24 095
Frequentiebeleid

nr. 212
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 juli 2007

Het is belangrijk dat de consument voldoende keuze heeft bij de ontvangst van tv-programma’s. Dat zal het geval zijn indien er voldoende concurrentie is tussen aanbieders van die diensten. Als dat niet het geval is moet OPTA over instrumenten beschikken om alsnog voldoende concurrentie te bewerkstelligen of de consument te beschermen tegen te hoge tarieven.

Begin 2006 is het wetsvoorstel in de Tweede Kamer behandeld waarbij de mogelijkheden van OPTA werden verbeterd om de consument te beschermen tegen te hoge tarieven van kabelexploitanten. In dat kader hebben de leden van de VVD-fractie wederverkoop van het analoge kabelpakket als optie genoemd om concurrentie tussen aanbieders van tv-programma’s te bevorderen. Bij wederverkoop koopt een alternatieve aanbieder het standaardpakket eerst in bij de kabelexploitant om het vervolgens te (weder)verkopen aan de consument. De toenmalige Minister van Economische Zaken heeft toegezegd de noodzaak en effectiviteit te verkennen van een algemene maatregel van bestuur waarbij OPTA een aanvullende bevoegdheid zou worden gegeven om een wederverkoopverplichting aan kabelexploitanten op te leggen voor het analoge standaardpakket.1

Met deze brief wil ik u informeren over mijn bevindingen. Wederverkoop bestaat eigenlijk uit twee onderdelen: het programmapakket en het transport van dat pakket. Voor wederverkoop van het pakket kan OPTA nu geen verplichtingen opleggen, voor transport wel. Ik heb de voor- en nadelen van aanvullende regelgeving voor wederverkoop van het programmapakket nader onderzocht.

Hieruit is gebleken dat er een goed alternatief is voor wederverkoop, waarvoor geen extra regelgeving nodig is en toch hetzelfde kan worden bereikt: meer concurrentie tussen verschillende aanbieders van tv-programma’s.

De alternatieve aanbieder kan namelijk zelf de rechten regelen voor de doorgifte van de programma’s in het door hem aangeboden standaardpakket in plaats van deze in te kopen bij de kabelexploitant. Vervolgens kan de alternatieve aanbieder de kabelexploitant verzoeken het (analoge) transport van die programma’s te verzorgen. OPTA is reeds bevoegd om zonodig verplichtingen op te leggen voor wat betreft transport. OPTA zal op basis van een marktanalyse beoordelen of er sprake is van onvoldoende concurrentie. Alleen als dat het geval is kan OPTA zonodig transportverplichtingen opleggen.

In het vervolg van deze brief zal ik dit nader toelichten. Ik zal daarbij ingaan op de marktsituatie, de regulering met betrekking tot de doorgifterechten van programma’s en het transport van programma’s, en de verhouding met de Mediawet.

Consumenten nog vooral gericht op analoge kabeltelevisie

Er zijn naast de kabel meer aanbieders op de markt gekomen die tv-programma’s (digitaal) aanbieden: CanalDigitaal via de satelliet, Digitenne via de aardse ether en Tele2-Versatel en KPN via internet. Alhoewel deze distributiekanalen de afgelopen jaren zijn gegroeid, maken nog steeds veruit de meeste huishoudens gebruik van de kabel om tv-programma’s te ontvangen. Het overgrote deel daarvan ontvangt alleen het standaardpakket via het analoge signaal. De digitale kabelabonnees ontvangen naast het digitale signaal ook nog steeds het analoge signaal. Bij digitale ontvangst is per toestel een decoder nodig. Door ontvangst van het analoge signaal hoeven de kabelabonnees geen extra decoder aan te schaffen voor een extra televisietoestel of voor een videorecorder. Dat is een belangrijk voordeel ten opzichte van aanbieders van alleen digitale televisie.

Dus voor alternatieve aanbieders van het standaardpakket die een groot publiek willen bereiken zal analoge doorgifte via de kabel naar verwachting voorlopig nog belangrijk zijn.

Een alternatieve aanbieder heeft twee dingen nodig: rechten om de betrokken programma’s door te mogen geven en het (analoge) transport van die programma’s. Op de regulering van beide onderwerpen wordt hierna ingegaan.

Doorgifterechten programma’s

Bij wederverkoop van het programmapakket van de kabelexploitant rijst de vraag of het op eigen naam en onder eigen verantwoordelijkheid aanbieden van programma’s door een wederverkoper al dan niet als afzonderlijke auteursrechtelijk relevante openbaarmaking moet worden beschouwd, waarvoor de rechthebbenden (de programmamakers) toestemming moeten verlenen. Een verplichting tot wederverkoop van hun standaardpakket zou kabelexploitanten mogelijk verplichten tot handelingen die in strijd zijn met de Auteurswet.

Bij het genoemde alternatief voor wederverkoop doen zich deze problemen niet voor. Een alternatieve aanbieder hoeft de programma’s niet in te kopen bij de kabelexploitant en vervolgens te (weder)verkopen aan de consument. Hij kan ook zelf de doorgifterechten regelen voor de programma’s die in dat pakket zitten. Hij zal daarvoor in onderhandeling moeten treden met de rechthebbenden van de betrokken programma’s.

Het is aannemelijk dat de meeste rechthebbenden bereid zullen zijn om medewerking te verlenen aan de doorgifte van hun programma’s. Voor enkele programma’s zou dit anders kunnen liggen. Het analoge standaardpakket bevat vaak ook één of meer programma’s waarvan de kabelexploitant rechthebbende is, bijvoorbeeld het informatiekanaal met een overzicht van de aangeboden zenders. Het is denkbaar dat de kabelexploitanten geen medewerking wensen te verlenen aan de doorgifte van hun programma’s. Ook is het mogelijk dat de alternatieve aanbieder deze programma’s niet aan wil bieden. In dat geval kan de alternatieve aanbieder er voor kiezen een filter te plaatsen, waardoor zijn abonnees alleen een deel van het standaardpakket kan ontvangen. Casema heeft al met dergelijke filters gewerkt om verschillende (analoge) standaardpakketten aan te bieden.

Voor dit alternatief is geen extra regelgeving nodig. Een bijkomend voordeel is dat de alternatieve aanbieder zelf rechtstreeks met de rechthebbenden kan onderhandelen over de voorwaarden voor de doorgifte van de programma’s, zonder tussenkomst van de kabelexploitant.

Naast het analoge pakket kan de alternatieve aanbieder ook digitale pakketten aanbieden via de kabel. Juist daarmee kan hij zich qua pakket onderscheiden van de kabelexploitant. Op die manier kan de concurrentie met de kabelexploitant worden verbreed en kan de alternatieve aanbieder een opstap maken naar een eventuele toekomstige situatie waarbij programma’s alleen digitaal worden doorgegeven.

Transport van programma’s

Vanwege de beperkte capaciteit van de kabel is het niet mogelijk twee of meer analoge standaardpakketten naast elkaar door te geven. Als een alternatieve aanbieder echter hetzelfde of een deel van het analoge pakket van de kabelexploitant wenst door te geven is dit wel mogelijk zonder extra capaciteitsbeslag. Immers, het analoge signaal kan dan zowel worden gebruikt voor de klanten van de kabelexploitant als de klanten van de alternatieve aanbieder. Een belangrijk bezwaar dat normaliter bestaat bij analoge doorgifte van een pakket van een alternatieve aanbieder is hiermee weggenomen.

OPTA is bevoegd om verplichtingen op te leggen voor het transport van programma’s en heeft deze bevoegdheid ook gebruikt. In een aantal besluiten heeft OPTA de grotere kabelexploitanten (Essent, UPC, Casema, Delta en Multikabel) de verplichting opgelegd om redelijke verzoeken van programma-aanbieders om toegang tot hun netwerken te honoreren.1

OPTA heeft daarbij echter aangegeven dat verzoeken van alternatieve aanbieders om toegang op de kabel voor analoge verspreiding van een (alternatief) standaardpakket, naast het analoge pakket van de kabelexploitant, niet snel redelijk zullen zijn vanwege het grote capaciteitsbeslag dat nodig is indien twee analoge standaardpakketten naast elkaar moeten worden doorgegeven. Verder overwoog OPTA dat het niet voor de hand lag dat de kabelexploitant, gegeven de verplichtingen op grond van de Mediawet, het standaardpakket niet meer door zou geven. Op de verhouding met de Mediawet kom ik hieronder terug.

OPTA is thans bezig met een nieuwe marktanalyse waarvan de resultaten eind dit jaar worden verwacht. Of er sprake is van onvoldoende concurrentie en of het nodig is om kabelexploitanten aanvullende transportverplichtingen op te leggen zal door OPTA op basis van die marktanalyse worden beoordeeld.

Verhouding met de Mediawet

Er bestaat bij marktpartijen onduidelijkheid over de verplichtingen van kabelexploitanten op grond van de Mediawet. Het is daarom van belang om, mede namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, aan te geven dat de doorgifteverplichtingen voor kabelexploitanten op grond van artikel 82i van de Mediawet niet impliceren dat een kabelabonnee verplicht is om het analoge kabelpakket van de kabelexploitant af te nemen. De consument kan er voor kiezen om het pakket van een andere aanbieder af te nemen zonder dat hij het pakket van de kabelexploitant af moet nemen. Ook vormt artikel 82i van de Mediawet geen beletsel voor gebruik van het analoge transmissiesignaal van de kabelexploitant voor het transport van het pakket van de alternatieve aanbieder.

Afsluitend merk ik op dat ik in het najaar samen met de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan u een nota doe toekomen over omroepdistributie, zoals op 2 mei 20071 aangekondigd. Hierin zal in een breder verband worden ingegaan op de distributie van omroepdiensten in het digitale tijdperk.

De staatssecretaris van Economische Zaken

F. Heemskerk


XNoot
1

Kamerstukken II, 2005–2006, 29 834, nr. 12, blz. 12.

XNoot
1

Besluiten van OPTA van 17 maart 2006, kenmerk OPTA/BO/2006/200 533 tot en met 200537, zie www.opta.nl.

XNoot
1

TK, 2006–2007, 24 095, nr. 209.

Naar boven