24 095
Frequentiebeleid

nr. 162
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 mei 2004

Mede naar aanleiding van recent verschenen artikelen in de pers informeer ik u hierbij over de stand van zaken met betrekking tot Digitenne, waarbij ik specifiek aandacht zal besteden aan de rol van KPN daarbij.

Op 31 januari 2002 is aan Digitenne door de Staatssecretaris van Verkeer en Watersstaat, onder wie het telecommunicatiebeleid destijds ressorteerde, een vergunning verleend voor het commercieel exploiteren van DVB-T in Nederland. De huidige aandeelhouders van Digitenne zijn Nozema (30%), KPN (30%), NOB (30%) en Cahanoves beheer (10%). In laatstgenoemde organisatie werken de meeste in Nederland actieve commerciële en publieke omroepen samen.

Op grond van de artikelen 3.6, tweede lid, onderdeel d, en 3.7, tweede lid, onderdeel f, van de Telecommunicatiewet kan ik een vergunning voor het gebruik van frequentieruimte weigeren, intrekken of wijzigen, indien respectievelijk door het verlenen van de vergunning dan wel de instandhouding van de vergunning de mededinging op de relevante markt in aanzienlijke mate zou worden beperkt. Van een aanzienlijke beperking van de mededinging is sprake wanneer een economische machtspositie in de zin van de Mededingingswet ontstaat of wordt versterkt.

Vooruitlopend op bovengenoemde vergunningverlening is op 17 juli 2001 onder verantwoordelijkheid van de toenmalige Staatssecretaris van V&W de «Beleidsregel vergunningverlening DVB-T» (bijgevoegd)1 opgesteld.

Met de beleidsregel wordt een nadere invulling gegeven aan de bevoegdheid om een vergunning vanuit mededingingsoogpunt te weigeren of in te trekken. In de beleidsregel is aangegeven dat een vergunning kan worden ingetrokken, indien een aanbieder van omroepnetwerken, telecommunicatienetwerken of satellietnetwerken meer dan 30% van de aandelen in de vergunninghouder (Digitenne) verwerft. Achtergrond van de beleidsregel was het voorkomen van een beslissende invloed in de vergunninghouder (Digitenne) door partijen die er belang bij zouden hebben om DVB-T in Nederland niet van de grond te laten komen.

Met de introductie van Digitenne is er naast de kabel en satelliet een nieuwe speler op de markt van het doorgeven van televisie- en radioprogramma's bijgekomen, waardoor de marktwerking wordt bevorderd. In april 2003 is Digitenne in een beperkt gebied rondom Amsterdam begonnen met het verzorgen van uitzendingen. Op dit moment is Digitenne in het grootste deel van de Randstad te ontvangen, waarbij het aantal abonnees gestaag groeit.

De financiering van Digitenne is tot op heden opgebracht door de huidige aandeelhouders, waarbij Nozema en KPN een grote rol hebben gespeeld. Uitgangspunt bij de start van Digitenne in het voorjaar van 2003 is geweest dat Nozema na een eerste periode van introductie van digitale televisie geen extra financiële middelen in Digitenne meer zou steken. In concreto betekent dat dat voor de financiering van Digitenne na 1 juli 2004 nieuwe externe financiering gezocht moest worden.

Het zoeken naar externe financiers, gestart aan het einde van 2003, leverde al snel het beeld op dat deze niet zouden worden gevonden. Op de zeer recent geuite belangstelling vanuit de kabel- en telecomsector kom ik aan het einde van mijn brief terug. Toen bleek dat het zoeken naar externe financiers geen resultaat opleverde, waarbij voor die externe financiers met name de lange looptijd tot een break-even-point een grote rol speelde, hebben de aandeelhouders van Digitenne een modus gevonden, die in de komende jaren een extra financieel commitment van KPN vergt. KPN heeft daarbij aangegeven dat zij deze forse verhoging van hun toch al aanzienlijk financiële commitment willen vertalen in een verhoging van de aandelenpositie van KPN van de huidige 30%.

Aanvankelijk wenste KPN een verhoging van haar aandeel naar 49%. Op grond hiervan heb ik advies gevraagd aan de NMa. Ik heb de NMa gevraagd in hoeverre KPN een groter belang kan verwerven binnen Digitenne zonder dat een economische machtspositie ontstaat of wordt versterkt. De NMa concludeert in haar advies (bijgevoegd)1 het volgende:

«Thans en in de nabije toekomst zijn er geen activiteiten die door zowel Digitenne als KPN kunnen worden uitgeoefend. De positie van KPN op de markten waarop zij actief is, zal derhalve niet worden versterkt door een toename van haar belang in Digitenne. Er is derhalve geen reden om aan te nemen dat in de nabije toekomst een machtspositie zal ontstaan of worden versterkt indien KPN een groter belang zal verwerven in Digitenne, ongeacht of zij hiermee gezamenlijke zeggenschap zou behouden, dan wel uitsluitende zeggenschap zou verkrijgen.»

Daarbij teken ik aan dat de NMa zich bij haar analyse heeft geconcentreerd op de komende drie jaar. In de eerste plaats, omdat de verplichting voor Digitenne om ten minste 80% van de netto-capaciteit te gebruiken voor het uitzenden van digitale televisieomroep tot en met 31 december 2007 loopt (bij het vervallen van deze eis mag de capaciteit ook worden benut voor andere doeleinden zoals datadiensten). In de tweede plaats, omdat het op basis van de snelle technologische vooruitgang in redelijkheid niet mogelijk is om een uitspraak te doen over een langere periode dan drie jaar.

In de overwegingen die ik mee heb gewogen bij mijn oordeelsvorming over het aandeel van KPN in Digitenne heeft, in aanvulling op het advies van de NMa, meegespeeld dat ik het niet wenselijk acht dat KPN een groter aandeel zou hebben dan elke andere aandeelhouder, ook al zou het aandeel van KPN een minderheidsaandeel (49%) zijn. Naast de vraag hoe groot dat aandeel beleidsmatig dan wel zou kunnen zijn, speelt de invloed die KPN op het programma-aanbod van Digitenne heeft. Ik acht een beslissende invloed van een infrastructuuraanbieder op de inhoud van dit televisieprogrammapakket niet wenselijk. Ik heb deze overwegingen aan KPN medegedeeld.

Een en ander heeft geleid tot een schriftelijk verzoek van KPN waarin zij onder een aantal beperkingen die zij in acht zal nemen verzoekt het aandeel in Digitenne tot 40% te kunnen vergroten. In die brief heeft KPN aangegeven dat zij geen eigen omroepdiensten zal aanbieden op het netwerk van Digitenne en dat KPN op geen enkele manier zeggenschap zal uitoefenen over het programma aanbod van Digitenne.

Gelet op het bovenstaande zie ik geen reden om op grond van artikel 3.7 van de Telecommunicatiewet bezwaar te maken tegen de door KPN voorgenomen vergroting van haar aandelenpositie in Digitenne naar 40%. Overigens zullen de huidige aandeelhouders over de wijze waarop deze verhoging wordt gerealiseerd met elkaar in overleg treden. In het licht van mijn opvatting over de onderlinge verhoudingen tussen aandeelhouders in Digitenne zal daarbij het aandeel van Nozema ook tot 40% worden vergroot.

Mede in verband met de in het NMa-advies geanalyseerde periode van drie jaar zal ik de NMa uiterlijk ultimo 2006 wederom advies vragen over de mededingingsaspecten van de zeggenschapsverhoudingen in Digitenne. Indien daar gelet op de ontwikkelingen in de markt aanleiding toe bestaat zal deze evaluatie op een eerder moment plaats vinden. Mocht uit deze evaluatie blijken dat KPN alsnog een economische machtspositie heeft opgebouwd op een markt van omroepdistributie dan zal ik bezien of ik van mijn bevoegdheid zoals neergelegd in de Telecommunicatiewet om de aan Digitenne verstrekte vergunning in te trekken dan wel te wijzigen gebruik zal maken.

Het advies van de NMa is vanuit onder meer de kabel- en telecomsector in reacties aan NMa, aan mij en in de media bekritiseerd. Deze reacties zijn, voor zover die aan mij zijn gericht, aan de NMa voorgelegd met het verzoek om een reactie. De NMa heeft dat toegezegd. Ik acht het primair een verantwoordelijkheid van de NMa te reageren op de ten aanzien van haar advies geformuleerde kritiek.

Daarom ga ik daar in deze brief niet verder op in. Indien het advies van de NMa wordt gewijzigd zal ik bezien in hoeverre ik alsdan van de eerdergenoemde in de telecommunicatiewet opgenomen bevoegdheid tot intrekking of wijziging van de vergunning gebruik moet maken.

Tot slot meld ik u dat er vanuit de kabel- en telecommarkt zeer recent belangstelling is getoond om aandelen in Digitenne te verwerven. De geformuleerde belangstelling vanuit de kabelmarkt was daarbij mede ingegeven door de op dit moment lopende discussie omtrent de splitsing van Nozema. Daarop kan ik het volgende melden. In de eerste plaats is het feit dat Nozema wordt gesplitst op zich zelf niet een reden om de aandeelverhoudingen in Digitenne te wijzigen. In de tweede plaats is de belangstelling van betrokken bedrijven niet geuit of op andere manier kenbaar gemaakt aan Digitenne en haar aandeelhouders. Er zijn door deze partijen geen concrete aanbiedingen gedaan met een financiële committering die het voortbestaan van Digitenne kunnen waarborgen. Voorts heb ik begrepen dat, met het oog op de eerder genoemde datum van 1 juli 2004, de tijd om voor Digitenne een oplossing te vinden voor de aandeelhouders en het bedrijf te kort is geworden om geheel nieuwe onderhandelingen op te starten.

Over de deelname van andere partijen in Digitenne in zijn algemeenheid kan ik het volgende opmerken. Ten aanzien van de besluitvorming hierover heb ik geen zeggenschap. In beginsel staat het echter iedere partij die een aandeel in Digitenne wil verwerven, vrij om daarover contact op te nemen met Digitenne en haar aandeelhouders. Gegeven de nu zeer recent geuite belangstelling in Digitenne zal ik er op toezien dat op basis van contacten die partijen met de aandeelhouders opnemen daadwerkelijk gesprekken plaatsvinden. Daarbij blijf ik ten aanzien van de invloed die partijen hebben op het programmapakket van Digitenne op hetzelfde standpunt staan als hierboven geformuleerd voor KPN. Ook zal bij deelname van kabelbedrijven en andere partijen nagegaan moeten worden, onder meer via een adviesaanvraag aan de NMa, of er sprake is van een economische machtspositie en zal ik op grond daarvan moeten bezien of er aanleiding is om gebruik te maken van eerder genoemde bevoegdheden zoals neergelegd in de Telecommunicatiewet.

Concluderend ben ik van mening dat ik met bovenstaande beleidslijn enerzijds tegemoetkom aan het belang van de ontwikkeling van DVB-T in Nederland en anderzijds voldoende waarborgen zijn ingebouwd voor het nu en in de toekomst goed functioneren van de relevante markten.

De Minister van Economische Zaken,

L. J. Brinkhorst


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven