24 095
Frequentiebeleid

nr. 87
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARISSEN VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAPPEN EN VAN VERKEER EN WATERSTAAT EN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 1 februari 2002

In vervolg op de brief van 31 augustus 20011 en mede in antwoord op door uw Kamer gestelde vragen2 over de consequenties van de uitspraken medio november 2001 van de President van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam doen wij u hierbij het kabinetsstandpunt toekomen met betrekking tot de uitgifte van frequenties voor (commerciële) radio-omroep (zero-base).

In de met de Kamer gevoerde discussie staat de vraag centraal hoe omgegaan moet worden met de zogenaamde «zittende» partijen: landelijke en niet-landelijke commerciële radiostations die reeds geruime tijd via de FM en AM hun programma's uitzenden. In het bijzonder spitst het debat zich toe op de vorm van het uitgifte-instrument: veiling of vergelijkende toets; in uw Kamer zijn sterke voorstanders voor beide modaliteiten te vinden. De voorbereiding van de technische aspecten en de internationale coördinatie van het zero-base plan hebben meer tijd gekost dan eerder werd gedacht. Door deze gang van zaken heeft de besluitvorming over c.q. de uitgifte van etherfrequenties op basis van het zero-base-onderzoek vertraging opgelopen die ten nadele is van alle betrokken partijen, zowel luisteraars, bestaande en nieuwe commerciële partijen als de overheid. Voor het kabinet is daarom een belangrijke overweging dat thans de met zero-base te behalen voordelen voor luisteraars én commerciële omroepen ook daadwerkelijk en zo snel mogelijk worden gerealiseerd. Daarbij komt dat de overheid door de uitspraken van de President van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam in voorlopige voorziening gehouden is binnen het tijdens de zitting gepresenteerde tijdpad de besluitvorming en uitvoering ter zake van zero-base af te ronden. Dat betekent dat vóór 1 september 2002 vergunningen voor frequentiegebruik moeten zijn uitgegeven. Om deze planning te halen is het noodzakelijk in de eerste week van februari bekend te maken op welke wijze deze uitgifte gerealiseerd zal worden. Indien rond die tijd geen besluit is genomen tot definitieve herverdeling van frequentieruimte voor commerciële radio, dreigt een door de rechter opgelegde tussentijdse (her)verdeling.

Het kabinet heeft zich, gegeven deze stand van zaken, de vraag gesteld wat de aard, omvang en reikwijdte van de verdeling nu moet zijn. Daartoe dient het volgende.

Internationale coördinatie en implementatie

De besluitvorming wordt nu gedragen door de afronding die recentelijk heeft plaats gevonden van de internationale coördinatie en afspraken over de werkzaamheden voor de implementatie. Met België en Duitsland is nu overeenstemming bereikt over de landelijke FM en AM frequenties.

Ook over de niet-landelijke frequenties is overeenstemming bereikt met het buitenland.

De problemen rond het zendbereik van radio 1 zijn op een goede wijze opgelost. De NOS deelt deze mening. Hiervan is de Kamer reeds op de hoogte gesteld.

Over de implementatie van de beschikbare frequentiepakketten is schriftelijk commitment van Nozema verkregen. De afspraken zijn erop gericht de implementatie eind 2002 afgerond te hebben. Er zijn derhalve geen internationale of technische belemmeringen meer om tot de uitgifteprocedure over te gaan.

De verschillende documenten en regelingen die noodzakelijk zijn om een veiling te doen plaatsvinden zijn gereed en waar nodig uitgebreid getoetst door externe experts. Bij deze voorbereiding is tot dusver uitgegaan van de veiling van 10 landelijke FM-pakketten, waardoor het demografisch bereik van de landelijke stations in totaliteit meer dan verdubbelt en ook het bereik van de niet-landelijke stations wordt verdubbeld. Het kabinet zal door middel van een aanvullend uitbreidingsonderzoek het nu bereikte resultaat voor niet-landelijk verder vergroten. De allocatie van de frequentieruimte voor landelijke en niet-landelijke radiostations wordt in de tijd niet gescheiden.

Door implementatie van zero-base komt substantieel meer frequentieruimte beschikbaar voor landelijke en niet-landelijke commerciële radio-omroep, terwijl tegelijkertijd recht kan worden gedaan aan de positie van de publieke radio-omroep. Er is sprake van min of meer gelijkwaardige frequentiepakketten. Nieuwkomers krijgen een kans op het in gebruik nemen van frequentieruimte. De vier minderhedenzenders in de grote steden kunnen technisch worden gefaciliteerd.

Om deze redenen kan en wil het kabinet de uitgifte van frequentieruimte cq. de implementatie van zero-base in 2002 realiseren.

Uitgifteprocedure

Van zijn keuze voor de veiling als een adequaat uitgifte-instrument voor de frequenties voor commerciële radio, waarmee aan de door de Kamer gesignaleerde belangen van luisteraars, zittende partijen en die van nieuwkomers gelijkelijk recht kan worden gedaan, heeft het kabinet in de afgelopen periode de Kamer niet kunnen overtuigen. Overigens heeft de Kamer de voorbereiding van de veiling lang en intensief, ook door middel van moties, gesteund. Het kabinet ziet het instrument van de geclausuleerde veiling nog steeds als de beste garantie voor een transparante en non-discriminatoire systematiek voor de uitgifte van deze frequenties. Daarmee worden zowel de doelen van het zero-base frequentiebeleid als de mediapolitieke uitgangspunten gerealiseerd. De voorkeur gaat daarbij natuurlijk uit naar een langjarige vergunningverlening, omdat dat aan de commerciële partijen zekerheid biedt voor de continuïteit van hun bedrijfsactiviteiten. Ook de belangen van de luisteraars zijn daarmee het beste gediend. Anderzijds bestaat in het kabinet begrip voor het debat of als uitgifte-instrument de veiling of de vergelijkende toets de voorkeur verdient. Immers, de eerste verwijst naar het economische karakter van de te vergeven vergunningen, terwijl door de tweede de uitgifte beter kan worden toegesneden op de inhoudelijke aspecten van de commerciële radiomarkt. Wat de verhouding tussen beide betreft heeft het kabinet overigens al een afweging gemaakt met het voorstel de voorgestelde veiling te compartimenteren voor bijzondere, aangewezen programmaformules. Zo is er ruimte gecreëerd voor een nieuwszender, een zender met klassieke muziek een zender met Nederlandstalige muziek.

Het kabinet heeft de Kamer al eerder laten weten dat als de veiling geen doorgang vindt, een vergelijkende toets met toepassing van de criteria uit 1998 voor een vergunningperiode van acht jaar daarvoor op dit moment geen alternatief biedt. De voorbereiding en uitvoering van een algehele vergelijkende toets, gebaseerd op andere, meer inhoudelijke, criteria, zou één tot anderhalf jaar gaan kosten, waardoor het niet mogelijk is dit jaar tot uitgifte en implementatie van zero-base te komen en dus niet voldaan kan worden aan de uitspraak van de rechter. Zoals in het kabinetsstandpunt van 26 juni 20011 is aangegeven, acht het kabinet langdurige verlenging van de vergunningen van zittende partijen in strijd met zijn uitgangspunten voor een transparante en alle partijen gelijk behandelende uitgifteprocedure. Bovendien zou daarmee onvoldoende recht worden gedaan aan het principe dat ook potentiële nieuwe gegadigden in de gelegenheid moeten worden gesteld om aanspraak te maken op een kavel. Er wordt nog eens uitdrukkelijk op gewezen dat dit een van de belangrijkste doelstellingen van het frequentiebeleid is. Het betreft hier immers schaarse rechten, waarbij het aantal gegadigden het aanbod van de beschikbare frequentieruimte, ook na implementatie van zero base, naar verwachting ruimschoots zal overtreffen. Daarmee is, naast de beperking van de economische mededinging, ook de juridische kwetsbaarheid van zulke langjarige verlengingen aangegeven.

Het bovenstaande leidt het kabinet tot de conclusie dat alleen een tijdelijke uitgifte de voordelen van zero base op korte termijn in overeenstemming met de gestelde vereisten voor de uitgifteprocedure realiseert. Deze conclusie wordt mede ingegeven door het feit dat op deze manier de definitieve beslissing over de wijze van uitgeven voor de langere termijn in de periode van het tijdelijk gebruik kan worden voorbereid en genomen. Dat geeft het volgende kabinet de gelegenheid op grond van een eigen afweging van de economische, juridische en mediapolitieke aspecten het gewenste uitgifte-instrumentarium voor een periode van acht jaar te ontwikkelen en daarover in overleg met de Kamer te treden. Het vaststellen van de doelstelling van een uitgifte vergt een politieke discussie. Dat geldt zowel voor de veiling als voor de vergelijkende toets. Het te hanteren veilinginstrumentarium of de te hanteren inhoudelijke criteria die niet mogen leiden tot een vooropgezette uitkomst bij een vergelijkende toets, vergen goed overleg met de Kamer. Om deze discussie grondig te kunnen voeren, zal op korte termijn worden begonnen met de nadere uitwerking van de mogelijkheden en modaliteiten van een algehele vergelijkende toets. Een eerste rapportage kan in de tweede helft van het jaar gereed zijn. Tegelijkertijd zal vanzelfsprekend de uitwerking van de veiling gereed zijn gemaakt.

In de afgelopen maanden is onderzocht of het mogelijk is de vergunningen van de zittende partijen tijdelijk te verlengen en tevens aan nieuwkomers hetzij via een veiling, hetzij via een vergelijkende toets een vergunning te verlenen.

De uitgangspunten voor een tussentijdse oplossing zijn de volgende geweest:

– de tijdelijke (her)verdeling dient juridisch houdbaar te zijn en mede daarom voor een zo kort mogelijke termijn te gelden. De verlenging van vergunningen van zittende partijen wordt ingegeven door het ontbreken van overeenstemming tussen kabinet en Kamer over een definitieve oplossing. Bij de duur van de interimoplossing is een afweging gemaakt tussen de wens de tijdelijke oplossing zo kort mogelijk te laten duren, de tijd die benodigd is om een meer definitieve uitgifte te realiseren en de mogelijkheid voor nieuwkomers om gedurende een reële termijn tijdelijk te kunnen uitzenden. De interimoplossing zal gelden tot 1 september 2003. Het volgende kabinet moet voldoende tijd hebben om te beslissen over inhoud en vorm van het uitgifte-instrument. Omdat de interimoplossing slechts voor één jaar wordt getroffen, is het absoluut noodzakelijk dat het regeerakkoord uitsluitsel geeft over de keuze van het verdeelinstrument. De politieke discussie over de uitwerking van dit instrument zal binnen een beperkte tijdsperiode moeten plaats vinden. Anders zal de termijn wederom worden overschreden met alle consequenties vandien;

– de zero base frequentieruimte dient in 2002 in gebruik te kunnen worden genomen;

– de bestaande pluriformiteit dient te worden gecontinueerd;

– er dient ruimte te zijn voor nieuwkomers;

– dubbele distributie wordt niet langer toegestaan;

– de verdeling dient de mededinging bij de definitieve verdeling niet te verstoren, zodat er ook met de tijdelijke verdeling een zo gelijk mogelijk speelveld ontstaat waardoor zittende partijen en andere partijen bij de definitieve verdeling min of meer vergelijkbare kansen krijgen. Dit is noodzakelijk om tot een optimale verdeling te komen;

– om een optimale verdeling te realiseren dient een adequaat financieel instrument te worden ingezet dat juridisch houdbaar en praktisch uitvoerbaar is;

– het economisch minst aantrekkelijke pakket C9 wordt herverkaveld. Ten dele wordt C9 gebruikt om de niet-landelijke FM te versterken. Dit is te meer noodzakelijk, omdat anders een aantal vergunningen van zittende partijen op de niet-landelijke FM niet of niet in voldoende mate verlengd kunnen worden. Voor het andere deel wordt C9 gebruikt om de twee extra landelijke FM pakketten te versterken. Daardoor ontstaat voor de landelijke commerciële omroep meer gelijkwaardigheid in de beschikbare pakketten en dus een beter level playing field. Dit betekent nagenoeg een verdubbeling van het demografisch bereik voor de landelijke commerciële radio-omroep en een verdrievoudiging voor de niet-landelijke radio-omroep.

Daarnaast is in de overwegingen betrokken dat aan de publieke omroep op een meer efficiënte wijze voldoende en adequate frequentieruimte ter beschikking wordt gesteld en dat de minderhedenzenders voor de vier grote steden technisch kunnen worden gefaciliteerd.

In het bijzonder is de aandacht uitgegaan naar de vraag of de na de verlengingen beschikbaar blijvende frequentieruimte voor nieuwkomers via een veiling of een vergelijkende toets zou moeten worden uitgegeven. In directe samenhang hiermee staat het vormgeven van een adequaat financieel instrument, gebaseerd op de vorig jaar door het parlement aanvaarde wet die dit mogelijk maakt.

De volgende varianten zijn in dit onderzoek naar voren gekomen:

1. Tijdelijke verlenging van de vergunningen van zittende landelijke partijen (met zero-base pakketten) en een veiling van de 2 extra landelijke FM-pakketten voor nieuwkomers. De FM-frequentieruimte die voor niet-landelijke commerciële radio resteert na verlenging van de vergunningen van zittende partijen zal via een vergelijkende toets aan nieuwkomers worden toe gewezen. Deze systematiek zal ook worden gehanteerd voor de (her)verdeling van AM-frequenties.

2. Tijdelijke verlenging van de vergunningen van zittende partijen (met zero-base pakketten) en een vergelijkende toets voor de uitgifte van de resterende frequentieruimte voor nieuwkomers (landelijk en niet-landelijk FM en AM).

Ad. 1

De veiling van de resterende frequentieruimte voor nieuwkomers is gericht op het op een transparante wijze verkrijgen van een zoveel mogelijk marktgeoriënteerde en geobjectiveerde bepaling van de economische waarde van de uit te geven kavels. Door met het marktinstrument veiling de waarde te bepalen wordt economische verstoring voorkomen, omdat het veilingbedrag overeenkomt met een afdracht door partijen gebaseerd op «windfall profits» en dus als verzonken kosten moeten worden gezien. In deze variant dienen zittende partijen een bedrag te betalen dat wordt afgeleid van het veilingbedrag dat de «winnende» ongeclausuleerde nieuwkomers hebben uitgebracht. Het voorschrift voor de handhaving van de programmaformule, zoals dat nog is opgenomen in de lopende vergunningen, komt te vervallen om alle partijen op dat punt in eenzelfde positie te brengen. De te hanteren programmaformule wordt volledig vrijgelaten. Daartegenover wordt drie zittende partijen (Classic FM, Business Nieuws Radio en Noordzee FM) de mogelijkheid van verlenging gegeven gecombineerd met een clausulering op grond van artikel 82e van de Mediawet. Aan hen zal geen bedrag in rekening worden gebracht. Vanwege de beginnende marktsituatie van de niet-landelijke commerciële radio-omroep en de hogere kosten en lagere verdiencapaciteit van AM-zenders geschiedt toewijzing van vergunningen voor nieuwkomers via een bedrijfseconomisch gerelateerde vergelijkende toets.

De systematiek van de doorvertaling van absolute veilingbedragen (variant I op Bouw) is eerder door het kabinet afgewezen, onder andere omdat bepaalde zittende partijen een dergelijk bedrag waarschijnlijk niet op zouden kunnen brengen en daardoor een of meer vervolgveilingen gehouden zouden moeten worden. Hiermee kan rekening worden gehouden door de geclausuleerde landelijke radiostations geen bedrag in rekening te brengen. Daarin zit echter een onrechtvaardigheid richting nieuwkomers die wellicht ook een dergelijk programma willen gaan uitzenden, maar op de veiling gewoon moeten bieden om een pakket te verwerven. De systematiek van veilen van landelijke FM-pakketten en het hanteren van een vergelijkende toets voor niet-landelijke commerciële radio en AM compliceert de uitgifte nog verder. Doordat een einde wordt gemaakt aan de dubbele distributie van programma's zal eerst de veiling moeten worden afgerond voordat aan de vergelijkende toets kan worden begonnen. Partijen die nu bijvoorbeeld op de AM uitzenden, maar op de veiling een FM-pakket verwerven dienen de AM-vergunning in te leveren. Die frequenties komen pas na afloop van de veiling beschikbaar voor de toets. De planning van een tijdelijke uitgifte voor 1 september 2002 dreigt daarom niet gehaald te kunnen worden.

Alles tezamen genomen is dit voor het kabinet reden om af te zien van deze vorm van een tijdelijke oplossing.

Ad. 2

In deze variant wordt de vergunning van zittende partijen tijdelijk verlengd. De nieuw te verlenen vergunningen worden uitgegeven via een vergelijkende toets gebaseerd op bedrijfseconomische criteria. Een tijdelijke verdeling van de nu beschikbare frequentieruimte tot 1 september 2003 betekent dat zittende partijen hun vergunning verlengd krijgen in de vorm van een nieuwe tijdelijke vergunning voor een (nieuw) zero base pakket waarvan zoveel als mogelijk is de huidige kernfrequenties deel uitmaken. De «vrije» zero base pakketten zullen tijdelijk verdeeld worden door middel van een voor tijdelijk gebruik ingerichte vergelijkende toets. In deze oplossing is clausulering niet aan de orde, omdat de huidige pluriformiteit van het radiolandschap gecontinueerd wordt door de formats van de te verlengen vergunningen. Bovendien laat de beperking in de tijd een meer algehele inhoudelijke toets niet toe.

Nieuw uit te geven frequentiepakketten kunnen niet worden verworven door een zittende of daaraan gelieerde partij.

De tijdelijke vergunningen krijgen een looptijd tot 1 september 2003. De tijdelijke verdeling vindt plaats voor 1 september 2002. Voor afloop van de vergunningstermijn vindt de definitieve verdeling voor acht jaar plaats, welke dan zal ingaan per 1 september 2003.

De keuze voor een tijdelijke verdeling maakt het verder mogelijk dat de resultaten van het lopende uitbreidingsonderzoek ten behoeve van de niet-landelijke FM frequenties meegenomen kunnen worden bij de definitieve verdeling.

Bij dit alles wordt een adequaat financieel instrument toegepast, waarop later in deze brief wordt ingegaan.

Naar het oordeel van het kabinet kan deze oplossing aan de hierboven geformuleerde uitgangspunten voldoen en kent deze niet de bij de vorige variant genoemde nadelen. Hieronder wordt deze oplossing verder uitgewerkt.

In de vergelijkende toets bij de tijdelijke verdeling zullen derhalve de volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

– voor de nieuw te verlenen vergunningen geldt voor landelijke commerciële radio de basisregel van artikel 82f van de Mediawet dat slechts één frequentiepakket per commerciële omroepinstelling gebruikt mag worden. Voor niet-landelijke commerciële radio wordt de vigerende regel dat maximaal 20% publieksbereik behaald mag worden, gehandhaafd. Deze eis geldt op dit moment reeds voor de zittende niet-landelijke radiostations. Verhoging van het bereik naar 30% zal er toe kunnen leiden dat zittende partijen claims op uitbreiding gaan indienen, waardoor de ruimte voor nieuwkomers te zeer wordt beperkt. Zittende (of daarmee verbonden) partijen worden uitgesloten van deelname aan de vergelijkende toets;

– er wordt een adequaat financieel instrument toegepast;

– er wordt onderscheid gemaakt in frequentieruimte die beschikbaar wordt gesteld voor landelijke en niet-landelijke nieuwkomers;

– dubbele distributie van een programma wordt niet langer toegestaan;

– de voorkeur gaat uit naar radiostations die actief zijn (voor niet-landelijk in een bepaalde regio), marktaandeel hebben opgebouwd en hebben geïnvesteerd in een radioprogramma (op de kabel en/of de ether). Die voorkeur wordt uitgesproken om de beschikbare frequenties zo snel mogelijk tijdelijk in gebruik te laten nemen.

Het belangrijkste verschil met de vorig jaar onderzochte opties is de tijdelijkheid van de oplossing. Omdat de vergelijkende toets gedeeltelijk wordt gebaseerd op de criteria van de eerder gebruikte vergelijkende toets uit 1998, is het mogelijk om de voorbereiding en uitvoering in een half jaar (dus voor 1 september 2002) af te ronden. Mocht een volgend kabinet besluiten definitief te verdelen met behulp van een vergelijkende toets, dan zal een volledige toets ontwikkeld moeten worden die rekening houdt met meer inhoudelijke criteria, die een vooropgezette uitkomst uitsluiten.

Financieel instrument

Voor het toepassen van de voorgestelde tijdelijke oplossing is het kunnen hanteren van een passend financieel instrument een noodzakelijke voorwaarde. Zonder dat zou alsnog tot veilen moeten worden besloten. Zittende partijen en nieuwkomers krijgen vergunningen die een belangrijke economische waarde vertegenwoordigen, omdat hier van een schaars goed sprake is. Bij een veiling wordt die automatisch gerealiseerd. In geval van verlenging gecombineerd met een vergelijkende toets dient een instrument te worden ingezet om die waarde te benaderen, om bij een definitieve verdeling zoveel mogelijk een level playing field te creëren. Het hanteren van een robuust financieel instrument past daarom in een beleid dat optimaal frequentiegebruik wil bevorderen.

Het toepassen van een financieel instrument is mogelijk door de recente wijziging van de Telecommunicatiewet. Hierdoor kunnen de financiële aspecten ook bij andere uitgiftesystematieken dan de veiling en bij verlengingen worden gerealiseerd. Het financieel instrument moet conform artikel 3.3a van de Telecommunicatiewet houdbaar zijn en leiden tot een regeling die zo eenvoudig mogelijk is en voor iedereen toepasbaar.

Het in te zetten financieel instrument zal inhouden dat de commerciële omroepen die een vergunning verkrijgen voor het gebruik van frequentieruimte een eenmalig bedrag per kavel betalen. De opbrengst van de negen landelijke FM-kavels zal € 15 miljoen bedragen. Voor de niet-landelijke FM- en de AM-frequenties zal eveneens een op deze frequenties toegesneden eenmalig bedrag worden gevraagd. Hiermee kan een faire verdeling worden gemaakt tussen de revenuen die door de commerciële omroepen (kunnen) worden behaald en de waarde die aan de Staat toevalt.

Tegelijkertijd met de voorbereiding van de tijdelijke verdeling, waarvan de uitvoering voor 1 september 2002 zal zijn afgerond, wordt dit financieel instrument publiek-rechtelijk uitgewerkt. Daarbij zullen ook de mogelijkheden van differentiatie uitgewerkt worden.

Voor- en nadelen van tijdelijke uitgifte

Met dit voorstel is het, op weg naar de definitieve herverdeling, mogelijk de doelstellingen van zero base goeddeels te realiseren:

– er vindt implementatie plaats van de door zero base verkregen frequentieruimte;

– er is sprake van redelijk gelijkwaardige frequentiepakketten;

– de bestaande pluriformiteit wordt gecontinueerd;

– nieuwkomers krijgen een kans (zij het minder dan bij een volledige toets of veiling);

– de vier minderhedenzenders in de grote steden kunnen technisch worden gefaciliteerd.

Aan deze oplossing kleven ook nadelen die niet onvermeld mogen blijven. Zoals het bezwaar van de tijdelijkheid en de geringere ruimte voor nieuwkomers. Er zij overigens op gewezen dat de doelstelling van de Telecommunicatiewet en het standpunt van het kabinet inhouden dat aan een tijdelijk verlengde of nieuw verleende vergunning geen rechten ontleend kunnen worden bij de latere definitieve verdeling. Dit zal ook in deze vergunningen worden vastgelegd.

Besluit

Gegeven de ontstane situatie heeft het kabinet tot de beschreven tijdelijke herverdeling besloten. Daarmee kunnen belangrijke doelstellingen van zero base op korte termijn gerealiseerd worden. Zo komt er voor de landelijke FM-ruimte voor twee nieuwkomers, wordt de pluriformiteit in het huidige FM-landschap niet aangetast en worden de keuzemogelijkheden voor luisteraars vergroot. De voor- en nadelen in ogenschouw nemend beschouwt het kabinet deze tijdelijke verdeling als een acceptabele interimoplossing, op weg naar een definitieve, langjarige verdeling.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

De Minister van Financiën,

G. Zalm


XNoot
1

TK 2000–2001, 24 095, nr. 83.

XNoot
2

Vraag van het lid Atsma (CDA), betreffende de betekenis van de uitspraak van de President van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam voor de verdeling van radiofrequenties, kenmerk 201-158 d.d. 15 november 2001. Zie ook vragen van het lid Vendrik (GL) d.d. 20 november 2001, Aanhangsel Handelingen II, 2001–2002, nr. 426.

XNoot
1

TK 2000–2001, 24 095, nr. 72.

Naar boven