Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25615 nr. 15 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25615 nr. 15 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 27 maart 1998
In het overleg met de Vaste Kamercommissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen op 26 januari 1998 (25 615, nr. 9) over het ontwerp-HOOP 1998 bleek dat er een grote mate van overeenstemming was over de uitgangspunten voor een versterking van de tweede geldstroom, zoals ik die in mijn brief van 18 december 1997 (25 615, nr. 6) heb verwoord.
Ik heb de Kamer toegezegd 15 maart mijn definitieve voornemens te sturen. Daarbij heb ik toegezegd de notities, die VSNU en NWO mij per 1 maart beloofden, te verwerken. Op 13 maart heb ik u gemeld nog korte tijd extra nodig te hebben.
Ik voeg deze notities bij1 en informeer u in deze brief over mijn voorgenomen vervolgstappen. Ik heb hierover overleg gevoerd met de VSNU en NWO. Ik meld u eerst de resultaten van dit overleg. NWO heeft mij laten weten zich in deze benadering te kunnen vinden, maar slechts als er spoedig uitzicht komt op door NWO vrij te besteden middelen. Voorts wijst NWO op de samenhang die tussen alle volgende stappen moet blijven bestaan.
De VSNU kan zich uiteindelijk niet vinden in deze benadering. Het bezwaar spitst zich toe op de zinsnede op blz. 3 dat zonder extra middelen een geleidelijker pad zal moeten worden behandeld. 500 mln. via NWO extra in competitie brengen kan volgens de VSNU niet zonder extra middelen. Dat klemt te meer gelet op de nog te realiseren bezuiniging van 200 mln. op de universitaire budgetten vanaf 2001.
Eendrachtige inspanningen van universiteiten, NWO en overheid hebben ertoe geleid dat het onderzoek in Nederlandse universiteiten en para-universitaire instituten internationaal hoog scoort in kwaliteit. Ook hebben we met het, onder leiding van de Overlegcommissie Verkenningen voor het eerst uitgevoerde verkenningenproces, een steviger basis gelegd voor het effectief bepalen en hanteren van prioriteiten en straks ook posterioriteiten op de lange termijn. De totstandkoming van de TTI's getuigt er eens te meer van dat de Nederlandse universiteiten en NWO steeds meer inspelen op ontwikkelingen in de maatschappij.
Meer spelers, sterkere allianties, steeds uitgekiender zoeken waar de beste en de meest relevante kennis wordt ontwikkeld, bepalen echter het beeld van het wetenschappelijk en technologisch onderzoek vandaag de dag. De blik moet daarom gericht blijven op meer kwaliteit, meer selectiviteit, meer samenhang en meer internationale zichtbaarheid.
In het overleg dat sinds het verschijnen van het concept-HOOP in september 1997 en na het overleg in de Kamer (d.d. 26 januari 1998) is gevoerd heb ik met instemming vastgesteld dat ook de universiteiten en NWO de opvatting huldigen dat het wenselijk is een ontwikkeling in gang te zetten een aanzienlijk groter deel van de universitaire onderzoekmiddelen via inter-universitaire competitie toe te wijzen.
Natuurlijk kan dat alleen als verzekerd is dat de universiteiten een adequate infrastructuur in stand kunnen houden.
Met een bedrag van zo'n 500 mln. komt de verhouding tussen 1e en 2e geldstroom op een niveau dat internationaal gebruikelijk is.
Ik onderstreep hoe belangrijk op weg hiernaar toe de dieptestrategie- en breedtestrategie voor onderzoekscholen zijn. Reallocatie van onderzoekmiddelen tussen en binnen universiteiten wordt daardoor versterkt.
Om deze doelstelling te verwezenlijken moeten drie samenhangende trajecten worden bewandeld:
A. Welke stappen zijn nodig en haalbaar om zo'n 500 miljoen meer in competitie te brengen?
B. Hoe komen we tot een stelsel van prioriteiten en posterioriteiten dat de universiteiten en NWO behulpzaam is bij hun keuzes; en hoe ziet de beleidscyclus eruit waarin de relatie tussen de overheid en deze keuzeprocessen van de instellingen wordt vastgelegd?
C. Wat zijn de karakteristieken van een NWO dat deze nieuwe competitieve constellatie mede vorm kan geven?
Ook qua fasering hangen deze trajecten overigens samen: ze zullen min of meer synchroon moeten verlopen. Ze vormen een majeure verandering in ons wetenschapsbestel.
Ik ga achtereenvolgens in op de beleidsvoornemens op deze drie punten. In twee bijlagen, die integraal deel uitmaken van mijn voornemens, is meer gedetailleerd uitwerking gegeven aan het tweede en derde punt, te weten de beleidscyclus voor het wetenschapsbeleid rondom het verkenningenproces, en aan de kenmerken van het nieuwe NWO.
Uitgangspunt is de tweede geldstroom via NWO te versterken door op den duur zo'n 500 miljoen universitaire onderzoekmiddelen meer in interuniversitaire competitie te brengen. De minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zal in dit kader 30 mln. (incl. 6,6 mln. voor toponderzoekscholen en een bedrag voor indirecte kosten) via NWO in competitie brengen, te besteden ten behoeve van de landbouwwetenschappen.
Een wezenlijke keuze is hoe snel deze majeure verandering tot stand kan worden gebracht. Ik heb mij laten overtuigen door de VSNU en NWO dat een snelle implementatie binnen zeg 5 jaar niet zonder een extra financiële impuls mogelijk is. Enerzijds is er de zorg dat door snelle overheveling een nu goed functionerende universitaire infrastructuur wordt aangetast.
Anderzijds is er de wens snel meer evenwicht in de tweede geldstroomtoewijzingen aan te brengen. In beide gevallen lijkt een extra impuls onvermijdelijk, in verband met snelle implementatie. Zoals ik in mijn brief van 18 december 1997 aan de Tweede Kamer heb aangegeven beveelt VNO/NCW aan de versterking van de tweede geldstroom mede tot stand te brengen door de genoemde bezuiniging ongedaan te maken.
Het nieuwe kabinet staat daarmee voor de keuze te bepalen of het grote belang van deze operatie zodanig is dat in de totaalafweging van prioriteiten voor de volgende regeerperiode extra middelen beschikbaar kunnen komen om de stappen die ik hieronder beschrijf voortvarend te kunnen gaan zetten. Is dat niet mogelijk dan zal m.i. een geleidelijker pad moeten worden bewandeld.
De eerste twee stappen sluiten aan bij budgetten die de facto al in interuniversitaire competitie zijn of worden gebracht. Daartoe behoort de 106,6 miljoen (100 vanuit OCenW en 6.6 vanuit LNV) voor de dieptestrategie. Overleg zal plaatsvinden hoe deze middelen door een aanpassing van de bekostigings-AMvB via NWO kunnen worden toegewezen. Een tweede stap heeft te maken met de tarieven die NWO in de toekomst zal vergoeden. NWO zal na overleg met de universiteiten moeten bepalen welke overhead bovenop marginale kosten redelijk is in de nieuwe evenwichtssituatie tussen eerste en tweede geldstroom; naarmate meer in competitie wordt gebracht, zullen de tarieven hoger moeten zijn. Thans is 85 miljoen in de universitaire budgetten verwerkt als vergoeding voor indirecte kosten van door NWO gefinancierde activiteiten. Deze kunnen door de universiteiten worden vrijgemaakt in het tempo en in de omvang waarin door NWO gefinancierde activiteiten aflopen. Dat gebeurt evenredig met die door NWO gefinancierde activiteiten. Met de universiteiten en NWO zal nauwgezet overleg plaatsvinden over de precieze vormgeving van deze twee stappen. Een derde stap betreft het in interuniversitaire competitie brengen van de 106,6 miljoen die thans voor de breedtestrategie beschikbaar is. Over de vormgeving en fasering van deze en volgende stappen om de gewenste nieuwe verhouding tussen eerste en tweede geldstroom te realiseren zal door het nieuwe kabinet zo spoedig mogelijk besloten moeten worden in het licht van de dan aanwezige budgettaire situatie van de universiteiten.
Ook zal bij de invulling, die uiteraard in overleg met VSNU en NWO zal plaatsvinden, rekening worden gehouden met het in het licht van de opgedane ervaringen aanwezige verandervermogen van de universiteiten en NWO.
Tenslotte zal de implementatie in alle fases zo moeten zijn dat de bedrijfsvoering van universiteiten er niet door in gevaar komt. Lopend onderzoek moet verder niet als gevolg van de overheveling als zodanig in de knel komen.
Prioriteiten en posterioriteiten
De competitieve toewijzing van middelen door NWO zal plaatsvinden binnen een beleidskader dat gebaseerd is op een wettelijk verankerde beleidscyclus die bouwt op het verkenningenproces dat de AWT organiseert met inbreng van o.a. de Sectorraden. Nadrukkelijk zal het beleidskader prioriteiten en posterioriteiten omvatten. Aan de verstrekking van de resterende eerste geldstroommiddelen voor onderzoek zullen geen indicatieve voorwaarden meer worden gesteld. Dit laat onverlet het overleg dat de Minister van LNV voert met LUW/KCW over de Strategische Visie van het KCW.
De AWT wordt gevraagd voor het eerst in 2000 met een advies over prioriteiten en posterioriteiten te komen.
Een nieuwe NWO-wet zal worden ingediend die vorm zal geven aan de karakteristieken van de nieuwe NWO-organisatie. In de tweede bijlage bij deze brief zijn deze kenmerken in enige mate van detail weergegeven. Kernpunten zijn dat NWO moet worden omgevormd tot een grant-organisatie die geen werkgever meer is, en geen instituten meer beheert.
Verder zal NWO meer ruimte gaan bieden voor strategische afspraken met universiteiten, meer flexibiliteit gaan hanteren in de toewijzingen tussen wetenschapsgebieden en t.b.v. multidisciplinaire activiteiten. Ook zal meer met jurering, waar mogelijk internationaal, worden gewerkt.
Ik ga er vanuit dat zo'n vernieuwd NWO in 2001 tot stand zal zijn gekomen.
Wat betreft het vraagstuk van de indirecte kosten zal NWO, na overleg met de VSNU genormeerde tarieven stellen en hanteren die hoger liggen dan wat NWO thans vergoedt.
De reorganisatie die NWO per 1 april 1998 zal implementeren, is een belangrijke eerste stap. Het werkgeverschap van de bij universiteiten gedetacheerde, door NWO gefinancierde, medewerkers zal per 1 januari 2000 overgaan naar de universiteiten. Verder is mijn beeld dat het wetgevingstraject zodanig kan zijn dat de nieuwe wettelijke basis half 2000 gereed is.
Op de noodzaak synchroniciteit aan te brengen, tussen het ontwikkelingsproces van NWO en de eerder besproken trajecten, heb ik al gewezen.
Mede namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
De prioriteiten en posterioriteiten van het wetenschapsbeleid zullen tot stand komen via een zorgvuldige, doch eenvoudige vierjarige plancyclus die voortbouwt op de uitkomsten van verkenningen.
Voor het maatschappelijk draagvlak van onderzoek zijn verkenningen van groot belang. De inhoud van het verkenningenproces wordt dan ook in de eerste plaats «bottom-up», in rechtstreekse wisselwerking tussen onderzoek en samenleving, bepaald. De waarde van het verkenningenproces is in belangrijke mate afhankelijk van de implementatie van de prioriteiten (en posterioriteiten) in het Nederlandse onderzoek, die uit dit verkenningenproces voortkomen. Versterking van de tweede geldstroom maakt het eenvoudiger om de koppeling tussen de uitkomsten van het verkenningenproces en de aanwending van de beschikbare onderzoekmiddelen voor het universitaire onderzoek tot stand te brengen. Een nieuw NWO treedt daarbij als trekker op bij het vertalen van uitkomsten van verkenningen in onderzoeksbeleid. Tegelijkertijd ziet de minister van OCenW af van verdere sturing op prioriteiten en posterioriteiten in de universitaire eerste geldstroom. Hiertoe zal het Bekostigingsbesluit van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) worden aangepast. Het maken van keuzen op basis van de uitkomsten van verkenningen voor de eigen universiteit is de verantwoordelijkheid van de colleges van bestuur. Welke keuzes de universiteit maakt wordt zichtbaar in de verslaglegging van de universiteit.
De AWT is verantwoordelijk voor het verkenningenproces voor het wetenschapsbeleid. In deze verkenningen ontwikkelen wetenschappers en belanghebbende gebruikers van onderzoek (uit maatschappelijke organisaties incl. bedrijfsleven, departementen) inhoudelijke keuzen voor het onderzoek in ons land. Zij bieden een perspectief voor het onderzoek in de komende tien jaar vanuit economisch, sociaal dan wel cultureel, alsmede wetenschappelijk oogpunt.
De verkenningen richten zich op disciplines, maar ook op kennisthema's of -problemen. Voor de opbouw van de verkenningenagenda draagt de AWT de verantwoordelijkheid; de AWT overlegt daartoe met de Minister van OCenW, coördinerend minister voor het wetenschapsbeleid.
De AWT bouwt bij de inrichting van het verkenningenproces voort op de ervaringen en resultaten van de Overlegcommissie Verkenningen (OCV), en maakt gebruik van de kennis, ervaringen en resultaten van de sectorraden (NRLO, RGO, RMNO, RAWOO, Netwerk RO). De AWT draagt er zorg voor dat bij de andere actoren in en rond het onderzoekbestel – universiteiten, onderzoekscholen, onderzoekorganisaties en -instellingen, maatschappelijke organisaties, departementen – een breed draagvlak wordt opgebouwd voor de voorgestelde prioriteiten.
De AWT stelt eenmaal in de vier jaar een advies op over de prioriteiten en posterioriteiten in het wetenschapsbeleid. De AWT adviseert niet op alle terreinen, maar doet wel uitspraken in de context van het gehele veld van wetenschappelijk en technisch onderzoek.
De Minister van OCenW, coördinerend minister voor het wetenschapsbeleid, bepaalt na overleg in de Ministerraad, zijn standpunt over de prioriteiten en posterioriteiten in het wetenschapsbeleid, met inachtneming van de specifieke verantwoordelijkheid van de minister van LNV. en presenteert dit in het Wetenschapsbudget. Daarin worden uitspraken gedaan over die aspecten van het advies die betrekking hebben op:
a. de verdeling van onderzoekmiddelen over brede wetenschapsgebieden;
b. structurele vormen van internationale samenwerking in het onderzoek;
c. het ontwikkelen van strategische onderzoekprogramma's en activiteiten die vanuit nationaal belang noodzakelijk dan wel gewenst zijn.
Het ligt daarbij in de rede dat deze uitspraken geen schoksgewijze, maar geleidelijke veranderingen met zich brengen.
Na overleg in het parlement over het Wetenschapsbudget brengt de minister zijn standpunt ter kennis van NWO. Het Wetenschapsbudget geeft hiermee het kader aan voor het beleid van NWO, dat NWO vertaalt in een meerjarenbeleidsplan. Dit meerjarenbeleidsplan – dat uiteraard ook een globale financiële meerjarenraming bevat – behoeft de goedkeuring van de coördinerend minister van wetenschapsbeleid, met inachtneming van de specifieke verantwoordelijkheid van de minister van LNV.
NWO is de organisatie voor de programmering en financiering van fundamenteel en strategisch wetenschappelijk onderzoek, voornamelijk aan de universiteiten en de para-universitaire instituten. Competitie tussen onderzoeksvoorstellen is daarbij een wezenlijk voorwaarde voor kwaliteitsbevordering. De organisatie vervult een strategische rol in de beïnvloeding van dat onderzoek, waarbij haar doelstellingen zijn:
– het bevorderen en selectief ondersteunen van het kwalitatief beste wetenschappelijk onderzoek;
– het bevorderen van vernieuwing in het onderzoek;
– het implementeren van de prioriteiten van het wetenschapsbeleid in het wetenschappelijk onderzoek.
De nieuwe NWO is een organisatie, die door een schakering van instrumenten onderzoek bevordert. Daarbij zijn meerdere niveaus aan te duiden: strategische initiatieven; disciplinaire en multidisciplinaire programma's; publicatie- en andere beurzen en projectsubsidies. Zeker bij de laatste verdient grotere flexibiliteit door middel van een single box principe overweging.
Het initiatief kan vanuit universiteiten of para-universitaire instituten (bottom-up), maar ook topdown vanuit de organisatie of het wetenschapsbeleid komen. ln haar werk streeft NWO naar zowel evenwicht als dynamiek in de verdeling van middelen over de verschillende wetenschapsgebieden, daarbij ruimte biedend voor naar de aard van de verschillende gebieden gedifferentieerde werkwijzen, en zorg dragend voor een over de gehele breedte van het onderzoek voldoende «impact». NWO zal meer dan thans werken met jury's, die ook meer dan nu internationaal zijn samengesteld. NWO zal geen werkgever meer zijn, noch op termijn instituten beheren.
In lijn met het rapport van de Evaluatiecommissie NWO (de Commissie Rinnooy Kan) heeft het huidige Algemeen Bestuur van NWO een reorganisatieproces gestart dat tot twee bestuurlijke lagen leidt en dat dit jaar zijn beslag zal krijgen.
De organisatie wordt bestuurd door het Algemeen Bestuur. Dit bepaalt, binnen het beleidskader van de minister, de strategie van de organisatie. Het Algemeen Bestuur draagt zorg voor de verwerkelijking van de prioriteiten van het wetenschapsbeleid terzake van het fundamentele en strategische onderzoek. Het Algemeen Bestuur is tevens verantwoordelijk voor een goede organisatie van het gebiedsoverstijgende multidisciplinaire onderzoek dat door NWO wordt bevorderd. Het Algemeen Bestuur wijst de middelen toe voor de uitvoering van het beleid, zowel ten behoeve van het onderzoek binnen de verschillende wetenschapsgebieden als voor de gebiedsoverschrijdende multidisciplinaire programma's en strategische investeringen. Het stelt voorts het meerjarenplan en de jaarlijkse begrotingen, alsmede het jaarverslag van de organisatie vast. Het keurt de begrotingen van de Gebiedsbesturen en hun jaarverslagen en jaarrekeningen goed.
Het Algemeen Bestuur dient te bestaan uit ervaren onderzoekers en bestuurders die affiniteit hebben met de wetenschapsbeoefening in de verschillende wetenschapsgebieden en die gevoelig zijn voor inbreng vanuit de samenleving.
Het Algemeen Bestuur ontwikkelt het beleid van NWO in nauwe samenspraak met de gebiedsbesturen. De Gebiedsbesturen bepalen het beleid op hun terrein binnen door het Algemeen Bestuur gestelde beleids- en financiële kaders. Ook op het niveau van de gebiedsbesturen dient bestuurlijke en maatschappelijke deskundigheid te zijn vertegenwoordigd om hun vernieuwende taken te kunnen waar maken.
Binnen de door het AB gestelde beleids- en financiële kaders beschikken zij over een eigen budgettaire bevoegdheid. Elk gebiedsbestuur zal zich laten bijstaan door een adviesraad die bestaat uit personen uit de maatschappelijke omgeving van het betrokken gebied. Voorbereiding en uitvoering van het beleid kunnen worden uitbesteed.
Gebiedsbesturen worden voor brede wetenschapsgebieden ingesteld door het Algemeen Bestuur van NWO bij reglement, dat de goedkeuring behoeft van de minister. Ik neem met genoegen waar dat over de indeling van de gebiedsbesturen zich consensus begint af te tekenen.
NWO zal ervoor zorgdragen dat de ervaring, die in onderdelen van de organisatie (al dan niet in stichtingen) is opgebouwd, bijvoorbeeld ten aanzien van kennisoverdracht, octrooien en de relatie met het bedrijfsleven, in de nieuwe organisatie voluit kan worden gecontinueerd. ln de nieuwe NWO-wet en daarop gebaseerde regelingen, zoals het NWO-reglement, zullen regelingen worden getroffen langs bovengenoemde organisatieprincipes.
NWO sluit op het niveau van het Algemeen Bestuur overeenkomsten met de universiteiten op het niveau van de Colleges van Bestuur, over initiatieven die relatief omvangrijke financiering vergen, zoals onderzoeksgroepen en grote investeringen in apparatuur («strategische allianties»).
Het ligt in de rede, dat afspraken over financiering van minder omvangrijke aard, zoals voor projecten, al dan niet op voorstel van universitaire onderzoekers, publicatie- en andere beurzen, gemaakt worden op lagere niveaus van NWO resp. de universiteiten.
– De organisatie voor de para-universitaire instituten
De para-universitaire instituten worden ondergebracht in een nationale organisatie. In de financiering van de instituten zal een sterker competitie-element worden ingebouwd: voor een nader te bepalen deel van hun financiering zullen zij moeten meedingen naar financiering door NWO.
De gedachten gaan uit naar een gemiddelde van niet meer dan 1/3, waarbij in aanmerking is te nemen dat opnieuw al soms aanzienlijke bedragen elders dan bij NWO in competitie worden verworven. Extra in competitie te brengen middelen zullen worden toegevoegd aan het budget van NWO. De wijze waarop basisfinanciering wordt verstrekt kan verschillend zijn en, zeker voor de onderzoekinstituten, bijvoorbeeld de vorm hebben van langlopende programmafinanciering.
De te vormen institutenorganisatie zal worden gerelateerd aan de KNAW. De precieze vorm van de relatie is onderwerp van nader beraad en overleg. Net als met universiteiten zal NWO met de institutenorganisatie strategische afspraken kunnen maken.
NWO zal nauwe relaties onderhouden met andere departementen die bereid zijn NWO te financieren en in te schakelen bij het opzetten en doen uitvoeren van programma's van fundamenteelstrategisch onderzoek. Het model van de huidige stimuleringsprogramma's en het daarvoor tussen OCenW en NWO gesloten protocol kan daartoe dienstig zijn. Nu al voert NWO veel strategisch onderzoek uit voor onder meer de departementen LNV, Justitie, VWS en VROM.
De speciale relatie die EZ met NWO onderhoudt in verband met de betrokkenheid van dit departement bij de financiering van STW blijft bestaan. Of de nieuwe organisatie van NWO aanpassingen in de vormgeving van de relatie noodzakelijk maakt zal in overleg tussen OCW, EZ, LNV en NWO te zijner tijd worden bezien.
– Europese Unie en zusterorganisaties
De nieuwe NWO zal intensievere relaties opbouwen met bijvoorbeeld de EU en zusterorganisaties. Strategische allianties en versterking van de internationale infrastructuur voor financiering en uitvoering van onderzoek zijn daarbij het oogmerk.
De positie van de NWO-instituten
De para-universitaire instituten vervullen in het Nederlandse onderzoekbestel een belangrijke functie. In die instituten zijn bijzondere voorzieningen geschapen die de mogelijkheden van een afzonderlijke universiteit overstijgen. Zo zijn er instituten waar onderzoek wordt verricht waarvoor alleen op nationale schaal de nodige voorzieningen (apparatuur, technici en gebouwen) beschikbaar zijn. Ook kan er bijzondere aandacht zijn voor het functioneren als Nederlandse thuisbases voor internationale programma's of voor intensieve multidisciplinaire samenwerking en van een adequaat onderzoekmanagement. Ook in deze instituten vindt hoogwaardig onderzoek plaats dat behoort tot de internationale top.
Het in één organisatorisch verband bijeenbrengen van instituten kan een meerwaarde opleveren doordat waar mogelijk synergie tot stand kan worden gebracht. Een belangrijk punt is daarbij ook dat een strategisch beleid voor deze instituten meer tot zijn recht kan komen.
In de toekomstige situatie wordt de nieuwe aan de KNAW gerelateerde institutenorganisatie verantwoordelijk voor het beheer en de basisfinanciering van de para-universitaire onderzoeksinstituten. NWO is een financieringsorganisatie voor tijdelijke impulsen aan het onderzoek, die blijvende garanties biedt voor een hoog kwaliteitsniveau. Om deze taakverdeling verder door te voeren wordt tevens het huidige door de KNAW gefinancierde programma voor Akademieonderzoekers toevertrouwd aan NWO. Het is de bedoeling dat de KNAW geen taak vervult in het via beoordeling vooraf toewijzen van geld aan onderzoekers, maar zich concentreert op advisering en beheer. Beide organisaties hebben zo een duidelijke eigen rol, ook ten aanzien van het beleid van de instituten.
Daartoe worden de NWO-instituten en de KNAW-instituten samen met een aantal andere instituten (te denken valt bijvoorbeeld aan het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie (RIOD)) ondergebracht in een nieuwe organisatiestructuur, zoals die in grote lijnen is aangegeven in het Wetenschapsbudget 1997. Nagegaan wordt ook welke van de huidige NWO- en KNAW-instituten een goede inbedding kunnen vinden in een universiteit (dat laatste is met name het geval voor de «instituten» die wel een grote financiële bijdrage van NWO ontvangen, maar de facto onderdeel zijn van een of meer universiteiten).
Boven de institutenorganisatie wordt een Raad van Toezicht geplaatst.
Uiteraard zal de vormgeving van de nieuwe organisatie in stappen gebeuren. Als eerste stap zullen per 1 januari 1999 de NWO-instituten onder het AB gaan ressorteren. In dat jaar zal ook een systeem van basisfinanciering en competitiefinanciering voor deze instituten worden opgezet. De Stichting FOM wordt omgevormd tot kern van de nieuwe institutenorganisatie. Over volgende stappen wordt met de KNAW en NWO een tijdschema opgesteld. De uitwerking ervan zal gereed moeten zijn op het moment, dat de wijziging van de NWO-wet van kracht wordt. In de tijd geplaatst betekent dat medio 2000.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25615-15.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.