarde. Zij
heeft in grote mate bijgedragen aan de waardering die in binnen- en buitenland
bestaat voor de wijze waarop in Nederland wordt omgegaan met de teruggave
van kunstwerken, die door omstandigheden die direct verband hielden met het
nazi-regime uit het bezit van de oorspronkelijke eigenaar zijn geraakt. De
regering is uitermate erkentelijk voor de toewijding waarmee de commissie
zich gedurende de periode 1998–2004 van haar begeleidings- en adviestaak
heeft gekweten. Die erkentelijkheid betreft ook het Bureau Herkomst Gezocht
dat zijn werkzaamheden, net als de Commissie Ekkart, aan het einde van dit
jaar afsluit. Haar eindrapportage heeft de commissie eveneens op 14 december
2004 gepresenteerd.
Voorgeschiedenis
Bij twee eerdere gelegenheden heeft de commissie reeds aanbevelingen aan
de regering aangeboden. De eerste reeks aanbevelingen had betrekking op de
restitutie van tijdens de Tweede Wereldoorlog door particuliere eigenaren
verloren kunstwerken. Bij brief van 29 juni 2001 en 16 november
2001 (TK 2000–2001, 25 839, nr. 26 en nr. 27) heeft de regering
op de aanbevelingen gereageerd en aangegeven de aanbevelingen inzake particulier bezit vrijwel geheel te kunnen overnemen. Daarmee heeft de regering
gekozen voor een meer beleidsmatige benadering van het restitutievraagstuk
en niet voor een puur juridische. Daarbij hoorde ook de instelling van de
Restitutiecommissie, die met ingang van 22 december 2001 de regering
adviseert over individuele verzoeken tot teruggave. De regering deelt de mening
van de Commissie Ekkart dat de Restitutiecommissie het verruimde restitutiebeleid
op adequate wijze vertaalt in haar adviezen over individuele teruggavenverzoeken
waardoor het beleid daadwerkelijk resultaten heeft afgeworpen.
De tweede reeks aanbevelingen had betrekking op de kunsthandel. Ook deze
aanbevelingen zijn door de regering vrijwel onverkort overgenomen (TK 2003–2004,
25 839, nr. 34).
In de beide eerdere sets aanbevelingen had de commissie reeds inzicht
gegeven in de onderwerpen die nog nader advies behoeven. Dat betreft:
– de duur van de periode waarin het huidige verruimde restitutiebeleid
van kracht zal blijven
– de positie van kunstwerken die in de naoorlogse jaren (mogelijk)
ten onrechte naar Nederland blijken te zijn gerecupereerd
– de positie van tot de NK-collectie behorende kunstwerken, die
door roof, confiscatie of gedwongen verkoop in Duitse handen zijn geraakt,
maar waarvoor geen potentiële claimanten zijn terug te vinden
– bestemming van eventuele bedragen die bij teruggave van kunstwerken
door de ontvangers moeten worden betaald
– de noodzakelijke stappen voor de afronding van het gehele proces
Al deze zaken komen aanbod in de slotaanbevelingen van de Commissie Ekkart.
Het onderhavige bevat de regeringsreactie op deze slotaanbevelingen.
Regeringsreactie
Duur van de periode van het huidige verruimde restitutiebeleid
In de slotaanbevelingen beveelt de commissie aan om de periode waarin
op basis van het verruimde regeringsbeleid claims kunnen worden ingediend,
te beperken in de tijd. Belangrijk argument dat de commissie daarvoor aanvoert
is dat de aanbevelingen tot verruiming van het restitutiebeleid zijn bedoeld
als tijdelijke maatregel. Dit mede gelet op het feit dat met het verstrijken
van de tijd de mogelijkheid tot het verdisconteren van de informatie uit de
eerste en tweede hand betreffende de omstandigheden van bezitsverlies gedurende
oorlogsjaren, snel slinkt.
De commissie voorziet in haar eerste aanbeveling dat twee jaar nodig is
om alle belanghebbenden alsnog in de gelegenheid te stellen om op basis van
het verruimde regeringsbeleid claims in te dienen. De duur van die periode
wordt ingegeven door de ervaring dat de informatie over regeringsbeleid en
over tevoorschijn gekomen feitelijke gegevens soms geruime tijd nodig heeft
om belanghebbenden te bereiken. Bovendien kunnen persoonlijke omstandigheden
van deze belanghebbenden soms leiden tot een zekere vertraging in de reacties.
Een kortere periode dan twee jaar acht de commissie derhalve niet verantwoord.
In de tweede aanbeveling adviseert de commissie om ruim publiciteit te geven
aan de beëindiging van de claimmogelijkheid.
De regering kan zich vinden in de argumenten van de commissie om de mogelijkheid
kunstwerken uit de NK-collectie te claimen te beperken in de tijd. Het huidige
teruggavebeleid dient inderdaad beschouwd te worden als een tijdelijke maatregel.
De regering neemt daarbij de door de commissie geadviseerde termijn van twee
jaar na publicatie van onderhavige regeringsreactie in de Staatscourant over
als looptijd voor het kunnen indienen van teruggaveverzoeken. Beperking van
de mogelijkheid kunstwerken uit de NK-collectie te claimen, heeft
ook gevolgen voor de Restitutiecommissie. Te voorzien is dat de Restitutiecommissie
nog tot een jaar na het verstrijken van de claimmogelijkheid adviezen uit
te brengen heeft. Daarmee zal het instellingsbesluit van deze commissie waarschijnlijk
eind 2007 ingetrokken kunnen worden. De leden van de Restitutiecommissie zijn
inmiddels tot eind 2007 benoemd.
De regering zegt tevens toe, conform aanbeveling twee, ruim voor het verstrijken
van de termijn uitgebreid publiciteit te geven aan het vervallen van de claimmogelijkheid
onder het verruimde regeringsbeleid. Daarbij zal gebruikgemaakt worden van
de Nederlandse posten in het buitenland evenals van reguliere publicitaire
wegen als dagbladen in binnen- en buitenland. Een tweede expositie met betrekking
tot de NK-collectie zal zeker wederom veel publiciteit kunnen genereren. Te
bezien valt waar en door wie deze eventueel georganiseerd zou kunnen worden.
Kunstwerken die na de oorlog (mogelijk) ten onrechte naar
Nederland zijn gerecupereerd
Aanbeveling drie en vier van de commissie zien op kunstwerken die na de
oorlog (mogelijk) ten onrechte naar Nederland zijn gerecupereerd.
In de derde aanbeveling adviseert de Commissie claims van buitenlandse
particulieren op eventueel ten onrechte naar Nederland gerecupereerde kunstwerken
op dezelfde wijze te behandelen als de claims van (erfgenamen van) eigenaars
die in Nederland kunstwerken zijn kwijtgeraakt. De regering kan deze aanbeveling
overnemen en onderschrijft eveneens hetgeen de commissie in haar toelichting
op de aanbeveling schrijft over mogelijk tegenstrijdige aanspraken van particulieren.
In dergelijke gevallen dient het eerste bezitsverlies in het algemeen te prevaleren
al is het zoals de Commissie Ekkart terecht stelt, aan de Restitutiecommissie
om in specifieke gevallen een afweging te maken tussen mogelijk tegenstrijdige
claims.
De vierde aanbeveling heeft betrekking op claims van anderestaten op werken uit de NK-collectie die wellicht ten onrechte naar
Nederland zijn gerecupereerd. De commissie adviseert om deze claims van andere
staten niet voor te leggen aan de Restitutiecommissie, maar in bilateraal
overleg met de regering van het betreffende land af te handelen.
De door de commissie voorgestane wijze van behandeling van claims van
andere staten, door middel van de diplomatieke weg, wordt door de regering
onderschreven.
Niet restitueerbare geroofde kunstwerken
Aanbeveling vijf, zes en zeven hebben betrekking op verschillende aspecten
van niet restitueerbare geroofde kunstwerken.
De vijfde aanbeveling heeft betrekking op kunstwerken waarvan niet kan
worden vastgesteld wie de oorspronkelijke eigenaren zijn geweest. Op basis
van vergelijking met wel volledig te documenteren herkomsten stelt de Commissie
Ekkart dat het waarschijnlijk lijkt dat er in vele gevallen sprake is van
volstrekt reguliere handel, waarbij geen sprake is geweest van gedwongen afstand
van bezit. Voor een hoeveelheid kunstwerken echter leidt het spoor terug naar
roofinstanties. Dit betekent dat zich in de NK-collectie stukken bevinden,
die met zekerheid of grote waarschijnlijkheid behoren tot de categorie door
roof, confiscatie of gedwongen verkoop aan de oorspronkelijke joodse eigenaren
afhandig gemaakte kunstwerken, waarvoor geen rechthebbenden kunnen worden
aangewezen. Het gaat daarbij om enkele tientallen stukken, voor het merendeel
objecten van kunstnijverheid en daarnaast een aantal vooral 19de-eeuwse schilderijen.
Het herkomstonderzoek heeft geen enkel voorwerp opgeleverd waarbij
aanwijzingen bestaan voor herkomst uit bezit van een andere vervolgde bevolkingsgroep
dan de joodse gemeenschap.
Het advies van de commissie is om de kunstwerken uit de NK-collectie,
waarvan met zekerheid of grote waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat
ze behoren tot de categorie door roof, confiscatie of gedwongen verkoop aan
de oorspronkelijke joodse eigenaren afhandig gemaakte stukken en waarvoor
geen rechthebbenden kunnen worden aangewezen, bij expositie te voorzien van
een op het bordje aan te brengen bijschrift, waarin de herkomstgeschiedenis
wordt vermeld. Dit om de schijn van verrijking door de overheid zonder tegenprestatie
weg te nemen. Tevens adviseert de commissie deze voorwerpen te laten taxeren
en de op basis van die taxatie vastgestelde tegenwaarde beschikbaar te stellen
voor een joods cultureel doel.
De schijn van verrijking door de overheid omgeeft volgens de commissie
ook de in de jaren vijftig van de 20ste eeuw gehouden veilingen van gerecupereerde
kunstwerken. Deze geveilde voorwerpen zijn het onderwerp van de zesde aanbeveling
van de commissie. Volgens de commissie is een nauwkeurige vaststelling welke
kunstwerken het betrof niet te geven zodat zij er voor de samenstelling van
het geveilde bestand vanuit gaat dat het geveilde bestand vergelijkbaar was
met dat van het bestand dat behouden is gebleven en nu deel uitmaakt van de
NK-collectie. Daarbij tekent de commissie aan dat de omvangrijke collecties
Mannheimer en Lanz dit beeld verstoren en de opbrengst van de veiling van
delen van die collecties buiten beschouwing gelaten moeten worden.
Op zorgvuldige wijze beargumenteert de commissie dat het percentage aan
besmette NK-werken is vast te stellen en dat dit percentage dient te worden
toegepast op de totale veilingopbrengsten van die tijd. Dit bedrag zou in
het advies van de commissie geïndexeerd moeten worden volgens de normen
van de gemiddelde prijsontwikkeling van kunstwerken tussen 1952 en 2004 en
ter beschikking gesteld moeten worden van een joods cultureel doel.
De bestemming van de in aanbeveling vijf en zes benoemde gelden komt aan
bod in de zevende aanbeveling. De commissie adviseert om de bedragen voor
de ene helft te bestemmen voor het joods culturele erfgoed door het ter beschikking
te stellen van de Stichting Cultureel Erfgoed Portugees-Israëlitische
gemeente als symbool van de geschiedenis van joods Nederland. De andere helft
adviseert de commissie aan te wenden voor de stimulering van een breed scala
van hedendaagse joodse cultuuruitingen om zo bij te dragen aan actuele culturele
ontwikkelingen.
Het wegnemen van de schijn van verrijking staat mede aan de basis van
het verruimde regeringsbeleid. De regering kan aanbeveling vijf, zes en zeven
dan ook overnemen en stelt het zeer op prijs dat de taxatie van de tegenwaarde
van de niet restitueerbare werken op basis van een door de commissie op te
stellen rekenschema kan plaatsvinden.
De bestemming van eventuele terugbetalingen bij restitutie
van kunstwerken
De bestemming van terugbetalingen bij restitutie is door de restitutiecommissie
aan de orde gesteld in een van haar adviezen. Het betreft bedragen die kunnen
worden teruggevraagd door de regering indien de vroegere eigenaren bij gedwongen
verkoop gedurende de oorlogsjaren de koopsom indertijd ter vrije beschikking
hebben gekregen.
De Commissie Ekkart adviseert in haar achtste aanbeveling om bij restitutie
van kunstwerken eventueel binnenkomende terugbetalingen te bestemmen als aangegeven
in aanbeveling zeven.
Deze aanbeveling wordt door de regering overgenomen.
Behoud van de resultaten van het verrichte onderzoek
In aanbeveling negen adviseert de commissie de bij het onderzoek Herkomst
Gezocht verzamelde documentatie zo volledig mogelijk blijvend te bewaren en
onder te brengen bij het Nationaal Archief. Het materiaal dient daar toegankelijk
te zijn voor belanghebbenden en geïnteresseerden. Voor het onderhoud
en toegankelijk maken dient de regering gepaste maatregelen te nemen.
Ook deze laatste aanbeveling neemt de regering over. Met het Nationaal
Archief wordt nu reeds gewerkt aan afspraken over deze kwestie.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. C. van der Laan
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.