Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25615 nr. 12 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25615 nr. 12 |
Vastgesteld 21 januari 1998
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen1 heeft op 10 december 1997 overleg gevoerd met staatssecretaris Nuis van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen over niet-EU-studenten in het kunstvakonderwijs (25 615, nrs. 2 en 5).
Van het gevoerde overleg brengt de commissie bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissie
De heer Van Gelder (PvdA) merkte op dat de discussie over internationalisering iets weg lijkt te hebben van een Echternacher processie. De regering vindt het belangrijk dat op een aantal terreinen verder wordt gegaan met internationalisering, maar roept er in sectoren waar een en ander goed van de grond is gekomen een halt aan toe. Dat is buitengewoon jammer.
Het is in principe te rechtvaardigen om van niet-EU-studenten een grotere bijdrage te vragen voor het onderwijs dat zij krijgen, maar het kan nadelige consequenties hebben voor de onderwijsinstellingen die ermee te maken hebben. De staatssecretaris gaat daar te gemakkelijk aan voorbij in zijn oorspronkelijke voorstellen. Hij gaat er namelijk van uit dat het aantal studenten niet zal teruglopen als zij van de ene dag op de andere een forsere bijdrage zullen moeten betalen. De heer Van Gelder wees op eventuele wachtgeldproblemen. Hij vroeg de staatssecretaris om meer inzicht in de situatie in het buitenland, met name in Duitsland. Als er te grote verschillen in de bijdragen ontstaan tussen de verschillende landen, loop je het risico dat de jongeren in plaats van naar Nederland naar andere landen gaan. Dat leek hem een slechte zaak, omdat het in het kader van het kunstvakonderwijs van groot belang is om jongeren van buiten Nederland aan te trekken. De insteek van de staatssecretaris in dezen is te zeer gebaseerd op een groot aantal onzekerheden.
Het is van belang dat de invoering gefaseerder verloopt dan tot nu toe het geval was. Uit een recente brief van de staatssecretaris blijkt dat hij ook voor een gefaseerder invoering is dan oorspronkelijk werd voorgesteld.
Vervolgens vroeg de heer Van Gelder zich af of er op een verantwoorde manier gestalte kan worden gegeven aan de invoering. Het zou niet zo moeten zijn dat de instellingen afgerekend worden op basis van het aantalniet-EU-studenten dat zij het jaar daarvoor hadden. Dan worden instellingen nogal «fors» gestraft voor iets waar zij niets aan kunnen doen, alleen omdat er ineens een beleidswijziging aan de orde is. Zij kunnen niet garanderen dat er steeds even veel niet-EU-studenten zullen komen. De staatssecretaris moet daarover duidelijke afspraken maken met het veld. Het moet mogelijk zijn om per 1 juli een redelijk inzicht te hebben in het aantal niet-EU-studenten. Aan de hand van die gegevens kunnen met de instellingen afspraken gemaakt worden. Het verbaasde de heer Van Gelder dat het over het algemeen niet om groepen studenten gaat, maar om een enkele student per land. Onderkent de staatssecretaris de uitvoeringsproblemen die dit kan opleveren als het gaat om het verstrekken van beurzen? Daarbij moet uitgegaan worden van de bedragen die in de landen van herkomst beschikbaar gesteld worden. Dat heeft de staatssecretaris ook toegezegd naar aanleiding van de schriftelijke vragen.
De heer Beinema (CDA) was het met de staatssecretaris eens dat de Nederlandse overheid primair verantwoordelijk is voor bekostiging van het onderwijs aan de eigen ingezetenen, maar ook voor het waarborgen van de internationale oriëntatie van het kunstvakonderwijs. Er bestaat spanning tussen die twee doeleinden. Daarbij spelen bezuinigingstaakstellingen een belangrijke rol. Het is dan ook te betreuren dat bij de begrotingsbehandeling OCW een CDA-amendement verworpen is dat die bezuinigingen annuleerde. Hij vond de verzachtingen die de staatssecretaris in zijn brief van 5 december in dat opzicht heeft aangebracht te waarderen. Evenals de heer Van Gelder meende hij dat de instellingen zekere garanties moeten krijgen dat een en ander niet al te veel negatieve consequenties mag hebben. Gezien de relatief kleine bezuinigingsbedragen waar het om gaat, moet dat mogelijk zijn. De heer Beinema stelde dat hij grosso modo met de laatste brief van de staatssecretaris akkoord kan gaan en dat hij er waardering voor heeft.
Mevrouw De Vries (VVD) merkte op dat, nadat er al verschillende malen uitvoerig overleg heeft plaatsgevonden op het punt van het kunstvakonderwijs aan niet-EU-studenten, het moment is aangebroken om enkele knopen door te hakken. Voor het HBO en het WO wordt in het kader van de nota «Onbegrensd talent» naar mogelijkheden gezocht om het voor goed betalende studenten uit het buitenland aantrekkelijk te maken om zich in te schrijven bij Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs. Voor het kunstvakonderwijs wordt echter een ander beleid gevoerd. Uit de brief van de staatssecretaris van 2 oktober 1997 kan worden opgemaakt dat het aantal zelf betalende studenten niet zal teruglopen als zij een fors hogere bijdrage moeten betalen. Dat is niet in overeenstemming met de werkelijkheid. Er zal worden gekort op grond van het aantal studenten uit niet-EU-landen dat thans is toegelaten. Dat is onaanvaardbaar, want de instellingen konden in september 1997 niet weten dat de rekening in september 1998 gepresenteerd zal worden. De instellingen hebben geen enkel alternatief. Het is van belang dat instellingen blijven selecteren op grond van kwaliteit. Zij moeten dat niet doen op grond van financiële overwegingen.
Er is onduidelijkheid over de gevolgen die invoering van deze regeling voor de instellingen zal hebben. Ook is er geen duidelijkheid over het beurzenprogramma. Mevrouw De Vries wees ook op de problemen die ontstaan als uitgezocht moet worden hoe groot de inkomensverschillen zijn als het bijvoorbeeld gaat om een student uit Wit-Rusland, uit IJsland of uit Mongolië.
De staatssecretaris heeft in zijn brief van 5 december 1997 een compromisvoorstel gedaan met betrekking tot de instellingen dat op een aantal punten nog verduidelijking behoeft. Mevrouw De Vries vond het geen slecht idee om te bezien of studenten uit niet-EU-landen meer kunnen bijdragen aan het onderwijs in Nederland. Toch moet die stap niet van het ene moment op het andere gezet worden. Zij wees erop dat bijvoorbeeld de devaluatie van munteenheden in landen in Azië gevolgen kan hebben voor het hoger onderwijs. Een verhoging van de bijdrage zal voor die studenten zeker gevolgen hebben.
Mevrouw De Vries vond het onaanvaardbaar dat de rijksbijdrage voor de instellingen, als alle voornemens uitgevoerd worden, per 1 januari 1998 al gekort zal worden. Zij wees erop dat er 50 mln. is uitgetrokken voor eventuele wachtgeldaanspraken. Gelden die ook als daar al in 1998 een beroep op wordt gedaan? In het totale kortingsbedrag van 4 mln. voor 1998 is ook een korting begrepen voor de verhoging van het collegegeld. Daarop wordt meer gekort dan de f.175 die de instellingen het komend jaar binnen zullen krijgen. Zij vroeg de staatssecretaris om nadere duidelijkheid op dit punt.
Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66) ging nader in op de brief van 2 oktober 1997 van de staatssecretaris. Daarin staat dat het Nuffic het beurzenarrangement zal beheren en uitvoeren. De manier waarop dat moet gebeuren is echter nog niet goed uitgekristalliseerd. Dat is jammer, want dat kan problemen opleveren bij de uitvoering, bijvoorbeeld op het punt van het achterhalen van de financiële situatie van de studenten in de verschillende landen van herkomst. Daar wordt weinig duidelijkheid over gegeven. Een ander criterium dat bij het verstrekken van beurzen geldt, is dat studenten getalenteerd moeten zijn. Dat is een goed uitgangspunt, maar uit de beantwoording van de schriftelijke vragen van de Kamer is niet duidelijk geworden wie dat gaat beoordelen. Zij meende dat het Nuffic daartoe niet voldoende geëquipeerd is. Dus zullen de instellingen die beoordeling moeten doen. Niet alle instellingen zijn in dezelfde mate betrokken bij de problematiek van de niet-EU-studenten. In één van de brieven van de staatssecretaris wordt gesproken over een voorkeursbehandeling van instellingen die daar in hoge mate mee te maken hebben. Dat wordt niet nader uitgewerkt en de beoordeling daarvan wordt aan het Nuffic overgelaten. Dat leek mevrouw Jorritsma geen goede zaak.
Vervolgens vroeg zij zich af voor welke studenten de korting op de bekostiging zal gelden. Die korting zal in ieder geval niet gelden voor studenten die in september 1997 zijn aangekomen. De bezuiniging per 1 september 1998 is echter gebaseerd op de instroom van september 1997. Dat kan vervelende consequenties hebben.
In de brief van 5 december van de staatssecretaris staat dat het van belang is dat de kwaliteit en de internationale oriëntatie van het kunstvakonderwijs worden gewaarborgd. Dat vond mevrouw Jorritsma een goed uitgangspunt. Ook kon zij zich vinden in het voorstel om een en ander gefaseerd in te voeren, zodat de verhoging van de collegegelden geleidelijk aan wordt doorgevoerd. De staatssecretaris stelt in deze brief dat hij het beleid voor 1999 wil bepalen op basis van de ervaringen in 1998, waarbij zowel de inkomensgrenzen als de omvang van de rijksbijdrage als variabelen aan de orde zijn. Dat houdt in dat er sprake moet zijn van nauwkeurige controle. Ook is het van belang om na te gaan of de angst van de hogescholen dat het aantal buitenlandse studenten enorm zal teruglopen ongegrond is, zoals de staatssecretaris beweert.
Tot slot deelde mevrouw Jorritsma mede dat de D66-fractie in principe akkoord gaat met de voorstellen van de staatssecretaris. De staatssecretaris moet echter over de uitvoering ervan meer duidelijkheid geven. Een tweede belangrijk punt is de monitoring van de uitvoering van het geheel in 1998.
De heer Rabbae (GroenLinks) constateerde dat de voorgestelde bezuinigingsmaatregel consequenties heeft voor de internationaliseringsaspecten van het onderwijs en voor de positie van Nederland in de wereld als een vrijhaven voor cultuur. Het zou jammer zijn als de uitstraling van Nederland mede naar aanleiding van deze maatregel aanzienlijk beperkt wordt. De gedachte dat er een fonds in het leven wordt geroepen om studiebeurzen aan studenten te verstrekken afhankelijk van inkomen spreekt de fractie van GroenLinks volledig aan. Het is de vraag op welke wijze binnen dit kader faciliteiten geboden kunnen worden aan studenten. De staatssecretaris gaat uit van talenten. Dat is moeilijk te meten. Cijfers kunnen wel enige indicatie geven, maar zijn niet bepalend. Hij was benieuwd naar de visie van de staatssecretaris op dit punt.
De heer Rabbae bracht de problematiek van studenten uit zeer kansarme milieus uit niet-EU-landen naar voren. Deze studenten zijn niet in staat om in hun onderhoud te voorzien als zij in Nederland mogen studeren op basis van hun talenten. Getalenteerde studenten kunnen volgens de criteria van de staatssecretaris wel een studiebeurs krijgen ter vergoeding van de collegegelden, maar niet om te voorzien in hun onderhoud. Krijgt het Nuffic de vrijheid om, lettend op de positie van een dergelijke student, wat flexibeler met de gelden uit het fonds om te gaan of is het fonds zuiver geëtiketteerd op de collegegelden?
De staatssecretaris heeft gesteld dat de voorgestelde bezuinigingsmaatregel in het begin 4 mln. in het begin en later 10 mln. zal opbrengen. Gaat de staatssecretaris voor de berekening van deze bedragen uit van een stijgende toestroom van studenten uit niet-EU-landen die waarschijnlijk wel zullen betalen?
De heer Rabbae vroeg de staatssecretaris om een nadere toelichting op het punt van het afbouwen van de regeling waarover de staatssecretaris in zijn brief van 2 oktober spreekt.
De staatssecretaris dankte de aanwezigen voor de constructieve reacties op de nadere voorstellen die hij heeft gedaan. Iedereen is het erover eens dat internationalisering van het gehele hoger onderwijs en van het kunstvakonderwijs in het bijzonder van groot belang is. Ook is iedereen het erover eens dat voor studenten van buiten de Europese Unie de kosten indien nodig betaald moeten worden. Studenten die van ver komen zijn in Nederland van harte welkom, maar het is alleszins redelijk dat zij zelf een bijdrage leveren aan het onderwijs dat zij krijgen als zij dat kunnen betalen. Anders zou er een internationale voorziening worden geschapen waar uitsluitend door Nederlandse belastingbetalers aan wordt betaald. Over beide principes is iedereen het eens. Over de vraag hoe beide principes met elkaar in overeenstemming gebracht kunnen worden is verschillende keren overleg gevoerd. De Kamer heeft daarbij bedenkingen naar voren gebracht tegen deze principiële overeenstemming. Voorkomen moet worden dat er een effect ontstaat dat gericht is tegen de internationalisering. Niemand wil dat talentvolle studenten wegblijven uit Nederland. In dit kader is fasering van de invoering een goede gedachte.
Vervolgens ging de staatssecretaris in op de opmerkingen over de invoering van de bezuinigingsmaatregel. Het oorspronkelijk uitgangspunt dat historische gegevens doorslaggevend zijn is van de baan. Na nader overleg met het HBO is besloten om de korting alleen te laten gelden voor de studenten die daadwerkelijk ingeschreven zijn op de teldatum in september 1998. Collegegelden worden ook altijd geïnd bij de aanvang van het studiejaar in september. Er zal dus niet al in januari 1998 gekort worden. Bevoorschotting kan niet te lang van te voren worden bepaald, omdat eerst bekend moet zijn om hoeveel studenten het gaat.
Een andere kwestie van zorg is de vraag wie bepaalt of mensen getalenteerd zijn. Het is niet de bedoeling dat het Nuffic dat bepaalt. In dat opzicht wordt de systematiek niet veranderd. Wellicht kan op de lange duur gedacht worden aan een systeem om die beoordeling buiten de instellingen te plaatsen. Het is nu de bedoeling dat de instelling beoordeelt of een student wordt aangenomen. Een student is dan in het kader van deze regeling getalenteerd en daar kan het Nuffic van uitgaan. Vervolgens zal het Nuffic zich buigen over de beurzenverstrekking. Natuurlijk is dat ingewikkeld, want het gaat om enkele studenten uit verschillende landen. In feite is het nog een proef en het gaat dan om de vraag of het Nuffic in staat is om iets redelijks te zeggen over de inkomensgegevens van de verschillende studenten? Het Nuffic heeft hier gelukkig al enige ervaring mee. Die gegevens worden centraal verzameld. Er wordt daarbij een inkomensgrens gehanteerd die over het algemeen als redelijk wordt ervaren en daarbij geldt de bepaling dat het bedrag dat de student ontvangt moet worden gerelateerd aan het inkomen in het land van herkomst.
Vervolgens stelde de staatssecretaris dat van tevoren niet te bepalen is wat de gevolgen zullen zijn van de verhoging van de bijdrage die door niet-EU-studenten moet worden betaald. Daarom is uiteindelijk gekozen voor een gefaseerde invoering. Het moet voorzichtig gebeuren. De schok moet niet te groot zijn. Met het oog daarop stelde hij voor om af te wijken van zijn eerdere voorstel om studenten de helft van de studiekosten te laten betalen. Dat is niet redelijk, omdat de kosten van de verschillende opleidingen sterk uiteenlopen. Een muziekopleiding kost bijvoorbeeld f.10 000 en een dansopleiding f.20 000. Het gaat uiteindelijk om het principe dat de studenten iets moeten betalen. Het leek de staatssecretaris niet verstandig om de bijdrage te relateren aan de totale kosten en het leek hem beter om de bijdrage te relateren aan wat zij nu betalen. Die bijdrage moet wel worden verhoogd, maar die moet niet onredelijk hoog zijn. Hij stelde vervolgens voor de collegegelden voor niet-EU-studenten in het eerste jaar over de gehele linie te verhogen met f.3000 via een gelijke korting op de rijksbijdrage aan de instellingen. Dat is een redelijk bedrag dat in verhouding staat tot wat de studenten al betalen. In het kader van de fasering is dit een voorzichtige stap. Dat betekent wel dat het bedrag dat in het fonds voor de beurzen gestort wordt navenant lager wordt, omdat daaruit minder behoeft te worden uitgekeerd. Een dergelijke verhoging, met de mogelijkheid om beurzen aan te vragen, zal niet tot grote schokken leiden. Dat houdt wel in dat de bezuinigingstaakstelling van 4 mln. in het eerste jaar niet zal worden gehaald. Op basis van de gevolgen van deze eerste stap kan vervolgens het tempo van het verdere beleid bepaald worden. Geconcludeerd kan worden dat elke niet-EU-student in een kunstvakopleiding f.3000 meer zal betalen. In totaal betaalt iedere student straks f.5750. De staatssecretaris zegde toe de Kamer hierover nog nader te berichten.
De staatssecretaris was het met de heer Rabbae eens dat getalenteerde studenten uit kansarme milieus geen studie kunnen volgen als zij niet in hun levensonderhoud kunnen voorzien. Misschien zou het Nuffic na kunnen gaan of er studenten zijn die manieren hebben gevonden om wel in hun levensonderhoud te voorzien. De voorgestelde regeling is in ieder geval een verbetering ten opzichte van de huidige regeling. Voor studenten in ontwikkelingslanden is er namelijk het potje van Pronk, dat ook bedoeld kan zijn voor kosten van levensonderhoud. Het is interessant om in het kader van het kunstvakonderwijs uit te zoeken of daar meer over bekend is.
De staatssecretaris ging in op de vraag van mevrouw De Vries over de harmonisatie van de collegegelden. In de bekostigingsniveaus van 1996 en 1997 is voor het kunstvakonderwijs niet de volledige stijging van het collegegeld doorberekend, die wel voor de rest van het HBO is doorberekend. Die afwijkende berekening voor het kunstvakonderwijs compenseert het verschil tussen het aantal op grond van de capaciteitsafspraken uit 1994 bekostigde studenten en het kleinere aantal studenten dat daadwerkelijk collegegeld betaalt. Als gevolg van deze maatregelen zullen in 1998 alle bekostigingsniveaus, dus ook de niveaus van opleidingen in het kunstvakonderwijs, met f.175 worden verlaagd. Dat leidt weliswaar tot lagere inkomsten voor de kunstinstellingen, maar het budget per ingeschreven student is nog goed aan de maat. Het is een kleine ingreep die de zaken harmoniseert.
Op de vraag van de heer Van Gelder over de situatie in het buitenland en met name in Duitsland kon de staatssecretaris meedelen dat er in Duitsland geen collegegeld wordt betaald, maar dat er ook niemand in komt. Nederland heeft een enorme toeloop van Duitse kunstvakstudenten die blij zijn dat zij eindelijk op een instelling zijn toegelaten nadat zij door een groot aantal Duitse kunstvakinstellingen zijn afgewezen. Het Duitse kunstvakonderwijs is zeer restrictief, maar als je wordt toegelaten is het voor niets.
Vervolgens antwoordde de staatssecretaris op een vraag van mevrouw Jorritsma dat er bepaalde instellingen zijn die meer te maken hebben met niet-EU-studenten dan andere en dat er voor die instellingen gezien de nu voorgestelde maatregelen werkelijk geen reden is om zich zorgen.
De heer Van Gelder (PvdA) toonde zich verheugd dat de staatssecretaris geen halt wil toeroepen aan de internationalisering van het onderwijs. Het leek hem zinnig in dit kader te bezien of er iets gedaan kan worden aan differentiatie van collegegelden. Hierover moet nader met minister Ritzen gesproken worden in het kader van de internationalisering.
Hij kon zich vinden in het voorstel van de staatssecretaris om de bijdrage voor niet-EU-studenten te verhogen met f.3000. Hij wacht de nadere uitwerking op dit punt af.
De heer Beinema (CDA) vond het antwoord van de staatssecretaris zeer verhelderend en ook verlichtend. Hij stelde nogmaals dat zijn fractie in grote lijnen akkoord gaat met de laatste brief van de staatssecretaris en met het nadere voorstel van de staatssecretaris.
Mevrouw De Vries (VVD) was de staatssecretaris dankbaar voor zijn bereidheid nadelige effecten van de verhoging van de bijdrage voor de instellingen te voorkomen. Graag zou zij bij de volgende begrotingsbehandeling kunnen beschikken over een evaluatie van de gang van zaken. Dan is inmiddels bekend hoeveel studenten zich hebben ingeschreven. Een en ander kan vergeleken worden met een aantal voorafgaande jaren. Dit is immers een experiment in het kader van de totale internationalisering. Ook moet de mogelijkheid bestaan om op zaken terug te komen als blijkt dat het systeem niet goed werkt.
Het is van belang dat er voor studenten duidelijkheid is over het beurzenstelsel. Zij moeten weten waar zij zich kunnen melden als zij geen geld hebben om hun studie te betalen.
Mevrouw Jorritsma-van Oosten (D66) is tevreden over de uiteindelijke regeling. Ook zij is de staatssecretaris daar dankbaar voor. Zij vond het van belang om op de hoogte gehouden te worden van de gang van zaken. Zij kon instemmen met het idee van de staatssecretaris om de instellingen over één kam te scheren als het gaat om de verhoging van de bijdrage en had waardering voor de houding van de staatssecretaris dat het principe belangrijker is dan het halen van de bezuinigingstaakstelling. Dat was ook de inzet in de discussie in juni over de maatregelen in het kunstvakonderwijs. Ook toen huldigde de staatssecretaris die mening. Het is een goede insteek om uit te gaan van verbeteringen.
De heer Rabbae (GroenLinks) sloot zich aan bij de waarderende woorden van de verschillende fracties aan het adres van de staatssecretaris voor zijn bereidheid om zijn oorspronkelijke plannen bij te stellen als het gaat om de hoogte van de betalingen door niet-EU-studenten en voor zijn bereidheid om de zaken gefaseerd in te voeren.
Het verheugde hem dat de staatssecretaris zijn suggestie heeft overgenomen om via het Nuffic onderzoek te doen naar niet-EU-studenten die niet kunnen voorzien in hun levensonderhoud.
Tot slot vroeg hij de staatssecretaris wanneer het nader uitgewerkte voorstel aan de Kamer zal worden voorgelegd en wanneer de Kamer gerapporteerd wordt over de effecten van deze maatregel.
De staatssecretaris was het ermee eens dat het belang van de internationalisering van het totale onderwijs vooropstaat. De voorgestelde maatregel moet dan ook in dit brede kader gezien worden. Het gaat niet zozeer om de opbrengst van de maatregel, want het zal om niet meer dan 300 studenten gaan.
De nadere uitwerking van de regeling zal zo spoedig mogelijk aan de Kamer wordt toegezonden. Dat zal waarschijnlijk in januari zijn.
Een evaluatie van de effecten van de maatregel zal zeer waarschijnlijk bij de volgende begrotingsbehandeling aan de orde kunnen zijn. Dan zal ook bezien worden wat de volgende stap in het proces moet zijn. De staatssecretaris hoopte dat een en ander ertoe zal leiden dat er steeds meer studenten van heinde en verre naar Nederland komen om een opleiding te volgen in het kunstvakonderwijs.
Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Vlies (SGP), Van Nieuwenhoven (PvdA), M. M. H. Kamp (VVD), voorzitter, De Cloe (PvdA), Janmaat (CD), Van Gelder (PvdA), ondervoorzitter, Van de Camp (CDA), Mulder-van Dam (CDA), Hendriks, Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten (D66), De Koning (D66), Koekkoek (CDA), J. M. de Vries (VVD), Liemburg (PvdA), Stellingwerf (RPF), Lambrechts (D66), Rijpstra (VVD), Cornielje (VVD), Cherribi (VVD), Dijksma (PvdA), Sterk (PvdA), Van Vliet (D66), Bremmer (CDA).
Plv. leden: Reitsma (CDA), Schutte (GPV), Lilipaly (PvdA), Klein Molekamp (VVD), Valk (PvdA), Poppe (SP), Duivesteijn (PvdA), Ten Hoopen (CDA), Van der Hoeven (CDA), Verkerk (AOV), Oedayraj Singh Varma (GroenLinks), Bakker (D66), Van 't Riet (D66), De Haan (CDA), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), Rehwinkel (PvdA), Leerkes (Unie 55+), Versnel-Schmitz (D66), Essers (VVD), Korthals (VVD), Passtoors (VVD), Huys (PvdA), Van Zuijlen (PvdA), Verhagen (CDA), Lansink (CDA).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25615-12.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.