22 054
Wapenexportbeleid

nr. 98
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 7 maart 2006

In de vaste commissie voor Economische Zaken1 bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen ter beantwoording voor te leggen aan de staatssecretaris van Economische Zaken en de minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 19 september 2005 inzake het Nederlandse wapenexportbeleid in 2004 (22 054, nr. 96).

De op 23 november 2005 toegezonden vragen zijn met de door de minister van Economische Zaken en de minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de minister voor Ontwikkelingssamenwerking, de staatssecretaris van Financiën en de staatsecretaris van Defensie, bij brief van 6 maart 2006 toegezonden antwoorden hieronder afgedrukt.

De voorzitter van de commissie,

Hofstra

De adjunct-griffier van de commissie,

De Veth

De leden van de PvdA-fractie hebben met veel belangstelling kennis genomen van de brief over het Wapenexportbeleid. Het is belangrijk dat er openheid is met betrekking tot de wapenexport. Daarom zijn deze leden ook heel positief over de publicatie van de wapenexportvergunningen op de website.

De leden van de PvdA-fractie vinden het jammer dat er over de exportvergunningen voor dual-use producten nog geen openheid van zaken wordt gegeven, terwijl een deel van de dual-use producten een militair of militair-industriële bestemming of toepassing heeft. Het is niet duidelijk in welk geval het wapenexport betreft en er een vergunningplicht is. Daarnaast is het van belang inzicht te krijgen in de export van chemische en nucleaire dual-use goederen zodat daarover helderheid is, wanneer, zoals in de afgelopen jaren, Nederlandse bedrijven en personen vanwege deze exporten in het nieuws komen.

Door de opname van een groot aantal rubrieken is er veel meer duidelijkheid over de aard van de vergunningen maar het is niet helemaal duidelijk wanneer een vergunning tijdelijk wordt verleend of dat het gaat om reparatie/onderhoud of om tijdelijke export voor een wapenbeurs of demonstratie.

Naar aanleiding van een aantal punten in de brief en bijlagen hebben de leden van de PvdA-fractie nog de volgende vragen.

3. Uitgangspunten van het wapenexportbeleid

Het tijdschrift Defense News (31 oktober jl. p.3) meldde onlangs dat de VS aan Israël heeft gevraagd een stop op wapenexporten naar Venezuela in acht te nemen. Is een vergelijkbaar verzoek ook aan Nederland gedaan? Is anderszins iets gebleken van Amerikaanse druk op Nederland om wapenverkopen aan Venezuela te staken? Welke positie neemt de regering zelf in ten aanzien van wapenexporten naar dit land?

Een Amerikaans verzoek om een stop op wapenexporten naar Venezuela in acht te nemen heeft Nederland niet ontvangen. Wel heeft de VS in het bilaterale verkeer diverse malen uiting gegeven aan zijn zorg omtrent de Venezolaanse wapenaankopen. Het Nederlandse beleid voor de uitvoer van militaire goederen naar Venezuela wordt bepaald door de toetsing aan het wapenexportbeleid. Gezien de Koninkrijksbelangen in de regio wordt daarbij in het bijzonder terughoudendheid in acht genomen bij de uitvoer van wapensystemen die een verstorende werking op de regionale stabiliteit kunnen hebben.

8. EU-samenwerking

Wordt, naast Noorwegen (zie paragraaf 8, p. 14 jaarrapportage), nog met andere niet-EU landen overleg gevoerd over de uitwisseling van informatie rond denials?

Roemenië en Bulgarije maken onderdeel uit van het gebruikelijke proces van notificeren van en consulteren over afgewezen vergunningaanvragen op basis van de EU-Gedragscode. Tussen Noorwegen en de Europese Unie is een aparte afspraak gemaakt op basis waarvan elk half jaar wederzijds informatie over afgewezen vergunningen wordt uitgewisseld.

Wat is de stand van zaken rond de herziening van de EU gedragscode? Klopt het dat een jaar nadat oorspronkelijk een akkoord bereikt had moeten worden de zaak momenteel vastzit? Kunt u aangeven waarom en op welke punten verschil van mening bestaat? Wanneer wordt een akkoord alsnog verwacht?

Zoals gemeld in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken d.d. 10 februari 2005 betreffende de uitvoering van de motie Koenders/Van der Laan (kamerstuk 29 800 V; Nr. 76) werd de inhoudelijke herziening van de EU Gedragscode vrijwel voltooid onder Nederlands Voorzitterschap, maar vormde de status van de Gedragscode nog onderwerp van overleg. Finale besluitvorming over omzetting van de EU Gedragscode in een Gemeenschappelijk Standpunt heeft nog niet plaatsgevonden. In Europees verband blijft Nederland erop aandringen de herziening en statuswijziging van de Gedragscode nu spoedig aan de Raad voor te leggen.

10. Doorvoer

Er is nu een vergunningenplicht voor militaire goederen die langere tijd in Nederland verblijven dan wel tijdens de doorvoer een bewerking ondergaan. Uitgezonderd de doorvoerzendingen naar een bevriend (partner)land of een bondgenoot of die bestemd zijn voor de EU-lidstaten, Navo-bondgenoten, Zwitserland, Australië, Nieuw-Zeeland en Japan. En een ad hoc vergunningenplicht voor doorvoerzendingen van militaire goederen die buiten de generieke vergunningplicht vallen, waarvan met name gebruik gemaakt wordt als er aanwijzingen bestaan dat een zending niet al onder de effectieve exportcontrole van het land van herkomst staat of dat een zending tijdens doorvoer over Nederlands grondgebied een andere dan bij de afgifte van de uitvoervergunning beoogde bestemming lijkt te krijgen. De leden van de PvdA vragen zich af waar de aanwijzingen in deze situatie vandaan komen. En of deze aanwijzingen bij de (tijdelijke) invoer al bekend zijn of tijdens het verblijf in Nederland bekend worden. Wordt deze ad hoc vergunningenplicht ook opgelegd aan een bevriend (partner)land of een bondgenoot of die bestemd zijn voor de EU-lidstaten, Navo-bondgenoten, Zwitserland, Australië, Nieuw-Zeeland en Japan wanneer eerder genoemde aanwijzingen bestaan?

De aanwijzingen die reden kunnen zijn om een ad hoc vergunningplicht op te leggen aan een doorvoertransactie kunnen op verschillende momenten en op verschillende plaatsen aan het licht treden. Al lang voordat de goederen in Nederland aankomen kan er informatie ontvangen worden dat er iets met een bepaalde zending aan de hand is. Zulke informatie, bijvoorbeeld een aanwijzing dat het risico van omleiding bestaat, kan afkomstig zijn van de exportcontrole collega’s uit het land waar de goederen oorspronkelijk vandaan komen maar kan bijvoorbeeld ook via inlichtingendiensten worden aangereikt. Echter zelfs tot aan het moment dat de goederen op het punt staan om het Nederlandse grondgebied weer te verlaten kunnen zich zulke aanwijzingen aandienen, bijvoorbeeld omdat de douane bij het reguliere toezicht op grensoverschrijdende goederenstromen tegen een uitgaande zending aanloopt waarvan de begeleidende papieren vraagtekens oproepen. Een voorbeeld van het laatste is gegeven in het verslag van het voorgaande schriftelijk overleg (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 054, nr. 86). Dat het in dat geval een zending uit Duitsland afkomstige goederen van Amerikaanse oorsprong betrof geeft al aan dat de ad hoc vergunningplicht ook aan zendingen van en naar bondgenoten opgelegd kan worden.

Vragen over de verleende exportvergunningen:

De gewijzigde vergunning van 21 oktober 2004 (nr. 24 971 171) voor radarapparatuur naar Singapore. Deze heeft een waarde van € 2,28 mln.. Aangezien sinds 2001 geen vergunningen meer van die grootte zijn afgegeven is de vraag waar deze wijziging betrekking op heeft.

De oorspronkelijke vergunning met een waarde van € 7 820 000,– betrof een leverantie van onderdelen voor in Frankrijk te produceren radarapparatuur. Nadat het de exporteur bekend werd dat de Franse radarapparatuur uiteindelijk zou worden geleverd aan het Singaporese ministerie van Defensie is de oorspronkelijke vergunning met bestemming Frankrijk in 2002 vervangen door een vergunning voor uitvoer naar Frankrijk met vermelding van de eindbestemming Singapore. Deze aanvulling op de bestemmingsinformatie heeft destijds wel een nieuwe politieke toetsing doorlopen, maar is niet verwerkt in de rapportagecijfers. Dat daaropvolgende verlengingen en vervangingen evenmin op Singapore zijn geboekt, is verklaarbaar door het feit dat restwaarden van een oorspronkelijke vergunningwaarde die al eens in een jaarrapport is opgenomen ter voorkoming van dubbeltellingen niet nogmaals worden opgenomen. Zulke restwaarden worden echter wel als waarde van de vergunning bij de gegevens in de maandoverzichten van afgegeven vergunningen opgenomen. Deze maandoverzichten dienen geen statistisch doel en derhalve is het bij die overzichten niet van belang om dubbeltellingen te voorkomen.

Een gewijzigde vergunning van 15 juli 2004 (nr. 24 556 115) valt op. Deze is voor radarapparatuur ter waarde van € 2,23 mln. via de VS aan Taiwan en lijkt niet bestemd voor onderzeeboten. Volgens de afspraken met China zou Nederland naast haar verplichtingen voor de onderzeeërs, geen andere militaire waar leveren aan Taiwan. Hoe verhoudt deze levering zich met de eerder genoemde afspraken.

De bij deze vergunning vermelde waarde is een restwaarde van een vergunning die oorspronkelijk in 1996 is verleend. Een vergunning voor de uitvoer van militaire goederen heeft een basislooptijd van een jaar en kan steeds één maal onder hetzelfde vergunningnummer met nog een jaar verlengd worden. Als er na die twee jaar nog een ongebruikte waarde resteert kan hiervoor een nieuwe vergunning worden afgegeven die na een jaar weer kan worden verlengd en dat kan in theorie worden herhaald totdat de restwaarde nul is. Het bedrag van € 2,3 miljoen geeft derhalve niet aan dat er in 2004 voor die waarde is uitgevoerd, maar geeft de ruimte aan die deze vergunning nog bood.

Dit verschijnsel van opeenvolgende verlengingen en vervangingen met afnemende restwaarden komt vooral voor bij vergunningen die samenhangen met langlopende after sales- of onderhoudscontracten. Voor de rapportage betekent dit dat de totale waarde van zo’n contract is opgenomen in de cijfers over het jaar waarin de oorspronkelijke vergunning werd afgegeven. De restwaarden in daaropvolgende jaren worden niet in de officiële rapportage opgenomen omdat dit even zovele dubbeltellingen zou opleveren. Bij de gegevens die over alle per kalendermaand afgegeven militaire vergunningen op de website worden gezet zijn zulke restwaarden wel als waarde van de desbetreffende vergunning vermeld. Daar hoeft de methodologie ter voorkoming van dubbeltellingen (zie de inleiding van bijlage 1 van het jaarrapport) immers niet toegepast te worden.

De specifieke vergunning voor uitvoer naar de VS met als eindbestemming Taiwan, waarnaar in de vragen van PvdA en SP verwezen wordt, behelst de levering van reservedelen voor de DA08 en STIR radarsystemen die in de tweede helft van de jaren 80 onder een door Nederland goedgekeurde licentie in de Verenigde Staten zijn geproduceerd en vanuit de VS aan Taiwan geleverd zijn. Weliswaar vonden de systeemleveranties plaats na 1 februari 1984, de datum van het Joint Communiqué met China, maar de contracten rond deze leveranties, waaronder een contract van het toenmalige Hollandsche Signaal Apparaten met de Taiwanese overheid voor de levering via de VS van bepaalde onderdelen, waren van eerder datum en vormden aldus «aangegane verplichtingen» waarop het Joint Communiqué geen betrekking had. Net als het geval is bij de onderzeeboten worden naleveranties ten behoeve van het operationeel houden van de eerder geleverde systemen toegestaan.

De Kamer is in 1990 middels het antwoord op schriftelijke vragen van de leden Van Gijzel (PvdA), Tommel (D66) en Van Es (GroenLinks) over het exporteren van radarsystemen naar Taiwan geïnformeerd over deze zaak en over hoe de relatie met het Joint Communiqué gezien werd (Tweede Kamer, vergaderjaar 1989–1990, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 313).

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met veel belangstelling kennisgenomen van de brief. Deze leden hebben de volgende vragen en opmerkingen.

Herinnert u zich eerdere toezeggingen om gegevens over dual-use vergunningen via de exportcontrole website te presenteren (vraag & antwoord 1 en 2, GroenLinks fractie, schriftelijke vragenronde wapenexportbeleid 2003)? Waarom is nog steeds geen begin daarmee gemaakt?

Het vinden van een format dat de Kamer op overzichtelijke wijze nuttige informatie verschaft over afgegeven exportvergunningen voor dual use goederen bleek niet eenvoudig. Niettemin zal in maart de eerste informatie over afgegeven dual use vergunningen op de EZ-website verschijnen.

Bent u van mening dat ook de export van dual-use goederen deel uitmaakt van het wapenexportbeleid? Waarom blijft dit vrijwel geheel buiten beschouwing in het jaarrapport wapenexportbeleid en worden bijvoorbeeld ook Kamervragen hieromtrent niet vermeld in de bijlage 7?

Nee. Mijns inziens is er een veel duidelijker verband tussen dual use goederen en het non-proliferatiebeleid ten aanzien van massavernietigingswapens dan tussen dual use goederen en het wapenexportbeleid. Zoals in het verslag van een eerder schriftelijk overleg over deze materie werd aangegeven (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 054, nr. 86) gaat het bij dual use goederen veelal om goederen die normaliter civiel gebruikt worden maar die ook een rol kunnen vervullen bij de ontwikkeling of de productie van massavernietigingswapens of het type raketten waarmee zulke wapens tegen verafgelegen doelen kunnen worden ingezet. De exportcontrole en de afwegingen die daarbij een rol spelen zijn dan ook veel meer gericht op het specifieke eindgebruik van de goederen dan op een toetsing van de politieke en militaire situatie in en om het land van bestemming. In een brief van 3 november 2004 over de exportcontrole op dual use goederen (vergaderjaar 2004–2005, 22 054, nr. 83) en in de gelijkertijd verstrekte antwoorden op vragen van de leden Van Velzen (SP), Van der Laan (D66) en Karimi (GroenLinks) (Aanhangsels en Handelingen II, vergaderjaar 2004–2005, respectievelijk de nrs. 310, 311 en 312) is getracht het bijzondere karakter van de controle op zulke goederen inzichtelijk te maken, zodat ook het onderscheid tussen de exportcontrole op dual use goederen en het wapenexportbeleid helder zou worden.

Niet alleen zijn dual use goederen geen wapens in de zin van de lijst militaire goederen en staat bij de beoordeling van dual use aanvragen het eindgebruik veel centraler dan het land van bestemming, maar ook zijn dual use vergunningen dermate verschillend van aard en toepassingsbereik, dat zij zich niet lenen voor geaggregeerde rapportage in een jaarrapport. Zo geldt voor de overdracht van dual use goederen binnen de Europese Unie slechts voor een heel gering aantal goederen een vergunningplicht. Daarnaast is voor de uitvoer naar belangrijke handelspartners zoals de VS, Zwitserland en Japan voor het overgrote deel van de dual use goederen een communautaire algemene vergunning beschikbaar. Ook worden er tal van zogenaamde globale vergunningen verstrekt voor uiteenlopende combinaties van goederen voor uiteenlopende combinaties van landen. Om deze redenen kan in de praktijk alleen per vergunning zinvolle informatie worden verschaft.

Gelet op het onderscheid tussen het non-proliferatiebeleid en het wapenexportbeleid geeft de regering er de voorkeur aan om ook enig onderscheid in de aard van rapportage te handhaven en dat is dan ook de reden dat de opsomming van de in het verslagjaar gestelde schriftelijke vragen zich in het jaarrapport over het wapenexportbeleid beperkt tot de vragen over dat beleidsterrein. Ik wijs er op dat de Kamer naast het algemeen overleg over het wapenexportbeleid zelf ook apart algemeen overleg over het non-proliferatiebeleid voert (laatstelijk 1 juli 2004).

Herinnert u zich het antwoord op vragen van het lid Karimi (Aanhangsel van de Handelingen nr. 1007, vergaderjaar 2003–2004, antwoord 5 en 6) waar wordt gezegd: «Nationaal wordt gewerkt aan verdere verbetering van implementatiewetgeving op het gebied van non-proliferatie, onder meer in het kader van een herziening van de In- en Uitvoerwet.» Kunt u aangeven welke verbeteringen sindsdien zijn gemaakt en welke nog in voorbereiding zijn?

Het afgelopen jaar is er helaas vertraging opgetreden. Een belangrijke oorzaak daarvan waren nieuwe ontwikkelingen, zoals de voorbereiding van een nieuwe Algemene Douanewet. Het ligt in de bedoeling dat deze nieuwe wet de verouderde In- en uitvoerwet in 2007 zal vervangen als grondslag voor het controleregime voor strategische goederen. De verdere verbetering van implementatiewetgeving op het gebied van non-proliferatie betreft echter vooral dienstverlening in plaats van goederenexport. Zo wordt gewerkt aan een wettelijke basis om de verlening van bepaalde vormen van technische assistentie in het buitenland die kan bijdragen tot de vervaardiging van massavernietigingswapens aan banden te leggen. Noch de huidige In- en uitvoerwet noch de nieuwe Algemene Douanewet blijken echter hiervoor geschikt, aangezien zij zich richten op grensoverschrijdend goederenverkeer. Het aanpakken van bovenbedoelde dienstverlening vergt een nieuwe wet in formele zin. Hetzelfde geldt voor de aanpak van brokering (het «regisseren» van wapentransacties tussen derde landen). Momenteel wordt dit in elk geval deels gecontroleerd op grond van het Besluit financieel verkeer strategische goederen. De intentie is om ook deze activiteit onder te brengen in de nieuwe wet.

Kunt u – min of meer analoog aan het in 2004 verstrekte openbare overzicht – een overzicht geven van sindsdien opgelegde catch-alls?

Ja.

DatumProductLand van bestemmingVergunning aangevraagdVergunning verleningOpmerkingen
15-12-05Röntgen diffractie apparatuur (onderdelen voor)IndiaNee  
15-12-05Röntgen diffractie apparatuur (onderdelen voor)IndiaJa, sondageNee 
09-12-05VliegtuigmotorenIranNee  
02-09-05Aluminium platenIranNee  
28-08-03Röntgen diffractie apparatuur (onderdelen voor)IndiaNee  

Wanneer wordt de toegezegde informatie (verslag van een schriftelijk overleg, 2 maart 2005, 22 054, nr. 86, p. 23) over doorvoer van militaire goederen openbaar gemaakt? Bevat deze informatie naast de eindbestemming, een omschrijving, en waarde ook het aantal stuks doorgevoerde goederen? Het maakt immers een groot verschil of één of vijftig tanks, vijf of vijfhonderd geweren worden doorgevoerd. Gaat het bij deze informatieverstrekking om militaire goederen die zowel in het kader van de Wet wapens en munitie, als de In- en uitvoerwet worden doorgevoerd (zowel de consenten als meldingen)?

In genoemd verslag is aangegeven dat afhankelijk van het aantal meldingen dat ontvangen wordt ofwel in de jaarrapportage over 2005 dan wel op de website over het thema exportcontrole van het ministerie van Economische Zaken, www.exportcontrole.ez.nl, een overzicht van de doorvoermeldingen gepresenteerd zal worden. Naar het zich laat aanzien biedt de website voor zo’n veelheid aan gedetailleerde informatie het meest geëigende publicatiemedium en zal gekozen worden voor maandelijkse overzichten. De verwachting is dat deze zomer, ongeveer gelijktijdig met het verschijnen van het jaarrapport over 2005, de maandoverzichten m.b.t. dat jaar geplaatst zullen kunnen worden.

Met betrekking tot de vraag om vermelding van aantallen geldt naar analogie van de maandoverzichten inzake de afgegeven vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen dat de combinatie van waarde en aantallen beschouwd wordt als een commercieel vertrouwelijk gegeven. Omdat de Nederlandse wapenexportrapportage (maar ook die van onze EU partners) de waarde centraal stelt als maat voor de omvang van die export worden waarden wel en aantallen of hoeveelheden niet in de openbare overzichten vermeld. Met betrekking tot de doorvoermeldingen zijn aantallen en hoeveelheden vanuit het oogpunt van handhaving echter veel relevanter dan de waarde. Bovendien geldt dat de waarde geen functie ten behoeve van internationale vergelijking heeft omdat andere landen voor zover bekend geen gegevens verstrekken over doorvoer van militaire goederen. In het geval van de doorvoermeldingen zullen de overzichten derhalve wel de aantallen en hoeveelheden vermelden maar niet de waarde.

Het gaat bij de aangekondigde maandoverzichten met gegevens over individuele doorvoermeldingen om meldingen die in het kader van de In- en uitvoerwet verricht worden. In veel gevallen worden de meldingen echter feitelijk verricht door middel van een aanvraag van een consent voor het doen binnenbrengen van wapens ingevolge de Wet wapens en munitie. Ter voorkoming van dubbele administratieve lasten is bij de introductie van de meldplicht ingevolge de In- en uitvoerwet immers bepaald dat een consentaanvraag als zodanig zal worden aanvaard indien daarbij de doorvoerbestemming al vermeld kan worden.

Welke 35 bedrijven zijn betrokken bij de doorvoer van strategische goederen? (Laatste wijziging: «Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 29 september 2004, nr. WJZ 4 059 678, houdende enkele voorzieningen met betrekking tot strategische goederen krachtens artikel 7 van de In- en uitvoerwet,» 29 september 2004.)

Zoals vermeld in de toelichting op genoemde Regeling is het aantal van 35 gebaseerd op een schatting op grond van empirische gegevens van de Douane Noord / centrale dienst voor in- en uitvoer. De schatting van het gemiddelde aantal bedrijven dat per jaar naar verwachting met de regeling zou worden geconfronteerd werd gemaakt in het kader van de ACTAL-toets. Daartoe is gekeken hoeveel verschillende vervoerders, expediteurs, reders, e.d. gemiddeld in de voorafgaande jaren een doorvoerconsent in het kader van de Wet wapens en munitie hadden aangevraagd. Het gaat dus niet om een specifieke groep van 35 bedrijven, maar om een schatting van een jaarlijks gemiddelde van 35 bedrijven.

Dat neemt niet weg dat de regering de namen en adresgegevens van de aanvragers van uitvoer- en doorvoervergunningen hoe dan ook niet openbaar wil maken en dat ook niet zal doen voor wat betreft bedrijven die in het verleden wel eens doorvoerconsenten in het kader van de Wet wapens en munitie hebben aangevraagd. De genoemde Regeling is overigens niet de laatste wijziging op het terrein van de doorvoer van strategische goederen omdat de Regeling na enkele maanden in juridische zin vervangen werd door het Besluit van 10 december 2004, houdende de zevenentwintigste wijziging van het In- en uitvoerbesluit strategische goederen (Staatsblad Jaargang 2004, nr. 674). Materieel veranderde er echter niets.

Uitgaande van een jaarlijkse scancapaciteit van de Douane van 75 000 containers (Algemene Rekenkamer, «Gebruik van grenscontroles bij terrorismebestrijding», Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 315, nrs. 12, p. 43.), gegeven dat elke dag 22 000 containers de Rotterdamse haven passeren en gegeven dat de prioriteit ligt bij controle van goederen die de EU binnen komen of naar de Verenigde Staten vertrekken, welke waarborgen zijn er dat ook de lading die vertrekt naar buiten de EU en VS aan een gedegen controle wordt onderworpen? Welke status heeft deze controle in de prioriteitenstelling van de Douane?

Voorop gesteld dient te worden dat alle goederen, zowel goederen die de EU binnenkomen als goederen die de EU verlaten, zijn onderworpen aan douanecontroles. De omvang van het goederenverkeer is zodanig dat de douanecontroles wel selectief moeten zijn. De douane past risico-analyse toe ten einde de controles zo effectief mogelijk te laten zijn. Daarnaast maakt de douane gebruik van scan-apparatuur. De prioriteit van de douanecontroles ligt bij goederen die de EU binnenkomen. Van alle scan-controles die in Rotterdam worden verricht ziet 10% op uitgaande goederen. Slechts een deel daarvan ziet op goederen die naar de Verenigde Staten gaan.

Een ontwikkeling is dat de aandacht voor de controle op uitgaande goederen toeneemt. Door de EU is wetgeving ontwikkeld, waardoor het verplicht wordt om voordat goederen de EU verlaten zgn. pre-departure gegevens aan te leveren bij de douane. Dit betekent kort gezegd dat de douane meer tijd krijgt om risico-analyses toe te passen en controles op uitgaande goederen uit te voeren dan nu het geval is.

Welke stappen worden momenteel gezet om de geconstateerde gebreken in de aansturing van de douane door de Ministeries van Financiën, Justitie en Economische Zaken te verbeteren (Rekenkamerrapport «Gebruik van grenscontroles bij terrorismebestrijding», p. 29)?

Zoals in de reactie van regeringzijde op het Rekenkamerrapport (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 30 315, nr. 2, p. 52) is aangegeven, sluit het ministerie van Financiën over de aansturing van de Douane voor de VGEM-taken (veiligheid, gezondheid, economie en milieu) kaderovereenkomsten af met de ministeries die de beleidsverantwoordelijkheid voor de te handhaven wet- en regelgeving dragen. In deze kaderovereenkomsten, die inmiddels bestaan voor de relatie met de ministeries van V&W, OCW, VWS, LNV, VROM en EZ, is bijvoorbeeld vastgelegd dat jaarlijks in overleg met betrokken partijen per regeling een handhavingsplan wordt opgesteld.

Tot de regelingen waarop de medio 2005 afgesloten kaderovereenkomst met het ministerie van Economische Zaken ziet, behoort het In- en uitvoerbesluit strategische goederen. Met het ministerie van Justitie wordt momenteel gesproken over de totstandkoming van een kaderovereenkomst waarin onder meer afspraken zullen worden gemaakt over de Douane inzet op de Wet wapens en munitie. De Algemene Rekenkamer heeft overigens geen gebreken gesignaleerd in de aansturing van de Douane door het ministerie van Financiën zelf.

Welke maatregelen worden getroffen om niet effectieve risicoanalyse te verbeteren?

De methode van risico-analyse is een dynamisch en cyclisch proces dat de douane helpt bij het selecteren van goederen die fysiek gecontroleerd moeten worden. De resultaten van de ingestelde controles worden gebruikt voor de actualisering van de risico-analyse. Op landelijk niveau voert het Douane Informatiecentrum risico-analyses uit aan de hand van ladingsbescheiden, goederenstromen, vervoersproces en informatie van douanediensten uit andere landen. Deze risico-analyse wordt aangevuld met de risico-analyse op het niveau van douanekantoren. Er kan daarom niet worden gesproken van niet effectieve risico-analyses, maar wel van een methode die constant wordt bijgesteld.

Kan de regering meedelen wat uiteindelijk is gebeurd met de munitie aan boord van een Jordaans schip dat in Vlissingen en Duitsland werd geweigerd? (Rekenkamerrapport «Gebruik van grenscontroles bij terrorismebestrijding», p. 37.)

De munitie bevond zich niet aan boord van het geweigerde Jordaanse schip, maar aan boord van een marineschip, dat enkele dagen na het Jordaanse schip de containerhaven van Vlissingen zou aandoen.

Kan de regering uitleggen waarom in de concept versie van de gedragscode wapenuitvoer geen gezamenlijk EU-doorvoerbeleid betreffende militaire goederen is opgenomen? Is dit gezien zowel bestrijding van terrorisme als handhaving van de wapenexportrichtlijnen niet wenselijk?

Eén aspect van de herziening van de Gedragscode betreft de uitbreiding van de reikwijdte hiervan naar doorvoer. In de context van de bredere discussie over het juridisch bindend maken van de Gedragscode werd tot dusver nog geen overeenstemming hierover bereikt. Wel is in de User’s Guide to the European Union Code of Conduct on Arms Export van 11 januari 2006 doorvoer al opgenomen in de definitie van een exportvergunning. Dit betekent dat er politiek bindende overeenstemming bestaat de doorvoer van strategische goederen, voor zover reeds gecontroleerd, te toetsen aan de criteria van de Gedragscode. Ook werd in de User’s Guide overeengekomen dat de regels voor de uitwisseling van zgn. denial notifications ook voor gecontroleerde doorvoer gelden.

Heeft de regering inzicht in de omvang van de totale doorvoer door Nederland, die niet in Nederlands eigendom komt, waarop de doorvoer wetgeving van toepassing is (met en zonder overlading)?

Het overzicht van de afgegeven doorvoervergunningen zoals opgenomen in de Jaarrapporten over het wapenexportbeleid geeft in combinatie met de maandelijkse overzichten van doorvoermeldingen die op de website geplaatst zullen worden een beeld van de doorvoer van militaire goederen waarop de doorvoerbepalingen van het In- en uitvoerbesluit strategische goederen van toepassing zijn.

Wat is de reactie van de Regering geweest aan het Europees Parlement dat opriep de levering van Nederlandse korvetten aan Indonesië te stoppen? (zie ondermeer Telegraaf 3 juni 2005)?

In zijn oproep de order «onmiddellijk» te stoppen verzocht de Spaanse Europarlementariër, de heer Romeva, niet om een reactie van de Regering.

Kunt u aangeven of de verstrekte vergunning voor Bangladesh (12 mei 2004) een vervolgorder is in het kader van eerder geleverde apparatuur voor een in Zuid-Korea gebouwd fregat, of dat dit voor een ander wapensysteem bestemd is. Hoe beoordeelt u deze vergunning, vooral in het licht van criterium 8?

De bewuste vergunning is een «after sales» vergunning t.w.v. USD 2.8 mln. voor de uitvoer van radarsystemen. De vergunning gaat terug op een in 2000 verleende vergunning voor de levering van radar en optische apparatuur voor een in Zuid-Korea gebouwd marineschip. Gelet op het bedrag van de transactie kan niet gesteld worden dat deze vergunning ernstige afbreuk zou doen aan de duurzame ontwikkeling van Bangladesh. De militaire uitgaven van Bangladesh zijn evenmin disproportioneel hoog in vergelijking met de sociale uitgaven. Bij de toetsing aan criterium 8 wordt overigens tevens rekening gehouden met legitieme behoeften aan defensie en veiligheid van het land. Bangladesh is een kuststaat in een regio waar piraterij een probleem vormt.

Bent u bekend met het raport van de Monitoring Group on Somalia (S/2005/625)1? Zo ja, hoe beoordeelt u het onderhavige rapport?

Ja. Het rapport komt, op basis van een analyse van trends met betrekking tot schendingen van het wapenembargo in Somalië, tot de conclusie dat een nieuwe, verbeterde aanpak nodig is om illegale wapenhandel te bestrijden. De Monitoring Group staat een geïntegreerde benadering voor met als belangrijkste oogmerk de inkomstenstroom van lokale machthebbers te verminderen die aangewend wordt voor de aankoop van wapens. Het gaat hier met name om inkomsten uit de verkoop van houtskool en visserij-licenties. De Monitoring Group onderkent dat haar voorstel geen impact zal hebben op wapendonaties van naburige staten.

Hoe beoordeelt u de Ethiopische schendingen van het wapenembargo tegen Somalië?

In het rapport stelt de Monitoring Group te kunnen aantonen dat de Ethiopische regering in strijd met het wapenembargo betrokken is geweest bij de levering van wapens aan de Transitional Federal Government of Somalia (TFG). De schendingen moeten volgens Ethiopië gezien worden als onderdeel van Ethiopië’s pogingen het gezag van de TFG uit te breiden en te voorkomen dat Somalië verder afglijdt naar anarchie. Ethiopië heeft een lange en onbewaakte grens met Somalië en vreest voor een instroom van vluchtelingen en terroristen. Ethiopië is van mening dat het met de training en bewapening van TFG troepen een bijdrage aan het vredesproces levert. De regering is van mening dat deze schendingen van het wapenembargo door Ethiopië dienen te worden beëindigd.

Hoe beoordeelt u de bevinden van de Monitoring Group on Somalia over Jemen, dat evenzeer het embargo schendt?

In het rapport stelt de Monitoring Group te kunnen aantonen dat de Jemenitische regering in strijd met het wapenembargo betrokken is geweest bij de levering van wapens aan de TFG. De bevindingen van de Monitoring Group zijn juist. De Jemenitische autoriteiten erkennen dat zij onder meer wapens en gevechtskleding hebben geleverd aan de Somalische regering.

Heeft de Nederlandse regering onderhavige bevindingen aan de orde gesteld bij de Ethiopische regering? Zo ja, hoe luidde de reactie van de Ethiopische regering? Zo nee, bent u bereid dit zo spoedig mogelijk te doen?

Onderhavige bevindingen zijn nog niet aan de orde gesteld bij de Ethiopische regering, maar gelijkluidende bevindingen uit het vorige rapport wel. Nederland heeft dit niet unilateraal gedaan maar in EU-verband. Op 29 maart 2005 heeft de Nederlandse ambassadeur te Addis Abeba in zijn hoedanigheid van EU-Voorzitter namens Luxemburg zorgen geuit over de schending van het wapenembargo door Ethiopië in een gesprek met de Ethiopische State Minister of Foreign Affairs. Deze legde uit dat Ethiopië niet de bedoeling had het VN embargo te schenden, maar wel het eigen grondgebied dient te beschermen. Ethiopië meende dit te bevorderen door de leveringen aan de TFG.

De Britse ambassadeur stelde, in zijn hoedanigheid van lokale vertegenwoordiger van het EU Voorzitterschap, de schendingen van het wapenembargo aan de orde tijdens de dialoog in het kader van artikel 8 Cotonou op 19 juli 2005. In haar reactie stelde de Ethiopische regering het vredesproces in Somalië te steunen, maar geen pro-actieve rol te willen spelen aangezien dit contra-productief zou kunnen werken. Wel was zij van mening dat het wapenembargo diende te worden nageleefd.

Heeft de Nederlandse regering onderhavige bevindingen aan de orde gesteld bij de Jemenitische regering? Zo ja, hoe luidde de reactie van de Jemenitische regering? Zo nee, bent u bereid dit zo spoedig mogelijk te doen?

In EU-verband is de schending van het wapenembargo en de daaruit volgende veroordeling door de VN-Veiligheidsraad op 25 januari 2006 aan de orde gesteld bij de Jemenitische overheid. De EU wees er op dat zolang het wapenembargo van kracht is, Jemen geen wapens mag leveren aan Somalië. Bovendien werd gewezen op het gevaar dat deze wapens in verkeerde handen terecht zouden komen. Tijdens haar werkbezoek aan Jemen heeft de minister voor Ontwikkelingssamenwerking bij de president en de minister van Buitenlandse Zaken erop aangedrongen het wapenembargo te respecteren en géén wapens te leveren. De Jemenitische autoriteiten verdedigen hun handelswijze door te wijzen op de noodzaak van het ondersteunen van het legitieme gezag in Somalië in het kader van het bevorderen van de stabiliteit in de regio.

Het rapport noemt een ander land dat zich schuldig maakt aan het schenden van het door de VN ingestelde wapenembargo. Is het u reeds bekend welk land hiermee wordt bedoeld?

Neen.

Wat betekenen deze ontwikkelingen voor de Nederlandse bilaterale inzet ten aanzien van Ethiopië en Jemen? Bent u bereid aan te dringen op maatregelen om deze schendingen te stoppen?

Handhaving van het wapenembargo zal bij elke opportune gelegenheid aan de orde worden gesteld bij de Ethiopische autoriteiten. Daarbij zal worden aangedrongen op beëindiging van de schendingen. De dialoog in het kader van artikel 8 Cotonou leent zich bij uitstek hiervoor.

Jemen voert ten aanzien van Somalië een actieve diplomatie die successen oplevert, zoals het bijeenbrengen van de Somalische leiders op de recente topontmoeting te Aden. Jemen zoekt frequent de dialoog over Somalië met vertegenwoordigers van de internationale gemeenschap. Dat biedt gelegenheid om de kwestie van de wapenleveranties bij de Jemenitische regering aan de orde te stellen zoals door de minister voor Ontwikkelingssamenwerking in februari 2006 is gedaan.

Het rapport stelt dat partijen die zich schuldig maken aan schendingen van het wapenembargo als belangrijkste inkomstenbron houtskool en vis hebben. Welke landen importeren houtskool en vis uit Somalië?

Uit paragraaf 89 van het bedoelde rapport blijkt dat de belangrijkste markten voor houtskool uit Somalië Saoedi-Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en Jemen zijn. Ook Ethiopië importeert houtskool en vis uit Somalië.

Bent u bereid om in EU-verband de wederom geconstateerde schendingen van het wapenembargo tegen Somalië hoog op de agenda te zetten? Zo nee, waarom niet?

Ja, ik ben bereid om de schendingen van het wapenembargo tegen Somalië te agenderen. Zie voorts het antwoord op de vraag over de Nederlandse bilaterale inzet ten aanzien van Ethiopië en Jemen.

De leden van de SP-fractie hebben met veel belangstelling kennis genomen van de brief. Zij hebben enkele vragen en opmerkingen.

Is Nederland als belangrijkste co-producent van de Leopards geconsulteerd over de verkoop van 298 surplus Leopard 2 tanks door Duitsland aan Turkije («Germany in Deal To Supply Tanks to Turkey», Reuters, 8 november 2005)? Zo ja, wat is uw reactie geweest? Zo nee, waarom niet?

Nederland is over de verkoop van overtollige Leopard 2 tanks door Duitsland aan Turkije niet geconsulteerd door Duitsland. Aangezien met de EU-Gedragscode Duitsland en Nederland hetzelfde toetsingkader voor de uitvoer van strategische goederen hanteren en Duitsland tevens een NAVO-bondgenoot is, was consultatie in dit geval onnodig.

Nederland is overigens geen co-producent van de Leopard 2 tanks maar er zijn ingevolge de compensatie-afspraken die gemaakt werden bij de aanschaf voor de Leopard 2 tanks voor de Nederlandse landmacht wel Nederlandse bedrijven betrokken bij de toeleverantie van onderdelen voor de Leopard 2. Aangenomen mag worden dat zulke onderdelen door de producent van de Leopard 2 ook in de tanks voor de Duitse landmacht zijn verwerkt.

Herinnert u zich eerdere toezeggingen om met terugwerkende kracht overzichten van wapenexportvergunningen op uw website te plaatsen? Wanneer zal een begin worden gemaakt met het plaatsen van vergunningen van voor 2004?

Nee, maar ik zou mij kunnen voorstellen dat dit ten aanzien van de in 2003 afgegeven vergunningen op enig moment nog wel gebeurt. De prioriteit voor de rapportages via de website www.exportcontrole.ez.nl ligt vooralsnog bij het toevoegen van actuele maandoverzichten en de introductie van vergelijkbare overzichten met betrekking tot dual use goederen en doorvoermeldingen. Over de jaren vóór 2003 zijn de gegevens middels computeruitdraaien aan de Kamer verstrekt alsook via een beroep op de Wet openbaarheid bestuur beschikbaar gekomen voor «Campagne tegen wapenhandel».

Onlangs werd in de Jakarta Post (27 oktober 2005) gesteld dat bij de levering van vier korvetten aan Indonesië voorzien is in een export van 1,9 miljard dollar. Is dit juist?

De regering acht dit bijzonder hoog en verwacht thans dat de waarde van de nog te verlenen uitvoervergunningen voor de vier door Schelde Naval Shipbuilding te bouwen schepen dichter bij een totaalbedrag van om en nabij de € 300 miljoen zal uitkomen.

Herinnert u zich de kritische houding van uw voorgangers ten opzichte van leveranties van militaire en dual use goederen aan Indonesië? Kunt u aangeven wat op dit moment uw houding is ten opzichte van de verschillende krijgsmachtstaven?

Ja. De geboekte vooruitgang in de door de huidige regering ingezette hervormingen van de veiligheidssector is hoopgevend, alhoewel dit proces nog zeker een tijd zal duren. De regering blijft dit hervormingsproces nauwlettend volgen.

Is het juist dat er voor 2,3 miljoen euro aan radarapparatuur aan Taiwan is geleverd? Hoe staat dit in verhouding met het gevoerde een-China beleid waarbij alleen naleveranties voor de Taiwanese onderzeeërs geleverd zouden mogen worden? Deelt u mijn mening dat het uitgesloten is dat bovengenoemde radarleverantie kan vallen onder deze naleveranties? Welke maatregelen gaat u treffen om een herhaling van deze verkeerde vergunningverlening te voorkomen?

Zie hiervoor het antwoord op de vergelijkbare vraag van de leden van de PvdA-fractie.

Kunt u garanderen dat de leveranties met eindbestemming Rusland ook daadwerkelijk niet verder zijn geëxporteerd? Waarom heeft u besloten van deze vergunningen een doorvoervergunning te maken? Kunt u garanderen dat deze militaire goederen niet in Tsjetsjenië zijn beland? Zo nee, waarom heeft u een vergunning afgegeven?

Zoals in de aanbiedingsbrief bij het jaarrapport 2004 werd aangegeven, betrof het hier een vergunning voor een doorvoertransactie die in eerste instantie abusievelijk als uitvoervergunning was opgenomen in de tussentijdse rapportage over de eerste helft van 2004. Het ging om een doorvoer van vizierkijkers. De Amerikaanse producent van deze vizierkijkers heeft productievestigingen in verschillende landen en distribueert een gedeelte daarvan via Nederland. Omdat het langzame doorvoer betreft en niet alle kijkers in de VS zijn geproduceerd geldt voor dit type distributie een vergunningplicht. Daar voor de transactie op Rusland echter al een Amerikaanse vergunning was verkregen, is, conform het uitgangspunt dat Nederland de toetsing die reeds door bondgenoten met een adequaat exportcontrolesysteem is verricht bij doorvoer niet nog eens over gaat doen, na controle van de benodigde documenten een doorvoervergunning verstrekt.

Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat in de overzichten een viertal vergunningen te vinden zijn van elk 1 euro voor handvuurwapens en hulzen? Deelt u mijn mening dat het niet aannemelijk is dat een vergunning voor de export van 12 pistolen een waarde van 1 euro vertegenwoordigt? Op welke wijze worden deze exportwaardes vastgesteld?

De waarde van handvuurwapens of munitie die reeds lange tijd in het bezit zijn van particulieren of overheidsinstanties is moeilijk vast te stellen. Na het verstrijken van de commerciële afschrijvingstermijn moet douanetechnisch toevlucht genomen worden tot een fictieve waardevermelding op de vergunning. Administratief levert een nulwaarde in de computerbestanden een probleem op. De export van de twaalf pistolen uit de vraag betrof een zending van dienstwapens van de politieschool in Apeldoorn ter reparatie naar de fabrikant in Duitsland. Hiervoor zijn twee vergunningen voor tijdelijke uitvoer afgegeven. Een andere tijdelijke uitvoer had betrekking op een zending ter reparatie van een particulier wapen. Deze drie Euro zijn vanwege de tijdelijkheid van de uitvoer dan ook niet in het jaarrapport opgenomen. Het bedrag vanéén Euro voor de uitvoer van historische munitie voor een verzamelaar in het Verenigd Koninkrijk uiteraard wel, want hiervoor is geen wederinvoerverplichting opgelegd.

Herinnert u zich dat u in het algemeen overleg van 5 maart jongstleden een rapportage heeft toegezegd over de doorvoer die onder de meldplicht valt (alle militaire goederen, ook snelle doorvoer)? Mogen wij aannemen dat de Kamer deze rapportage nog in december 2005 ontvangt? Zo nee, waarom niet?

Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 van het Verslag van het voorgaande schriftelijk overleg dat werd vastgesteld op 2 maart 2005 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2004–2005, 22 054, nr. 86) zal afhankelijk van het aantal meldingen dat ontvangen wordt ofwel in de jaarrapportage over 2005 dan wel op de website over het thema exportcontrole van het ministerie van Economische Zaken, www.exportcontrole.ez.nl, een overzicht gepresenteerd worden van de gemelde doorvoerzendingen militaire goederen. Zie voorts het op een vergelijkbare vraag van de leden van de PvdA-fractie eerder in dit verslag gegeven antwoord.

Waarom geeft u geen (maandelijkse) inzage in de afgegeven exportvergunningen voor dual use goederen? Bent u bereid dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?

Ja, die bereidheid bestaat. Zie voorts het antwoord op de eerste vraag van de fractie van GroenLinks.

Is het juist dat u het handboek strategische goederen dat uw ministerie hanteert in de afweging al dan niet een exportvergunning af te geven onlangs aan heeft laten passen waar het gaat om vergunningen voor financieel verkeer? Waarom heeft u besloten deze vergunningplicht alleen te laten gelden voor financieel verkeer met betrekking tot militaire goederen en niet voor alle strategische goederen? Bent u bereid dit weer terug te draaien en alle strategische goederen onder deze vergunningenplicht voor financieel verkeer te laten vallen?

De tekstuele aanpassing van de desbetreffende passage in het Handboek strategische goederen betreft een verduidelijking en geen weerslag van een wijziging van de wetgeving ter zake. Het Besluit financieel verkeer strategische goederen heeft van begin af aan uitsluitend betrekking gehad op militaire goederen. Omdat de term strategische goederen echter voor zowel militaire goederen als voor dual use goederen wordt gehanteerd, werd een verduidelijking in de toelichting ter zake in het handboek op zijn plaats geacht.

In de exportcontroleregimes is overigens wel onderzoek gaande naar de wenselijkheid, haalbaarheid en handhaafbaarheid van regels met betrekking tot «brokering» activiteiten op het terrein van dual use goederen. Nederland participeert actief in dat onderzoek, maar neemt in afwachting van de uitkomsten niet op voorhand een standpunt in. Hoe dan ook zal, indien geconcludeerd wordt dat controle over zulke activiteiten een realistische optie is, dit in communautair verband moeten worden geïntroduceerd.

Naar aanleiding van Kamervragen (aanhangsel van de handelingen 228) het volgende. Herinnert u zich de toezegging (minister Bot) dat de regering van mening is dat aan de verkoop van al het gebruikte politiematerieel, ongeacht of dit strategisch en/of beeldbepalend materieel betreft, voorwaarden dienen te worden gesteld, en dat de regering voornemens is ook eisen te stellen aan de verkoop van niet-strategisch politiematerieel? Kunt u mij in detail weergeven hoe deze eisen zijn opgesteld en wat deze eisen exact inhouden? Hoe vaak zijn er in de afgelopen 2 jaar leveranties geweest van strategisch politiematerieel? Om welk materieel ging het en naar welke eindafnemers is het geëxporteerd? Op welke wijze zijn de nieuwe eisen toegepast?

De afgelopen twee jaar hebben geen leveringen plaatsgevonden van politiematerieel in de zin van het In- en uitvoerbesluit strategische goederen. De in de antwoorden op de vragen van het lid Van Velzen van 7 juli 2005 bedoelde voorwaarden te stellen aan de verkoop van niet-strategisch gebruikt politiematerieel zijn nog in ontwikkeling.

Worden betrokkenen (waaronder bijvoorbeeld voormalige abonnees van de papieren versie) op enigerlei wijze op de hoogte gehouden van wijzigingen in het Handboek Strategische Goederen? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat het voor potentiële exporteurs, maar ook voor belangstellende derden praktisch onmogelijk is van dergelijke wijzigingen op de hoogte te geraken? Deelt u de mening dat een actievere informatievoorziening in het belang is van zowel het bedrijfsleven als een goed exportcontrolesysteem? Bent u bereid alsnog een meldingssysteem of anderszins op poten te zetten, waarbij belanghebbenden geattendeerd worden op wijzigingen in het Handboek?

Op 2 december 2004 zijn de toenmalige abonnees van het losbladige Handboek strategische goederen per brief geïnformeerd dat als gevolg van opgelegde efficiency- en bezuinigingsmaatregelen en de voortschrijdende digitalisering de Belastingdienst Douane, als uitgever van het handboek, besloten had om het handboek alleen nog maar digitaal beschikbaar te stellen via een in het thema gespecialiseerde website van het ministerie van Economische Zaken. Op deze website: www.exportcontrole.ez.nl wordt de actuele versie van het handboek beschikbaar gesteld, waarbij ter inleiding beknopt wordt aangegeven wat de belangrijkste meest recente wijzigingen zijn geweest. Voordeel voor de belanghebbenden van deze wijze van beschikbaarstelling is dat geen abonnementskosten meer betaald hoeven te worden en altijd de meest actuele versie is in te zien en desgewenst te downloaden is.

Ergens tussen april 2002 (supplement 21) en september 2004 (supplement 25) is in het Handboek Strategische Goederen de tekst onder de kop «Transito- en driehoekshandel» (p.13) gewijzigd. Waar deze bepaling eerder alle strategische goederen besloeg (en zoals de naam ook aangeeft), geldt deze momenteel slechts nog alleen voor militaire goederen. Kunt u aangeven wanneer en waarom deze wijziging is aangebracht? Vindt u niet dat, juist in het licht van recente (straf)zaken rond de handel in chemische en nucleaire dual use goederen, het Nederlandse beleid op het gebied van «brokering» ook de financiële betrokkenheid van Nederlandse ingezetenen bij dual-use handel zou moeten reguleren?

In de tekst onder de kop transito- en driehoekshandel wordt ingegaan op de reikwijdte van het Besluit financieel verkeer strategische goederen. Zie derhalve het antwoord op uw eerdere vraag naar de wijziging van de tekst in het handboek ten aanzien van dit besluit.

Deelt u de mening dat het systeem van het verplicht vermelden van de eindbestemming zo lek is als een mandje? Kunt u garanderen dat alle vermelde eindbestemmingen bij de afgegeven vergunningen ook daadwerkelijk de landen van eindbestemming zijn? Zo ja, op welke wijze controleert u dat?

Kunt u verklaren waarom zoveel vergunningen voor allerlei wapensystemen voor de overgrote meerderheid het land van assemblage ook als eindbestemming vermelden? Vindt u het aannemelijk dat al deze landen die wapensystemen assembleren dit slechts voor eigen gebruik doen?

Nee. De wapenexportregels verlangen van de aanvrager van een uitvoervergunning dat naast de eerstvolgende bestemming van de goederen, in casu het land waarnaar de feitelijke uitvoer plaatsvindt, ook de laatst bekende bestemming wordt opgegeven. Indien het de exporteur bekend is dat er na de eerstvolgende bestemming sprake zal zijn van een identificeerbare volgende of eindbestemming, is deze wettelijk gehouden die bestemming te vermelden. In dat geval worden zowel de eerste als de laatst bekende bestemming op de vergunning vermeld. De eerste bestemming is vooral van belang voor de Nederlandse douane om er op toe te kunnen zien dat de desbetreffende wapens niet worden omgeleid, d.w.z. de Nederlandse jurisdictie verlaten naar een bestemming die niet middels een vergunning is toegestaan. Hoewel de eerstvolgende bestemming een rol speelt, is vooral de laatst bekende bestemming van belang voor toetsing van een vergunningaanvraag aan de criteria van het wapenexportbeleid alsook voor de rapportage over de afgegeven vergunningen.

Bij de uitvoer van complete wapensystemen mag veronderstelt worden dat bekend is wie de uiteindelijke klant of eindgebruiker zal zijn. Bij de uitvoer van componenten naar een buitenlandse systeembouwer is dat echter vaak niet het geval. Die systeembouwer kan de componenten bestellen voor zijn productielijn zonder dat op voorhand bekend is aan wie hij zijn eindproducten uiteindelijk zal verkopen of hij kan er bezwaar tegen hebben dat toeleveranciers van componenten informatie over zijn exacte klantenkring krijgen. In beide gevallen weet de toeleverancier niet meer dan dat hij aan een bepaalde systeembouwer levert.

Voor de exportcontrole op de toeleverantie van onderdelen betekent dit dat een oordeel geveld zal moeten worden over de kwaliteit van de exportcontrole in het land van de desbetreffende systeembouwer. Wordt deze als adequaat en vergelijkbaar met de Nederlandse exportcontrole beschouwd dan wordt door middel van de eis tot overlegging van een internationaal import certificaat (IIC) gewaarborgd dat alle systemen waarin de onderhavige onderdelen van Nederlandse origine worden ingebouwd onder de exportcontrole van het land van de systeembouwer zullen vallen. Voor de meeste NAVO-bondgenoten alsook voor een aantal vergelijkbare partnerlanden in de multilaterale exportcontroleregimes wordt een dergelijk IIC aanvaard als afdoende waarborg dat de toegeleverde componenten een verantwoorde eindbestemming zullen krijgen. In andere gevallen zullen extra waarborgen over de toekomstige bestemming verlangd worden of zal bij het ontbreken daarvan de uitvoervergunning voor de toeleverantie van componenten geweigerd worden.

Herinnert u zich het antwoord rond kennisoverdracht van massavernietigingswapens naar aanleiding van de ISAM 2003 conferentie van KRL in Pakistan: «De regering is voornemens te bezien welk(e) instrument(en) ontwikkeld kunnen worden om dergelijke ongewenste technologieoverdracht tegen te gaan» (aanhangsel van de Handelingen nr. 88, vergaderjaar 2003–2004)? Kunt u aangeven welke stappen sindsdien zijn genomen? Kunt u voorbeelden geven van hoe in andere landen, bijvoorbeeld de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, met deze materie wordt omgegaan?

De Europese Verordening 1334/2000 regelt behalve de uitvoer van dual use goederen ook de uitvoer van dual use technologie. Hierbij is de overdracht van technologie door middel van elektronische media, faxapparaten en telefoon naar een bestemming buiten de Europese Gemeenschap inbegrepen. In het Gemeenschappelijk Optreden nr. 2000/401 van de Europese Raad zijn voorts afspraken gemaakt over het onder controle brengen van technische assistentie. Het gaat daarbij om technische dienstverlening door ingezetenen van de Lidstaten verricht buiten de Europese Unie in gevallen waarbij een verband bestaat met de ontwikkeling, de productie, opslag, etcetera, van massavernietigingswapens of raketten die zulke wapens naar een doel kunnen brengen. Zulke technische assistentie is breed gedefinieerd en omvat bijvoorbeeld ook het geven van trainingen, het overbrengen van vaardigheden en advisering, maar veronderstelt wel een directe relatie met goederen waarvan de uitvoer vanuit de Europese Gemeenschap op grond van de afspraken in de exportcontroleregimes en non-proliferatieverdragen gecontroleerd zou zijn. De voor de implementatie van deze afspraken noodzakelijke nationale uitvoeringsbepalingen en strafbaarstellingen worden in Nederland meegenomen bij de lopende herziening van de In- en uitvoerwet.

Gelet op de communautaire grondslag voor de exportcontrole op dual use goederen, technologie inbegrepen, is de situatie in het Verenigd Koninkrijk en in de overige Lidstaten van de Europese Unie niet wezenlijk anders. Als er verschillen bestaan dan zijn het verschillen in implementatie. De genoemde verordening – ook wel als de Dual Use Verordening aangeduid – geldt immers voor alle Lidstaten. Wel moet erkend worden dat een aantal Lidstaten, waaronder het Verenigd Koninkrijk, de afgesproken controle over technische assistentie eerder heeft geïmplementeerd dan anderen, waaronder Nederland, en via aanpassing van de nationale regelgeving heeft gekoppeld aan de benodigde strafbepalingen.

De situatie in de Verenigde Staten laat zich veel moeilijker vergelijken, omdat de benadering van de exportregels een hele andere is dan in Europa. Met veronachtzaming van alle nuances zou gesteld kunnen worden dat waar de Europese benadering uitgaat van vrij verkeer en dus bij het opstellen van regels vooral formuleert wat bij uitzondering niet mag of niet zonder vergunning mag, richt de Amerikaanse benadering zich vooral op wat bij uitzondering wél is toegestaan. Tegelijkertijd werkt de VS met absolute exportverboden c.q. sanctieregimes m.b.t. bepaalde landen en/of bepaalde bedrijven. De EU doet dit in beginsel niet. Dat dit verschil in benadering niet eenduidig tot een restrictievere uitkomst in de VS leidt kan worden afgelezen aan de zeer ruime «no license requirements» en «license exeptions» voor allerlei combinaties van goederenlijsten en landenlijsten die kenmerkend zijn voor de Amerikaanse exportcontroleregels.

Een duidelijk verschil met betrekking tot de controle op kennis- of technologieoverdracht is dat in de Amerikaanse exportcontroleregels ook bepalingen zijn opgenomen die zien op binnenlandse kennisoverdracht aan buitenlanders. Onder deze «deemed export» bepalingen dienen Amerikanen die bijvoorbeeld werkzaam zijn op een technische universiteit of in een research unit van een bedrijf voorafgaande toestemming te verkrijgen om technologische kennis over te dragen aan studenten of collega’s die niet de Amerikaanse nationaliteit hebben indien voor de export van de betrokken kennis een uitvoervergunning nodig zou zijn.

De Nederlandse exportcontrolewetgeving kent een begrip als fictieve of potentiële uitvoer niet, maar vereist een daadwerkelijke grensoverschrijding of minimaal een formele aangifte ten uitvoer voordat er sprake kan zijn van een inbreuk op die wetgeving. Voor het toezicht op en controle over binnenlandse overdracht van gevoelige kennis of technologie bestaat in Nederland de mogelijkheid om de kennis of technologie zelf af te schermen door rubricering waardoor toegangsvoorwaarden zoals veiligheidsonderzoeken en geheimhoudingsverklaringen kunnen worden gesteld. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de kennis die valt onder het Geheimhoudingsbesluit van de Kernenergiewet of onder de regelingen die getroffen zijn voor het toezicht op de Defensie-productiebedrijven. Zulke toegangsvoorwaarden gelden in Nederland overigens niet alleen voor mensen met een buitenlands paspoort maar evenzeer voor Nederlanders.

Kunt u meer precies aangeven waarom in december 2004 een «denial» is afgegeven voor de export van beeldversterkerbuizen naar China (NL 06/2004)? Hadden in eerdere jaren verstrekte vergunningen voor (militair geclassificeerde) tweede generatie beeldversterkerbuizen een andere bestemming? Zo ja welke, of is hier sprake geweest van een wijziging in het vergunningenbeleid?

De bedoelde denial volgde op een eerdere denial van een andere EU-lidstaat voor soortgelijke goederen en eindgebruiker. Pas op basis van informatie die na deze beslissing ter beschikking kwam, werd duidelijk dat de afweging van deze andere EU-lidstaat om een «denial» af te geven niet werd gedeeld. De bedoelde «denial» leidde derhalve niet tot een wijziging in het vergunningenbeleid ten aanzien van China.

Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van personen met een Nederlands paspoort, die vanuit een derde land handelen in strategische goederen, of financieel betrokken zijn bij dergelijke handel («extraterritorialiteit»)? Wat is de Nederlandse positie in internationaal verband?

Op grond van het Besluit financieel verkeer strategische goederen is voor de financiële betrokkenheid van in Nederland woonachtige personen en in Nederland gevestigde bedrijven bij wapentransacties tussen twee of meer landen buiten de Europese Gemeenschap een vergunning vereist. Of betrokkenen een Nederlands of een buitenlands paspoort hebben doet daarvoor niet ter zake. Het besluit heeft derhalve een beperkte extraterritoriale werking. De gecontroleerde handeling kan buiten het Nederlandse grondgebied plaatsvinden, maar de gecontroleerde persoon of onderneming is wel binnen dat grondgebied gevestigd.

Alleen in gevallen waarbij sprake is van een inbreuk op een wapenembargo onder de Sanctiewet gaat de extraterritoriale werking van de Nederlandse wetgeving verder. Dan kan de handeling buiten Nederland plaatsvinden en de betrokken persoon ook buiten Nederland wonen, maar is het enkele feit dat hij of zij Nederlands staatsburger is voldoende grond voor een claim op Nederlandse jurisdictie. Voor zulke gevallen geldt echter dat het altijd om in internationaal verband afgesproken wapenembargo’s zal gaan en dus de kans op botsende jurisdicties relatief klein is. Zoals eerder in antwoord op vragen van het lid Koenders over Zimbabwe is gesteld (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1351), neemt dit overigens niet weg dat vervolging van buiten Nederland verblijvende personen om praktische redenen niet eenvoudig is.

Binnen de internationale gemeenschap bestaat grote terughoudendheid ten aanzien van extraterritoriale jurisdictie. Gezien diverse juridische, financiële, alsmede politieke complicaties, erkent Nederland dat met dit onderwerp zorgvuldig omgegaan dient te worden. Nederland stelt zich op het standpunt dat een bepaalde mate van extraterritorialiteit kan bijdragen aan effectieve handhaving van onderhavige grensoverschrijdende activiteiten. Om die reden wordt het belang van een bepaalde mate van extraterritorialiteit, waar relevant en wenselijk, in internationaal verband uitgedragen. De Nederlandse regelgeving wordt daarbij uitgelegd en als voorbeeld aangehaald.

Klopt het dat met de op 15 september 2004 afgegeven vergunning aan Indonesië de Hawk-jachtvliegtuigen bedoeld worden?

Het betrof een vergunning voor de levering van onderdelen van de navigatie-apparatuur voor Hawk-vliegtuigen van het type Mk 109, een tweezitter trainingsversie van dit in het Verenigd Koninkrijk geproduceerde toestel.

Herinnert u zich de politieke commotie in het Verenigd Koninkrijk naar aanleiding van het feit dat Hawk jachtvliegtuigen door de Indonesische luchtmacht waren ingezet tegen de bevolking van Atjeh? In hoeverre heeft u zicht op de daadwerkelijke mensenrechtensituatie in Indonesië? Welke bronnen gebruikt u voor uw informatievoorziening?

Ja. De Regering volgt de mensenrechtensituatie in Indonesië nauwlettend. In bilateraal- en in EU-verband, zowel op politiek als op hoogambtelijk niveau, blijft Nederland aandacht vragen bij Indonesische autoriteiten voor eerbiediging van de rechten van de mens in Indonesië. De ambassade in Jakarta onderhoudt daarbij nauwe contacten met het ministerie van Justitie en Mensenrechten, lokale en internationale mensenrechtenorganisaties en andere ambassades.

Wordt op korte termijn overeenstemming verwacht over de verkoop van Nederlandse F-16s aan Chili? Hoe beoordeelt u mede in dat verband de grote som wapenexporten vanuit Nederland naar Chili van de afgelopen 10 jaar? Klopt het dat Nederland momenteel Chili’s grootste leverancier is? Klopt het dat de Chileense defensiebegroting de afgelopen jaren aanzienlijk is gestegen? Hoe beoordeelt u de recente diplomatieke rel tussen Chili en Peru naar aanleiding van het Peruaanse besluit de zeegrens ten koste van Chili te verleggen?

In december 2005 sloot Nederland met Chili een overeenkomst voor de verkoop en levering van 18 F16s, die nu nog bij de Koninklijke Luchtmacht in gebruik zijn. Chili is een belangrijke afnemer van Nederlands defensiematerieel. Uit de gegevens van het VN-Wapenregister over de periode 1996 tot en met 2004 blijkt niet dat Nederland Chili’s grootste leverancier van defensiematerieel zou zijn. Volgens het UN Human Development Report 2005 daalden de Chileense defensieuitgaven in de jaren 1990 tot en met 2003 van 4,3% naar 3,5% van het BNP. Ondanks stevige retoriek over het dispuut over de zeegrens zijn de betrekkingen tussen Peru en Chili goed. De wederzijdse belangen bij een goede relatie zijn groot en bilaterale gevoeligheden worden op zakelijke wijze afgehandeld.

Aanvullend op vragen van het lid Van Velzen over de betaling van smeergeld aan Pinochet (antwoord 28 oktober jl.): klopt het dat vanaf eind jaren ’90 verschillende Nederlandse wapenexporten dan wel door de RDM dan wel rechtstreeks door de Nederlandse staat zijn verkocht aan het Chileense bedrijf FAMAE? Zo ja, vervulde oud-dictator Pinochet daarbij toen nog een rol? Is hij ook op enigerlei wijze betrokken geweest bij de verkoop(onderhandelingen)? Heeft die positie ooit een rol gespeeld in de Nederlandse overwegingen al dan niet te exporteren?

Zoals gesteld in het antwoord van 28 oktober 2005 op de vragen van het lid Van Velzen werd de Kamer bij brief van 16 december 1997 vertrouwelijk geïnformeerd over de voorgenomen verkoop van overtollige Leopard 1-tanks aan Chili. Deze transactie liep via de RDM. Voorts heeft de Nederlandse Staat op 29 september 1998 met de Chileense staatsfirma Famae een contract gesloten over de levering van acht M-113 Commando & Verkenning pantservoertuigen alsmede een hoeveelheid 25 mm munitie. Op 25 oktober 1999 is met dezelfde firma een contract gesloten over de levering van nog eens acht koepels voor M-113 voertuigen. Op 19 oktober 2001 is met de RDM een contract gesloten over de verkoop via Famae aan de Chileense landmacht van vijf gevechtstanks, drie genietanks en drie brugleggende tanks Leopard 1, inclusief een hoeveelheid toebehoren. Ten slotte zijn met Famae op 11 augustus 2003 en op 27 mei 2004 contracten gesloten over de levering van 105 mm tankmunitie. Alle voornoemde verkopen hebben plaatsgevonden na het aftreden van Pinochet als bevelhebber van het leger en bij het afsluiten van de contracten tussen Defensie en Famae is niet gebleken van enige betrokkenheid van Pinochet.

Kunt u reageren op de mededeling van een «betrokkene» («RDM betaalde smeergeld in Chili», NRC Handelsblad 12 september 2005) dat juist om smeergeldbetalingen te voorkomen tegenwoordig alleen nog maar direct met de Chileense overheid militair zaken wordt gedaan?

Het is nog steeds beleid dat overtollig strategisch defensiematerieel kan worden verkocht aan gerenommeerde, in Nederland gevestigde ondernemingen met militaire productie, onder voorwaarde dat het materieel alleen mag worden doorverkocht aan regeringen van landen die voldoen aan de criteria van het wapenexportbeleid. Van deze mogelijkheid wordt evenwel sporadisch gebruik gemaakt en alleen indien de betrokken ondernemingen voor de klant een toegevoegde waarde hebben door onderhoud en modificaties aan het te verkopen materieel. Die situatie deed zich bij de verkoop van de fregatten en de F-16 jachtvliegtuigen, anders dan bij de Leopard 1 V tanks, niet voor. Dit materieel is derhalve rechtstreeks aan de regering van Chili verkocht. Dit had overigens ook de voorkeur van de Chileense regering.

Kunt u aangeven wat momenteel de stand van zaken is wat betreft de RDM onderzeeërs in Maleisië van dhr Van den Nieuwenhuizen?

Aangezien RDM op geen enkele wijze invulling geeft of wenst te geven aan de inmiddels per rechterlijk vonnis vastgelegde verplichting tot sloop, zal de Staat der Nederlanden tot sloop van beide onderzeeboten overgaan. Hiertoe is de vordering van de werf te Lumut op RDM overgedragen aan de Staat der Nederlanden. Hierdoor is het mogelijk beide boten bij de werf te Lumut weg te halen. Inmiddels is gestart met de aanbesteding van de sloop ter plekke. Hierbij worden ten aanzien van wapenexport en milieu strikte eisen gesteld. Verwacht wordt dat binnen enkele maanden gestart kan worden met de sloop.


XNoot
1

 Samenstelling:

Leden: Crone (PvdA), Bakker (D66), Hofstra (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Weekers (VVD), Slob (CU), Van As (LPF), Van den Brink (LPF), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Van Velzen (SP), Algra (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Jonker (CDA), Jungbluth (GL), Irrgang (SP).

Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Dittrich (D66), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Duyvendak (GL), Joldersma (CDA), Van Egerschot (VVD), Van der Vlies (SGP), Varela (LPF), Hermans (LPF), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Vacature (algemeen), De Haan (CDA), Blok (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA), Szabó (VVD), Van Dijk (CDA), Van Gent (GL), Gerkens (SP).

XNoot
1

Report of the Monitoring Group on Somalia pursuant to Security Council resolution 1587 (2005), S/2005/625.

Naar boven