24 074 (R 1531)
Goedkeuring van het op 17 mei 1994 te Parijs tot stand gekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek inzake personencontrole op de luchthavens op Sint Maarten (Trb. 1994, 144)

nr. 9
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG VAN DE STATEN VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN

Ontvangen 21 oktober 1996

Met belangstelling is kennis genomen van het verslag van de Staten van de Nederlandse Antillen. Terzake moge ik, in goed overleg met de regering van de Nederlandse Antillen, reageren als volgt. In het bijzonder is met belangstelling kennis genomen van het oordeel van de Staten dat «een gezamenlijke aanpak, op basis van een gemeenschappelijk belang, noodzakelijk is om de toekomst van het eiland veilig te stellen». Ik citeer deze passage met instemming, omdat hiermee de kern van het belang van de regeling wordt weergegeven. Tegelijkertijd is mij niet ontgaan dat de Staten kritisch staan tegenover onderdelen van het verdrag. Temeer daar ik mij niet aan de indruk kan onttrekken dat een deel van de kritiek het gevolg is van misverstanden over de werkingssfeer van het verdrag, meen ik er goed aan te doen hierover een aantal inleidende opmerkingen te maken.

Bekend is dat Sint Maarten een grote aantrekkingskracht heeft voor personen die zonder te voldoen aan de geldende regels voor verblijf op het eiland willen verblijven. De bestaande schatting, dat ongeveer 50% van de bevolking van Sint Maarten bestaat uit personen zonder verblijfstatus, spreekt boekdelen. Sint Maarten bestaat uit twee delen die elk onder een eigen bestuur staan en dat betekent voor de handhaving van de vreemdelingenwetgeving dat er twee vreemdelingenwetgevingen, die op onderdelen van elkaar verschillen, dienen te worden gehandhaafd. Voegt men daarbij dat het personenverkeer tussen de twee delen (terecht) geheel vrij is, dan zijn daarmee belangrijke oorzaken aangegeven voor het ontstaan van en de grote omvang die het illegale verblijf op Sint Maarten heeft aangenomen.

Voorafgaand en tijdens de onderhandelingen met Frankrijk is steeds gebleken van een ferme wil van zowel de Nederlands-Antilliaanse als de Franse regering, om die groei van het aantal illegaal verblijvenden tegen te gaan. Voor beide regeringen stond en staat tevens vast dat de belangrijkste bron van inkomsten van het eiland, het toerisme, daardoor niet moet worden gehinderd. Derhalve werd een systeem bedacht dat uit zijn aard flexibel is. Er is niet gekozen voor een volledige harmonisatie van de vereisten voor toegang en verblijf, er is niet gekozen voor het systematisch dubbel controleren van personen die het eiland binnen willen komen. Waar wel voor is gekozen, is een methode van gemeenschappelijke controle, welke kan worden toegepast in die gevallen waarin zulks noodzakelijk wordt geacht met het oog op het tegengaan van illegale immigratie. Reeds thans is bekend dat via de luchtwegen, met gebruikmaking van bepaalde verbindingen, veel personen schijnbaar legaal, maar in feite illegaal Sint Maarten binnen komen. Het verdrag biedt het instrument om de passagiers van dergelijke vluchten aan een zodanige controle te onderwerpen dat het risico van illegaal verblijf wordt teruggedrongen. Indien de toestroom zich verplaatst naar andere routes dan kunnen de gemeenschappelijke controles op die vluchten worden toegepast. Of vluchten gemeenschappelijk worden gecontroleerd, wordt dus bepaald aan de hand van het risico van illegale immigratie en door niets anders.

Algemeen

Met betrekking tot de, behalve door de Tweede Kamer, ook door de leden van de Staten van de Nederlandse Antillen aangeroerde vorm van de toelichting bij het verdrag, moge worden opgemerkt, dat juist met het oog op de feitelijke tenuitvoerlegging van het verdrag gekozen is voor een thematische toelichting in plaats van een artikelsgewijze toelichting. Op deze manier is immers veel samenhangender inzichtelijk te maken op welke wijze de bedoelingen van de verdragsluitende partijen ten uitvoer dienen te worden gelegd, dan met een punt voor punt ingaan op individuele bepalingen.

De consequenties die de Staten, blijkens hun verslag, verbinden aan de in artikel 2 van het verdrag opgenomen definitie van vreemdelingen, is mijns inziens te wijten aan een misverstand. Zoals hierboven reeds aangegeven, heeft het verdrag niet tot gevolg dat bestaande grenscontroles worden afgeschaft, integendeel, het treft een voorziening waardoor extra grenscontroles kunnen worden uitgeoefend, in de vorm van gemeenschappelijke controles. De functie van bedoelde definitie is helder aan te geven ten aanzien van welke personen een gemeenschappelijke controle kan worden uitgeoefend.

Hieruit volgt dus niet dat personen die niet onder de werking van de definitie vallen, onderdanen van de lid-staten van de Europese Economische Ruimte, zonder controle het eiland kunnen binnenkomen. Ten aanzien van deze personen blijven de ook heden ten dage geldende voorwaarden voor binnenkomst en verblijf onverkort gelden en de naleving daarvan kan ook via de thans bestaande grenscontroles worden gehandhaafd.

Het verdrag betreft overigens alleen het kort verblijf. Wat het verblijf van langere duur betreft, kan voor de goede orde nog het volgende worden opgemerkt. Uit het stelsel van het EG-Verdrag, in het bijzonder de artikelen 132, vijfde lid, juncto 135 volgt, dat er voorbehouden en voorwaarden gelden voor het recht van vestiging en voor het vrije verkeer van werknemers uit de lid-staten van de Europese Unie binnen de Nederlandse Antillen.

Het vrije verkeer van werknemers uit lid-staten van de Europese Unie binnen de Nederlandse Antillen wordt afhankelijk gesteld van een te sluiten overeenkomst ex artikel 135 van het EG-Verdrag. In het arrest van het Hof van Justitie van de EG van 12 december 1990, in de gevoegde zaken C-100/89 en C-101/89, Kaefer en Procacci/Franse Staat, Jur. 1990, blz. I-4667, is bepaald dat indien terzake geen overeenkomsten zijn gesloten – zoals thans ook met betrekking tot de Nederlandse Antillen het geval is –, onderdanen van de lid-staten niet met een beroep op het gemeenschapsrecht het recht van toegang tot en van verblijf in een land of gebied overzee kunnen verlangen ten einde aldaar een betrekking in loondienst te aanvaarden en te vervullen.

Wat betreft het regiem inzake vestiging van onderdanen en rechtspersonen uit de lid-staten voorziet artikel 232 van het LGO-Besluit (Besluit van de Raad van 25 juli 1991 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Economische Gemeenschap (91/482/EEG) PbEG L 261/1), in een regeling waaronder de Nederlandse Antillen bevoegd zijn om het recht van vestiging van onderdanen uit de lid-staten te regelen.

Samenvattend concludeer ik dat niet kan worden ingezien hoe het onderhavige verdrag zou kunnen leiden tot «een kans op een figuurlijke overstroming van het eiland Sint Maarten door Europeanen». Ik ga er voorts van uit dat met deze opheldering de aangevoerde reden voor herformulering van het verdrag komt te ontvallen.

Toelatingsvereisten

De Staten staan kritisch tegenover de cumulatie van toegangsvoorwaarden, als bedoeld in artikel 4, onder verwijzing naar de distributie-functie die (het Nederlands-Antilliaanse deel van) Sint Maarten in de regio vervult voor kleding en luxe goederen. Ook hierbij wordt er naar mijn indruk te snel geoordeeld. De redenering dat uit het feit dat tegenover Frankrijk onderdanen van alle Caribische landen visumplichtig zijn, volgt, dat ook alle kooptoeristen uit de regio bij binnenkomst op Sint Maarten in het bezit dienen te zijn van een Frans visum, gaat er aan voorbij dat deze toegangsvoorwaarden slechts gelden ten aanzien van personen die aan een gemeenschappelijke controle worden onderworpen en die blijft – zoals hierboven aangegeven – beperkt tot de zogeheten risico-vluchten.

Indien echter een kooptoerist visumplichtig is, dan zal het verkrijgen van een visum voor betrokkene afhankelijk zijn van de vraag of hij kan aantonen dat hij voldoet aan de voorwaarden voor binnenkomst, als bedoeld in artikel 4. Mede gelet op de uitvoerige schets van het kooptoerisme in het verslag valt niet in te zien dat zulks voor betrokkenen in concreto een probleem zal zijn. Voegt men daarbij dat er diverse type visa bestaan, zoals een visum dat geldig is voor meerdere binnenkomsten, dan wordt duidelijk dat van «een dubbele bestraffing» van bonafide kooptoeristen geen sprake is.

Met betrekking tot de formulering van het eerste lid van artikel 4 merk ik op dat deze is gekozen om te voorkomen dat de indruk wordt gewekt dat een formeel recht op toegang voor vreemdelingen wordt gecreëerd. Dit immers niet gebruikelijk. Toepassing van deze bepaling houdt in, dat indien een vreemdeling aan de gestelde voorwaarden voldoet, deze zal worden toegelaten.

Uitoefening van controle

De beperking tot persoonscontroles op de luchthavens is ingegeven door de feitelijke omstandigheden op het eiland Sint Maarten. Indachtig de beperkte middelen is gekozen voor een stapsgewijze benadering: eerst de vliegvelden en in een later stadium de kustbewaking. Het eilandgebied Sint Maarten is nog niet voldoende geëquipeerd om concrete acties te ondernemen met het oog op het tegengaan van illegale immigratie over zee, hetzij via de zeehavens, dan wel via de stranden. Vooreerst ligt de prioriteit bij de inwerkingtreding en de lokale tenuitvoerlegging van de bepalingen van het onderhavige verdrag. Aan de hand van de daarmee opgedane ervaringen kunnen de lokale autoriteiten aangeven of, en wanneer zij behoefte hebben aan uitbreiding van de samenwerking op andere terreinen van het tegengaan van de influx van illegale vreemdelingen.

Met betrekking tot de aanwijzing van vluchten die in aanmerking komen voor een gezamenlijke controle vloeit uit de doelstelling van het verdrag voort, dat als criterium zal gelden of er sprake is van verhoogd risico op illegale immigratie. De beoordeling van het al dan niet aanwezig zijn van dat risico zal plaatsvinden in de krachtens artikel 13 ingestelde Commissie.

De conclusie van de Staten, dat de werkingssfeer van het verdrag zal worden bepaald door niet openbare besluiten, zodat betrokken vreemdelingen niet op voorhand weten of zij onder de werking van het verdrag vallen, kan ik niet volgen. Ten eerste zal na besluitvorming in de Commissie over de risico-vluchten daaraan bekendheid worden gegeven, onder andere door informatie aan luchtvaartmaatschappijen.

Geheimhouding terzake is niet voorzien en er zou ook geen enkel belang mee gediend zijn. Integendeel, indien pas bij aankomst op Juliana-airport zou blijken dat een gemeenschappelijke controle wordt toegepast, ligt het voor de hand dat het aantal weigeringen van toegang hoog zal zijn, omdat personen bijvoorbeeld niet voldoen aan het visumvereiste. Juist door het bekendmaken van de geldende toegangsvoorwaarden wordt beoogd, dat personen die niet voldoen aan de toegangsvoorwaarden ervan afzien om onder die omstandigheden af te reizen naar Sint Maarten.

Ook aan de territoriale bepaling van de zones kleeft geen geheimzinnigheid. De Commissie werkt dit technisch uit, tezamen met de luchthavenautoriteiten en vervolgens wordt een en ander vastgelegd in een diplomatieke notawisseling, die openbaar is.

Daarnaast spreekt het vanzelf dat op de luchthavens zelf de zones op voor een ieder duidelijk kenbare wijze zullen worden aangegeven. Zou men zulks niet doen dan zou de afhandeling van passagiers daaronder lijden, hetgeen niet gewenst is.

De Commissie / werkgroep

De Staten stelden een aantal vragen met betrekking tot de in artikel 13 bedoelde Commissie. Voor de figuur van een commissie is gekozen, omdat het verdrag een aantal uitvoeringsmaatregelen vergt, waarvan de exacte inhoud op het moment van het sluiten van het verdrag niet kon worden bepaald. Deze konden dus niet in het verdrag worden vastgelegd, of leenden zich uit hun aard niet voor vastlegging in het verdrag, omdat zij aan wijziging onderhevig zijn. Een voorbeeld van het eerste is de inrichting van de zones, een voorbeeld van het laatste is het bepalen van risico-vluchten. De leden van de Commissie worden aangewezen door de Nederlands-Antilliaanse respectievelijk de Franse regering en leggen voor hun handelen in de Commissie verantwoording af aan de betreffende regering of het door deze aangewezen lid van die regering.

De leden van de werkgroep worden op hun beurt door de Commissie aangewezen. Deze aanwijzing valt uiteraard ook onder de door de Commissie af te leggen verantwoording.

Risicovolle vluchten

Ten slotte de kwestie van de aanhoudingsbevoegdheid. Nu uit het voorgaande moge zijn gebleken dat van onduidelijkheid of geheimzinnigheid omtrent de toepassing van gemeenschappelijke controles en de aanduiding van de zones geen sprake zal zijn, volgt daaruit dat van onduidelijkheid over de aanhoudingsbevoegdheid voor de ambtenaren van de zendstaat evenmin sprake kan zijn. Wat betreft de verenigbaarheid met artikel 5 van het Europese Verdrag van de Rechten van de Mens en artikel 9 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, acht ik een verdrag een voldoende rechtsbasis voor het creëren van de hierbedoelde bevoegdheid. In Nederland is in het verleden voor de uitvoering van verdragen voor eenzelfde constructie gekozen.

Ik ben van oordeel dat hiermee de gestelde vragen voldoende zijn beantwoord.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

Naar boven