25 615
Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan 1998

nr. 16
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 27 maart 1998

In het Algemeen Overleg dat ik op 10 december 1997 (25 615, nr. 12) met uw Tweede Kamer heb gevoerd, is een aantal conclusies geformuleerd over de niet-EU maatregel in het kunstvakonderwijs.Hieronder wil ik u informeren over de hoofdlijnen van de voorgenomen bijstelling van de instellingbekostiging en over de invulling van het beurzenarrangement in het verlengde van hetgeen ik daarover bij brieven aan de Tweede Kamer van 2 oktober en 6 november 1997 heb aangegeven.

In het verlengde van de conclusies bereikt in het overleg op 10 december 1997 is het voornemen om op het exploitatiedeel van de rijksbijdrage voor de instellingen voor 1999 een korting toe te passen op basis van het aantal niet-EU studenten van f 3000 per student ingeschreven bij een kunstvakopleiding. Om op zorgvuldige wijze te kunnen komen tot een telling van het aantal studenten dat per 1 oktober 1998 is ingeschreven, is meer tijd nodig dan aanvankelijk gedacht werd, hetgeen met zich brengt dat de korting op de rijksbijdrage pas in het begrotingsjaar 1999 geëffectueerd zal worden.

Meer precies zal de korting gebaseerd worden op het aantal studenten dat is ingeschreven bij een bekostigde initiële of voortgezette kunstvakopleiding op 1 oktober 1998 voorzover deze student nog niet eerder bij een Nederlandse kunstvakopleiding was ingeschreven. Het gaat daarbij alleen om studenten die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten en die conform het nationaliteitsvereiste volgens de WSF niet gelijkgesteld zijn met Nederlanders en dus niet in aanmerking komen voor studie-financiering en daardoor ook niet voor terugbetaling van collegegelden. Voor de goede orde merk ik op dat wel zijn gelijkgesteld personen die de nationaliteit bezitten van een Lid-Staat van de Europese Unie danwel van de Europese Economische Ruimte. Voorts zijn gelijkgesteld personen, bedoeld in artikel 3 van het Besluit studiefinanciering; het gaat hier om personen die een verblijfstitel hebben gekregen op grond van de artikelen 9 of 10 van de Vreemdelingenwet. Deze (gelijkgestelde) studenten worden dus niet meegenomen het bepalen van de omvang van de korting op de rijksbijdrage.

In bijgevoegde brief van de NUFFIC1 aan de betreffende instellingen zijn de hoofdlijnen van het beurzenprogramma weergegeven waaruit aantoonbaar talentvolle en minder draagkrachtige studenten een beurs kunnen krijgen voor dekking van het verwachte verhoogde instellingscollegegeld.

Bij de behandeling van de Rijksbegroting 1999 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de ervaringen met de voornoemde maatregel en zal een voornemen worden geformuleerd over de invulling van de maatregel voor de jaren 2000 en verder. Aangezien vanwege de nu voorziene invulling van deze maatregel de taakstelling voor het kunstvakonderwijs niet gerealiseerd kan worden zoals in de brief van 12 mei 1997 is aangegeven, zal ik mij beraden op de nu ontstane financiële situatie voor de jaren 1999 en verder. Ik kom daar eveneens bij de Rijksbegroting 1999 op terug.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

A. Nuis


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.

Naar boven