Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25615 nr. 10 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer | Datum brief |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | 25615 nr. 10 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Zoetermeer, 30 januari 1998
In het Nota-overleg van 26 januari 1998 met de Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van de Tweede kamer is van gedachten gewisseld over het ontwerp-HOOP 1998.
Over een aantal onderwerpen zijn nadere toezeggingen gedaan aan de Kamer, die hieronder zijn vastgelegd.
In het overleg is veel aandacht geschonken aan de functie van het HOOP in de dialoog over het hoger onderwijsbeleid.
Geconstateerd is dat het nuttig is een instrument te hebben, zoals dat nu bestaat in de vorm van het HOOP, voor een dialoog over ontwikkelingen in het hoger onderwijs en onderzoek in onderlinge samenhang. Dit laat onverlet dat wijzigingen in wetgeving en operationele beslissingen over opleidingen ook in de periode tussen het verschijnen van het HOOP moeten kunnen plaatsvinden.
Wat de frequentie van het HOOP betreft is geconstateerd dat het goed is dat met enige regelmaat wordt nagegaan welke ontwikkelingen zich in het hoger onderwijs en onderzoek voordoen. Daarbij heeft het HOOP een frequentie van twee jaar, met een reikwijdte van vier jaar. Ik heb aangegeven te willen bestuderen of het wenselijk is één keer in de vier jaar het HOOP uit te brengen met tussentijds een voortgangsrapportage. Ik heb echter uit het debat de conclusie getrokken dat de Kamer op dit punt nu geen concrete stappen verwacht.
Hoger onderwijs in internationaal perspectief
De Kamer is een geannoteerde agenda toegezegd aan de hand waarvan kan worden gesproken over een drietal recente rapporten over het onderwijsbeleid in Engeland, Duitsland en Frankrijk en hoe het Nederlandse beleid zich daartoe verhoudt. Hierbij gaat het om het rapport «Higher Education in the Learning Society» (juli 1997) van de «National Committee of Inquiry into Higher Education» onder leiding van Sir R. Dearing, het rapport «Pour l'Ecole» (juni 1996) van de «Commission de réflexion sur l'ecole» (onder leiding van M.R. Fauroux) en het rapport «Zukunft der Bildung, Schule der Zukunft» (september 1995) van de Bildungskommission Nordrhein-Westfalen onder leiding van prof. dr. K. Grotemeyer.
Lange termijn ontwikkeling van de deelname
Recent onderzoek geeft aan dat op de langere termijn een toename van de vraag naar hoger opgeleiden wordt voorzien. Een nadere analyse van de ontwikkeling van de maatschappelijke behoefte aan hoger opgeleiden en de wijze waarop daar op de lange termijn op ingespeeld moet worden werd zeer wenselijk geacht. Hierover zal een beschouwing worden opgenomen in het volgende HOOP.
Bevordering deelname allochtonen
De noodzaak van een krachtig beleid gericht op bevordering van de instroom, doorstroom en uitstroom van allochtone studenten in het hoger onderwijs is door de Kamer breed ondersteund. Daarbij is ook de aandacht gevraagd en toegezegd voor een versterking van de tweede-kansmogelijkheden voor allochtone studenten. Ik heb aangegeven het Expertise Centrum Allochtonen Hoger Onderwijs (ECHO), dat aanvankelijk was ingesteld voor de periode 1994–1999, een meer structurele rol te willen geven.
Wat betreft de basisinformatie over allochtone studenten, is de lijn dat de gegevens uit het CRIHO geaggregeerd worden benut en niet individueel. De privacy van betrokkenen wordt volledig in acht genomen.
De Kamer heeft grote aarzelingen getoond bij het breed invoeren van een verkorting van de de verblijfsduur voor alle mbo'ers in het hbo op korte termijn. Om die reden heb ik toegezegd bereid te zijn om bij de in het wetsvoorstel naar aanleiding van het HOOP 1996 voorgestelde invoering van de vrijstelling van 42 studiepunten aan mbo'ers in het hbo, de LICA-lijst als vertrekpunt voor het gesprek te nemen. Dat wil zeggen dat deze vrijstelling met ingang van 1 september 1998 alleen van toepassing zal zijn op de opleidingen die in het eerste deel van de LICA-lijst als verwant worden aangemerkt. In dat kader acht ik het mogelijk dat invoering van het tweede deel van de LICA-lijst weliswaar niet per 1 september 1998 zal plaatsvinden, maar wel zo spoedig mogelijk daarna. Over eventuele toevoeging daaraan van het derde deel van de LICA-lijst zal nog verder overleg met de hogescholen en andere betrokkenen moeten worden gevoerd. Ik heb toegezegd om nog voor de behandeling van het wetsvoorstel naar aanleiding van het HOOP 1996 in de Tweede Kamer, de Kamer te informeren over de voorlichting aan studenten met het oog op de invoering van deze maatregel met ingang van 1 september 1998.
De Kamer heeft aan experimenten met duale trajecten in het wetenschappelijk onderwijs de voorwaarde verbonden dat het academisch karakter en de breedte van de opleidingen niet wordt aangetast. Ik heb toegezegd de voorstellen voor experimenten met duale trajecten in het initiële wetenschappelijk onderwijs, met mijn beoordeling, vooraf aan de Kamer voor te leggen. Wat betreft de hoogte van het collegegeld heb ik aangegeven dat dit valt onder de regeling van het deeltijd-collegegeld. Ook heb ik een onderzoek toegezegd naar de mate waarin bijbanen van studenten leiden tot verdringing aan de onderkant van de arbeidsmarkt.
In het overleg heeft de Kamer het beleid gericht op stimulering van de deelname aan bèta- en technische studies breed ondersteund, zowel wat betreft het streven naar verbreding van de opleidingen als wat betreft het aantrekkelijker maken van het beroepsperspectief.
Het debat over de bèta-studies in het wo is nog niet afgerond. Ik heb in het overleg wel steun ervaren voor mijn streven te komen tot een convenant inzake de bèta-studies in het wo waarbij ruimte wordt geboden voor verbreding van bèta-opleidingen.
De Kamer heeft – in aansluiting bij de motie Cornielje (motie 42 Begrotingsbehandeling OCenW 1998) – het belang van technocentra voor de ontwikkeling in de regio nog eens onderstreept. De centra zouden een belangrijke functie kunnen hebben bij de doorstroom mbo-hbo en bij de aansluiting tussen hbo, mbo en de arbeidsmarkt. In aansluiting op de wens van de Kamer zal ik mij inspannen om gelden vrij te maken in de besluitvorming in het kader van ICES, om technocentra een extra impuls te geven. Definitieve besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet.
Met betrekking tot de lerarenopleidingen in het wo is in het overleg uitvoerig gesproken over de mogelijkheid van een «major-minor» benadering waarbij de ulo ondersteunend is aan de opleiding tot leraar in het kader van de vakinhoudelijke opleiding, zodat de cursusduur van de academisch opgeleide leraar dezelfde is als de gebruikelijke cursusduur. De huidige ontwikkelingen aan de technische universiteiten kunnen daarbij als voorbeeld dienen voor de bèta-opleidingen en andere opleidingen in het wo. Ik zal hierover nader overleg voeren met de VSNU.
Inzake de verbreding van de tweedegraads lerarenopleidingen, is onderschreven dat aansluiting bij de ontwikkelingen in het scholenveld wenselijk is. Dit zal in het curriculum van de samengevoegde opleidingen tot uitdrukking dienen te komen, zonder dat er teveel vooruit gelopen wordt op toekomstige situaties in de scholen.
De Kamer heeft zeer breed het belang van een structurele inbedding van kwaliteit en studeerbaarheid ondersteund. Ik zal daarover nader overleg voeren met de instellingen en de studentenorganisaties, naar aanleiding van het voorstel van het ISO (Voorstel tot verdere verbetering van de kwaliteit van het onderwijs, 23 januari 1998) dat gesteund wordt door de LSVb. De Kamer zal voor mei 1998 geïnformeerd worden over het verloop van het overleg met de studentenorganisaties en de instellingen.
Wat betreft de invoering van opleidingscommissies in het hbo zal ik de inspectie voor het hoger onderwijs vragen binnen 3 maanden te rapporteren. Daarna zal worden bezien of sancties nodig zijn.
In het overleg in de Kamer is onderscheid gemaakt tussen de interne verbeterfunctie en de externe informatie- en verantwoordingsfunctie van het stelsel van kwaliteitszorg. Het stelsel vervult beide functies. Meervoudige ranking kan de externe informatiefunctie versterken. De balans tussen interne en externe functie zal daarbij goed moeten worden bewaakt.
Ik zal nadere afspraken maken met de VSNU en de HBO-Raad over rapportages met betrekking tot het uitvoeren van managementaudits.
Ik heb de Kamer toegezegd voor 15 maart een uitwerking toe te zenden van mijn voornemens om een groter deel van de middelen voor onderzoek via competitie en nationale programmering aan de universiteiten toe te kennen, met het oog op versterking van de kwaliteit, de samenhang, de internationale profilering en de maatschappelijke betekenis van en versterking van het maatschappelijk draagvlak voor het wetenschappelijk onderzoek. Deze uitwerking zal mede gebaseerd worden op de inbreng die NWO en VSNU voor 1 maart leveren. De Kamer steunt het voornemen om een grotere hoeveelheid middelen voor onderzoek op basis van competitie toe te kennen. De Kamer pleit voor een geleidelijke overgang. Onder de tweede geldstroomorganisiatie, zoals die er aan het eind van traject zal uitzien, zullen geen instituten ressorteren. Daaraan voorafgaand zullen instituten een zodanige plaats krijgen dat de functies van middelenverdeling en institutenbeheer geheel zijn gescheiden. De Kamer stemt in met de voorgestelde plancyclus voor de middelen die op basis van competitie worden toegekend. Deze systematiek zal geen betrekking hebben op het eerste geldstroom-onderzoek. Ik heb aangegeven dat de operatie niet zal mogen leiden tot grote verschuivingen van onderzoeksmiddelen tussen wetenschapsgebieden.
Decentralisatie arbeidsvoorwaarden
Met de VSNU en de Werkgeversvereniging Onderzoeks Instellingen (WVOI) is overeenstemming bereikt over een convenant met betrekking tot de invulling van de decentralisatie van de arbeidsvoorwaardenvorming.
Er wordt gestreefd naar een volledige decentralisatie met ingang van 1 januari 1999. Het overleg met de HBO-Raad over een convenant bevindt zich in de afrondende fase. Toegezegd is de Kamer in samenhang te informeren over het verdere verloop van de decentralisatie van de arbeidsvoorwaardenvorming in het hoger onderwijs.
Er is overeenstemming met de HBO-raad over een onderzoek naar verbetering van de ramingsmethodiek, die ten grondslag ligt aan de capaciteitsvaststelling van de paramedische opleidingen. Ook het debat in de Tweede Kamer onderstreept de noodzaak hiervan. In afwachting van de uitkomsten van genoemd onderzoek wordt de in het ontwerp-HOOP voorgestelde verlaging van de instroomcapaciteit voor de opleidingen ergotherapie en fysiotherapie niet doorgevoerd.
Wat betreft de overige paramedische opleidingen zal evenmin een capaciteitsbeperking gelden, maar gelet op het ontbreken van een eenduidig referentiekader over de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt is het zaak dat de betrokken hogescholen, in afwachting van de resultaten van het onderzoek naar de ramingsmethodiek, een terughoudende opstelling kiezen ten aanzien van de instroomcapaciteit.
In het ontwerp-HOOP is aangegeven dat beperking van de instroomcapaciteit bij de opleidingen geneeskunde, diergeneeskunde en tandheelkunde noodzakelijk blijft om te voorkomen dat het aantal afgestudeerden de behoefte op de arbeidsmarkt aanmerkelijk overtreft.
De betrokken universiteiten is gevraagd mee te werken door het instellen van capaciteitsfixi conform de in het ontwerp-HOOP opgenomen aantallen. Deze aantallen zijn voor geneeskunde, tandheelkunde en dierkunde zijn vastgesteld op 1875, 240, respectievelijk 175.
Per 1 december 1997, de datum voor vaststelling van capaciteitsfixi door alle instellingen, heeft de Universiteit Utrecht voor de opleiding diergeneeskunde geen capaciteitsfixus vastgesteld, terwijl de universiteiten met een opleiding geneeskunde slechts een voorlopige opgave hebben gedaan van het aantal eerstejaars dat maximaal kan worden ingeschreven voor het studiejaar 1998/1999. Voor de universiteiten met een opleiding tandheelkunde geldt hetzelfde.
Om die reden zie ik mij genoodzaakt – binnen de daarvoor bij wet vastgelegde termijn – arbeidsmarktfixi voor de opleidingen geneeskunde, tandheelkunde en diergeneeskunde vast te stellen conform de bovengenoemde aantallen, die zullen gelden voor de studiejaren 1998/1999 en 1999/2000.
Uit het visitatierapport Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen, dat ik op 22 januari jl. heb toegezonden aan de Kamer, blijkt dat bij faculteiten waar lange wachttijden voorkwamen deze tot aanvaardbare proporties zijn teruggebracht. Bij faculteiten waar de visitatiecommissie nog lange wachttijden constateert, wordt aan oplossingen gewerkt. Deze maatregelen zullen in het kader van de bestuurlijke hantering van uitkomsten van de kwaliteitszorg nauwgezet worden gevolgd. De inspectie zal naar verwachting binnen drie maanden hierover kunnen rapporteren.
Verslag van de werking van de WHW
Wat betreft de evaluatie van de WHW zijn twee lijnen onderscheiden. In het ontwerp-HOOP is een verslag opgenomen van de feitelijke werking van een aantal instrumenten uit de WHW. Aan de Kamer is toegezegd dat daarnaast over een aantal jaren een uitgebreidere evaluatie van de werking van de WHW zal plaatsvinden. Hierbij zal in ieder geval een evaluatie plaatsvinden van het zich ontwikkelende model van besturing in het hoger onderwijs. Daarnaast komen ook de werking van de MUB en de rol van de Adviescommissie Onderwijsaanbod (ACO) aan de orde.
Wat betreft de rol van de ACO is in het overleg aangegeven dat zal worden nagegaan of de ACO niet ook een adviesrol zou moeten kunnen vervullen bij het beëindigen van opleidingen naast de advisering over nieuwe opleidingen.
Het onderscheid tussen opleidingen in het hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs is een centraal uitgangspunt van de WHW. Samenwerking tussen hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs in het realiseren van de onderscheiden opleidingen is gewenst. Hogescholen en universiteiten zouden beter gebruik kunnen maken van elkaars infrastructuur.
Gelet op de resultaten van het advies en overleg over het HOOP en het oordeel van de Kamer tijdens het Nota-overleg op 26 januari jl. heb ik, mede namens de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, thans het HOOP 1998 vastgesteld. Dit schrijven vormt samen met het ontwerp-HOOP 1998, mijn brieven van 12 december 1997, 18 december 1997 en 15 januari 1998 het vastgestelde HOOP.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25615-10.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.