24 074 (R 1531)
Goedkeuring van het op 17 mei 1994 te Parijs tot stand gekomen verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Franse Republiek inzake personencontrole op de luchthavens op Sint-Maarten (Trb. 1994, 144)

nr. 13
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN

Ontvangen 27 april 1998

Met belangstelling is kennis genomen van het nader verslag van de Staten van de Nederlandse Antillen. De regering betreurt de negatieve conclusie van het verslag, en dit te meer daar het verdrag grondig is voorbereid door de Nederlands-Antilliaanse autoriteiten, onder wier leiding de onderhandelingen met de Franse autoriteiten zijn gevoerd. Bovendien hebben zij het verdrag uitvoerig besproken en toegelicht op Sint Maarten en meenden zij dat bepaalde misverstanden uit de weg waren geruimd. Het zal dan ook duidelijk zijn dat de regering de kritiek van de Staten niet deelt en achter het verdrag blijft staan, evenals de Nederlands-Antilliaanse regering.

Wat betreft de opmerking van de P.A.R.-fractie dat bij de samenstelling van de Commissie de voorkeur gegeven wordt aan personen afkomstig van Sint Maarten, danwel aan personen die voldoende binding hebben met Sint Maarten, moge ik er op wijzen dat de Nederlands-Antilliaanse regering over deze samenstelling reeds voorbereidende besprekingen heeft gevoerd met de autoriteiten van Sint Maarten.

De regering deelt niet de zorg van de leden van de D.P-Sint-Maarten-fractie over de nadelige gevolgen voor het kooptoerisme. Zoals in de nota naar aanleiding van het nader verslag is aangegeven, zijn vele goederen op Sint Maarten goedkoper dan in de landen in de regio, en er wordt daarom niet verwacht dat toeristen zich zullen laten weerhouden door de mogelijkheid van een dubbele controle. De dubbele controles en de gevallen waarbij door cumulatie de toelatingseisen op grond daarvan zwaarder worden, zijn immers gering.

Ook bevestigt de regering gaarne tegenover de aan het woord zijnde fractie dat de definitie van vreemdeling in artikel 2 van het verdrag onverlet laat dat de bepalingen van de Landsverordening Toelating en Uitzetting (P.B. 1966, no.17) worden toegepast.

Op het punt van de dubbele toelatingsvereisten, waarover de D.P.-Sint-Maarten-fractie een opmerking maakt, herhaalt de regering dat deze dubbele toelatingsvereisten alleen zullen gelden voor aangewezen vluchten, dus niet voor iedereen die Sint Maarten bezoekt.

Wat betreft de opmerkingen van de verschillende fracties met betrekking tot de Commissie, wijst de regering op de beantwoording van eerdere vragen dienaangaande van vergelijkbare strekking. De leden van de Commissie worden benoemd door de Nederlands-Antilliaanse regering in overleg met de autoriteiten van Sint Maarten en met de Koninkrijksregering en door de Franse regering. De leden van de Commissie blijven verantwoordelijk aan hun regeringen.

De Minister van Buitenlandse Zaken,

H. A. F. M. O. van Mierlo

Naar boven