22 054
Wapenexportbeleid

nr. 95
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 juli 2005

Hierbij zend ik u, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, het rapport «Zicht op de economische effecten van het Nederlandse exportcontrolebeleid» van het onderzoeksbureau EIM1.

Dit rapport is een uitvloeisel van eerder overleg met de Tweede Kamer. Tijdens een Algemeen Overleg over het wapenexportbeleid op 20 november 2003 (22 054, nr. 79) bestond bij sommige Kamerfracties de indruk dat Nederland een strikter exportcontrolebeleid voert dan andere Europese landen, wat zou leiden tot negatieve economische effecten voor het Nederlandse bedrijfsleven. Ik heb toen toegezegd te zullen bezien of er een analyse kon worden gemaakt van dit vermeend strengere beleid en de economische gevolgen daarvan voor het defensiegerelateerde bedrijfsleven (Kamerstuk 22 054, nr. 79).

Aangezien er op dat moment al een breder onderzoek liep naar de Nederlandse defensiegerelateerde industrie, zijn eerst de bevindingen daarvan afgewacht. Dit onderzoek van het bureau Research voor Beleid leidde tot het rapport «Sectoranalyse defensiegerelateerde industrie» (Kamerstuk 26 231, nr. 10), dat ik u kort voor het zomerreces van 2004 toezond. Ten aanzien van de effecten van het exportcontrolebeleid constateerde Research voor Beleid dat volgens de bedrijven in kwestie er in Nederland sprake is van een «guur ondernemingsklimaat» en dat «onder andere bij het exportbeleid de industrie minder gunstige voorwaarden ondervindt dan in andere landen.»

Deze constatering vond ik te summier en te weinig onderbouwd om een goed beeld te geven van de gevolgen van het vermeend strengere Nederlands exportcontrolebeleid. Daarom heb ik vervolgens het onderzoeksbureau EIM gevraagd om sprekende voorbeelden te achterhalen die meer zicht konden geven op de aard, de omvang en de ernst van de gevolgen die het bedrijfsleven ondervindt.

Uit het onderzoek van EIM komt een genuanceerd beeld naar voren:

• In het algemeen wordt het controlebeleid ervaren als soepel en snel. Wel missen enkele ondervraagde bedrijven transparantie en rechtlijnigheid in het beleid of ervaren zij administratieve lasten en onduidelijkheid in de uitvoering.

• De ondervraagde bedrijven zijn verdeeld over de strengheid van het Nederlandse beleid in vergelijking met andere Europese landen. Sommige bedrijven stelden dat Nederland strenger is, andere bedrijven stelden juist dat àndere landen strenger zijn.

• Bij de gevonden voorbeelden van orders die werden gemist door het Nederlandse beleid zijn er enkele die hebben bijgedragen aan de sluiting van het bedrijf in kwestie. Wel werd geconstateerd dat de gemiste orders niet van doorslaggevende betekenis zijn geweest voor de sluiting. Ook overnames en een krimpende afzetmarkt speelden een belangrijke rol.

Er is een verschil tussen het genuanceerde beeld van EIM en het meer negatieve beeld dat Research voor Beleid waarnam. Dit verschil kan worden verklaard doordat EIM beschikte over een meer gewogen doorsnede van alle Nederlandse bedrijven die met het exportcontrolebeleid te maken krijgen.

Research voor Beleid had slechts gesproken met bedrijven waarvoor de productie van defensiematerieel de kern van hun activiteiten vormt en die, mede daardoor, ook regelmatig exporteren naar politiek gevoelige landen. Deze beperkte groep, die in Nederland in totaal 10 à 20 bedrijven omvat, komt in aanraking met de politieke afwegingen in het controlebeleid, waarbij meerdere Ministeries zijn betrokken. Dergelijke afwegingen kunnen inderdaad in sommige gevallen de nodige tijd vergen. Verder is in politiek gevoelige landen vaak sprake van verandering in de omstandigheden, waardoor het oordeel over vergunningaanvragen eveneens kan wijzigen. Zoals ook uit het EIM-rapport blijkt, ervaart het bedrijfsleven dat soms als weinig transparant en inconsistent. Ten slotte is bij export naar politiek gevoelige landen de kans dat een vergunning wordt geweigerd vele malen groter dan bij export naar EU- of NAVO-landen.

Weliswaar sprak ook EIM met een ruime vertegenwoordiging van dit soort bedrijven, maar daarnaast ook met bedrijven die voor hun omzet slechts in beperkte mate afhankelijk zijn van de export van strategische goederen en met bedrijven die vooral exporteren naar andere EU-landen of naar NAVO-bondgenoten, waarvoor slechts een lichte toets geldt. Deze bedrijven hebben veel minder «last» van bovengenoemde politieke afwegingen en hebben alleen te maken met de beleidsuitvoering in haar lichtste vorm. Dat verklaart waarom het beeld dat oprijst uit het EIM-onderzoek positiever is dan het beeld uit het rapport van Research voor Beleid.

Op basis van beide rapporten constateer ik dat het Nederlandse exportcontrolebeleid voor bedrijven soms negatieve effecten heeft. Dit is echter inherent aan dit beleid. Om redenen van veiligheids- en mensenrechtenbeleid kan de Nederlandse overheid nu eenmaal bepaalde transacties niet toestaan, hoe voordelig deze in economisch opzicht ook zouden zijn. De Nederlandse overheid kiest ervoor relatief streng te zijn, een keuze die altijd op een ruime steun in de Kamer heeft mogen rekenen. Dat betekent echter niet dat het Nederlandse controlebeleid en de uitvoering daarvan het Nederlandse bedrijfsleven structureel op achterstand zetten ten opzichte van concurrenten uit andere landen. Voor een dergelijk beeld is geen ondersteuning gevonden.

Dit alles neemt uiteraard niet weg dat het verminderen van de met het beleid samenhangende administratieve lasten mijn voortdurende aandacht heeft. De minpunten die EIM signaleert zal ik in goede samenwerking met de betrokken instanties aanpakken, o.a. door een betere informatieverstrekking. Verder ben ik bereid te bezien in hoeverre het vergunningproces kan worden gedigitaliseerd. Mede vanwege de strenge veiligheidseisen rond de daarmee samenhangende systemen is dit een ingewikkelde materie.

Uiteraard blijft de Nederlandse overheid streven naar een Europees «level playing field», naar optimalisatie van de informatie-uitwisseling en naar harmonisatie van het wapenexportbeleid. Nederland blijft daarbij staan op een strikte toepassing van de criteria van de Europese Gedragscode voor wapenexport. Een juridisch bindende status voor deze Gedragscode zou Nederland dan ook verwelkomen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C. E. G. van Gennip


XNoot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven