nr. 14
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 28 november 1996
Naar aanleiding van het op 3 mei 1996 te Genève tot stand gekomen
herziene protocol II bij het Conventionele Wapensverdrag van 10 oktober 1980
inzake mijnen, valstrikmijnen en andere mechanismen wil ik u hierbij, mede
namens de Minister van Buitenlandse Zaken, informeren over de uitbreiding
van het huidige uitvoermoratorium inzake anti-personeelmijnen, als gevolg
van de implementatie van de overdrachtsbepaling (artikel 8) van het vorengenoemde
protocol.
Artikel 8, derde lid, van het herziene protocol II bepaalt dat hangende
de inwerkingtreding van het geamendeerde protocol, staten geen mijnen zullen
uitvoeren, waarvan het gebruik is verboden. Het geamendeerde protocol zal
in werking treden als het door 20 staten is aanvaard.
Nederland kan aan deze bepaling voldoen door het huidige uitvoermoratorium
inzake anti-personeelmijnen uit te breiden met de andere in het protocol genoemde
typen landmijnen, waarvan de uitvoer verboden is. Dit betreft de volgende
mijnen:
♦ landmijnen die over een mechanisme beschikken dat ontworpen is
om de mijn te doen ontploffen onder invloed van gangbare opsporingsapparatuur
(artikel 3, vijfde lid van het herziene protocol II);
♦ zelf-deactiverende landmijnen die zijn uitgerust
met een anti-hanteerbaarheidsmechanisme dat de mijn tot ontploffing kan brengen
nadat de mijn heeft opgehouden te functioneren (artikel 3, zesde lid van het
herziene protocol II).
Het Nederlandse beleid dat vanaf april jl. gold t.a.v. de uitvoer van
anti-personeelmijnen, het zogenoemde alomvattende uitvoermoratorium, kreeg
gestalte doordat op een eventuele aanvraag voor een uitvoervergunning in alle
gevallen negatief zou worden beschikt.
Het aanvragen van een uitvoervergunning voor dit soort goederen is verplicht
o.b.v. het Uitvoerbesluit strategische goederen 1963 (Stb. 128). Dit besluit
bepaalt dat de uitvoer uit Nederland van goederen, aangewezen in de bij het
besluit behorende bijlage I, zonder vergunning van de Minister
van Economische Zaken is verboden. In bijlage I zijn zowel de mijnen zelf,
als de speciaal daarvoor ontworpen onderdelen en de daarvoor speciaal ontworpen
of aangepaste «programmatuur» voor ontwikkeling, productie of
gebruik, aangewezen. De onderneming die voornemens is goederen c.q. technologie
te exporteren dient bij de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer (CDIU) een
aanvraag in voor een uitvoervergunning (voor een uitgebreide beschrijving
van de procedure zie de Nota Wapenexportbeleid, TK 1990–1991, 22 054,
nummers 1–2).
Het uitgebreide uitvoermoratorium zal volgens dezelfde procedure ten uitvoer
worden gelegd als het huidige uitvoermoratorium; een verzoek tot verlening
van een uitvoervergunning voor anti-personeelmijnen en de twee hierboven genoemde
mijnen zal in geen enkel geval worden gehonoreerd. Dit geldt eveneens voor
onderdelen of relevante technologie van deze mijnen.
In overeenstemming met artikel 8, eerste lid, onder b van het herziene
protocol II, geldt bovendien dat een aanvraag voor een uitvoervergunning voor
mijnen, waarvan de uitvoer niet is verboden, naar een niet-staat of een niet-geautoriseerd
staatsorgaan niet zal worden gehonoreerd.
Voor een goed verloop van de tenuitvoerlegging zal een aantal stappen
worden ondernomen.
– De Centrale Dienst voor In- en Uitvoer wordt geïnstrueerd
een eventuele aanvraag voor een uitvoervergunning af te wijzen.
– Afschrift van deze brief wordt gepubliceerd in de Staatscourant.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
A. van Dok-van Weele