22 054
Wapenexportbeleid

nr. 79
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 5 december 2003

De vaste commissie voor Economische Zaken1 en de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken2 hebben op 20 november 2003 overleg gevoerd met staatssecretaris Van Gennip van Economische Zaken en minister De Hoop Scheffer van Buitenlandse Zaken over:

de brief van 21 juli 2003 inzake evaluatie wederuitvoer van strategische goederen (22 054, nr. 73);

de brief van 17 september 2003 inzake jaarrapport Nederlands wapenexportbeleid 2002 (22 054, nr. 74).

Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.

Vragen en opmerkingen uit de commissies

De heer Kortenhorst (CDA) prijst de rol van Nederland bij de handhaving van internationale afspraken op het terrein van het wapenexportbeleid. Kan er een overzicht van worden gegeven op welke punten andere lidstaten van de Europese Unie (EU) hierbij afwijken van de Nederlandse denk- en werklijn en wat de consequenties daarvan zijn voor de Nederlandse en EU-export?

In sommige opzichten is Nederland bij het wapenexportbeleid restrictiever dan andere EU-landen. Resulteren de beperkingen die Nederland zich hierbij oplegt, in een andere uitkomst van de wapenexport van de EU als geheel? Heeft de staatssecretaris van Economische Zaken (EZ) er zicht op waar en wanneer het voorkomt dat een EU-lidstaat een wapenexport overweegt die een andere EU-lidstaat eerder weigerde? Als Nederland voor een bepaalde uitvoer géén vergunning verleent, terwijl een andere EU-lidstaat dit wel doet, betekent dit economisch verlies voor Nederland zonder enige winst bij de beperking van de wapenhandel vanuit de EU als geheel. Kunnen wat dat betreft zoveel mogelijk de verschillen tussen de lidstaten in kaart gebracht worden? Kan de staatssecretaris een studie toezeggen van de effecten voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid van de Nederlandse restricties? Indien deze restricties aanleiding zijn voor thans in Nederland gevestigde bedrijven om zich in een andere EU-lidstaat te vestigen, is de EU als geheel niets opgeschoten met de Nederlandse restricties, maar is Nederland wel een stuk industrie en werkgelegenheid kwijt. Inzicht in al deze zaken is nodig, ook in de mate waarin Nederland strenger zou zijn dan de in Europees verband afgesproken minimumnormen, alvorens gesproken kan worden over een eventuele Nederlandse beleidswijziging op wapenexportgebied.

Ter zake van het wapendoorvoerbeleid deelt de heer Kortenhorst de benadering om geen ad-hocvergunning te verlangen, indien de doorvoer bevriende naties betreft die een eigen wapenexportbeleid en controlesysteem kennen. Belangrijker vindt hij het dat er in Europa ook op het vlak van doorvoer een uniform beleid en een level playing field tot stand komen. Wanneer Nederland hier restricties kent die er niet zijn in andere lidstaten, zal de doorvoer zich verleggen. Nederland zet zich daarmee op achterstand, terwijl de EU als geheel er niets mee opschiet.

Een goede zaak acht de heer Kortenhorst het stimuleren van bouw en afzet van kleine, flexibele kustbewakingsschepen voor onder meer taken op het gebied van terrorismebestrijding. Dit zou de Nederlandse maritieme industrie ten goede komen, waarbij de Nederlandse marine als launching customer zou kunnen optreden voor een zeer voor de export geschikt scheepstype. Hij roept de regering op om in haar beleid een maximale ondersteuning te bieden, binnen de EU-kaders, aan de export van dergelijke patrouille- en kustbeschermingsschepen. Deze ondersteuning zou zich vooral dienen te richten op het faciliteren van het commerciële proces op de internationale markt. Kan de staatssecretaris de Kamer informeren over de betekenis voor het Nederlandse marinebouwcluster van de mogelijkheden tot samenwerking tussen Europese marinewerven zoals geboden door het Euroyard-initiatief?

Mevrouw Dezentjé Hamming (VVD) vindt dat er de afgelopen jaren verbeteringen hebben plaatsgevonden op het punt van de transparantie van het wapenexportbeleid, ook in internationaal verband. Zij heeft er wel een aantal vragen over. In hoeverre wordt de meldplicht voor kleine wapens in de praktijk nagekomen? Een uitbreiding van die meldplicht vereist een wijziging van het In- en uitvoerbesluit strategische goederen: wat zijn daarvan de gevolgen op bijvoorbeeld het punt van de administratieve lasten voor het bedrijfsleven? Kan medegedeeld worden wat de uitkomsten zijn geweest van de eerste tweejaarlijkse VN-bijeenkomst over de implementatie van het VN-actieprogramma kleine wapens? Kan in dit verband iets gezegd worden over het zogenoemde EU-security-beleid?

De VVD-fractie heeft de indruk dat de doelstellingen en resultaten van het Arrangement van Wassenaar (WA) niet helemaal met elkaar sporen; er lijkt geen goed zicht te zijn op de effectiviteit van het WA. Hoe worden landen aangesproken op hun verplichtingen?

Kent de regering EU-lidstaten die, in tegenstelling tot Nederland, wapenleveranties aan India en Pakistan toestaan en, zo ja, hoe beoordeelt de regering dit? Is het beleid van de regering te dien aanzien nog steeds gericht op harmonisatie binnen de EU? Voor mevrouw Dezentjé Hamming staat voorop het belang van een level playing field en van eerlijke concurrentie. Daar waar Nederland een restrictief beleid voert, kan zij zich voorstellen dat andere landen ook restrictiever worden. Het is haar overigens niet bekend of er lidstaten zijn die de restricties van de EU-wapenhandelsbepalingen schenden.

Kan de staatssecretaris aangeven wat thans de looptijd is van een vergunningaanvraag voor wapenexport? Mevrouw Dezentjé Hamming is daarbij voorstander van snelheid, maar vindt wel dat dit niet ten koste mag gaan van een nauwgezette controle.

Mevrouw Van Velzen (SP) benadrukt dat de sleutel voor de Kamer om het wapenexportbeleid van de regering te kunnen controleren, een goede feitelijke informatie is. Het verbaast haar dan ook dat de inzage die de Kamer onder voormalig staatssecretaris Ybema nog werd verschaft in de afgifte van wapenexportvergunningen, inclusief de openbaarheid daaromtrent, nu weer teruggedraaid wordt. Artikel 68 van de Grondwet bepaalt dat de regering een informatieplicht heeft jegens de Kamer, tenzij het verstrekken van de gevraagde inlichtingen in strijd is met het belang van de Staat. In welk opzicht noopt het belang van de Staat thans tot deze inperking van informatieverstrekking? Kan alsnog worden teruggekeerd tot de eerdere openbaarheid? Overigens heeft de Kamer in het verleden die informatie pas gekregen, nadat derden zich hadden beroepen op de Wet openbaarheid van bestuur (WOB). Dient een dergelijke procedure andermaal gevoerd te worden? Zowel in 2000 als in 2002 zijn haars inziens overzichten van de afzonderlijke wapenexportvergunningen aan de fracties gestuurd. Zij nodigt de staatssecretaris uit dit beleid voort te zetten en desnoods een aantal vertrouwelijke gegevens uit de overzichten te verwijderen.

In hoeverre mogen ministeries zich inzetten voor de facilitering van orders op het gebied van defensiematerieel, bijvoorbeeld door te bemiddelen bij de financiering ervan? Is daar een richtlijn voor? Welke ambtenaren mogen zich waarmee bemoeien in dezen? Strekt de bemoeienis van bijvoorbeeld het ministerie van Defensie en zijn ambtenaren om deals voor de Nederlandse defensie-industrie tot stand te brengen zich ook uit tot buitenlandse regeringen?

Verheugd is mevrouw Van Velzen over de betrachte openbaarheid inzake de wapenexportkredietverzekeringen. Daaruit blijkt dat er voor ongeveer eenderde van de afgegeven wapenexportvergunningen een exportkredietverzekering komt. Kan er inzicht in gegeven worden wat de criteria daarvoor zijn? Immers, waarom zou de Nederlandse staat financiële risico's op zich nemen voor bedrijven die het goed doen? Waarom worden er verzekeringen afgegeven voor exporten naar landen die in conflictgebieden liggen of een krijgsmacht hebben die zich niet veel gelegen laat liggen aan mensenrechten, dan wel naar landen die zelf genoeg financiën hebben om de betaling van leveranties te garanderen? Kunnen de criteria voor het wapenexportbeleid ook op de kredietverzekering worden toegepast? Overigens zou mevrouw Van Velzen er de voorkeur aan geven de kredietverzekering voor de wapenexport af te schaffen, want deze stimuleert de wapenexport alleen maar en leidt er langs die weg toe dat arme landen hun staatsschuld verhogen. In het licht van het voorgaande acht zij in het bijzonder de afgegeven wapenexportkredietverzekering voor Indonesië onbegrijpelijk; zij meent dat hier eerder een wapenembargo op zijn plaats is.

Nederland exporteert in het kader van het compensatiebeleid onderdelen voor onder meer Apache-helikopters naar de Verenigde Staten. De informatie die mevrouw Van Velzen daarover heeft bereikt, is dat deze onderdelen uiteindelijk terechtkomen in Apache-helikopters die ingezet worden door het Israëlische leger tegen de Palestijnse bevolking. Zij acht dit zeer onwenselijk en zou daarom graag inzicht willen hebben in de eindbestemmingen van aldus geleverde onderdelen. Als de minister zo'n eindbestemming van tevoren had geweten, zou hij dan ook positief geadviseerd hebben over een exportvergunning?

In haar brief verwijst de staatssecretaris naar de overweging dat het onrealistisch zou zijn een volledig inzicht te willen verkrijgen in de doorvoer van wapens en militaire goederen via Nederlands grondgebied; het is theoretisch wel mogelijk, maar het zou een zware administratieve belasting betekenen (22 054, nr. 73, blz. 3). Dit mag een plausibele constatering lijken, maar inmiddels is het onder druk van de VS wel mogelijk gebleken een uiterst scherpe controle op te zetten op doorvoer naar de VS. Waarom zou dit niet evenzeer mogelijk zijn voor doorvoer en export naar andere landen? Mevrouw Van Velzen wijst hierbij op de toepassing van scantechnieken. Wat is het verschil in daadwerkelijke handhaving en controle, als het gaat om exporten naar respectievelijk de VS en alle overige landen?

De heer Blom (PvdA) signaleert dat bij de wapenexport wordt uitgegaan van andere beleidscriteria dan bij de wapendoorvoer. In de optiek van de PvdA-fractie dient het bij wapendoorvoer echter om precies dezelfde criteria te gaan als bij wapenexport. Wat dat betreft zou de doorvoer van wapens in Nederland – met uitzondering van interne NAVO-transporten – altijd vergunningplichtig moeten zijn. Indien van regeringszijde een straffe wetgeving omtrent deze doorvoer wordt afgewezen, overweegt de PvdA-fractie met een initiatiefvoorstel te komen. Er zou een internationaal geldend wapenhandelsverdrag dienen te komen, af te sluiten in VN-verband, dat alle andere verdragen op dit gebied kan vervangen.

Wordt er bij het Nederlandse wapenexportbeleid rekening gehouden met het beleid van Ontwikkelingssamenwerking? Er blijkt vanuit Nederland een kleine wapenleverantie verricht te zijn aan Jemen, een land waaraan Nederland ontwikkelingshulp verleent en waarvoor een niet-bindende VN-resolutie geldt die de strekking heeft van een wapenembargo. Welke verklaring kan er voor deze wapenexport worden gegeven? Meer in het algemeen is de PvdA-fractie geen voorstander van wapenleveranties aan landen waarvoor een dergelijke VN-resolutie is aangenomen, of deze nu bindend is of niet.

Is het wapenexportbeleid met betrekking tot Saoedi-Arabië sinds het aantreden van de huidige minister van Buitenlandse Zaken aangescherpt? Dit land ligt in een instabiele regio; mensenrechten worden er geschonden en het land is verantwoordelijk voor de financiering van terrorisme. Heeft de forse wapenexport naar Saoedi-Arabië in 2002 geheel betrekking op de periode vóór zijn aantreden? Is er ten aanzien van India en Pakistan inderdaad sprake van een beleid om geen wapenexporten toe te staan, zoals is toegezegd aan de Kamer naar aanleiding van vorig jaar door de Kamerleden Hoekema en Apostolou gestelde vragen?

De heer Duyvendak (GroenLinks) heeft begrepen dat minister Van Ardenne van Ontwikkelingssamenwerking in beginsel positief heeft gereageerd op het initiatief van een aantal NGO's en Nobelprijswinnaars te komen tot een internationaal wapenhandelsverdrag, dat een belangrijk instrument zou kunnen zijn om de wereldwijde wapenhandel terug te dringen. Welke stappen wil de regering nemen, ook in het kader van het Nederlandse voorzitterschap van de EU, om zo'n verdrag realiteit te laten worden?

De heer Duyvendak sluit zich aan bij de vragen en zorgen van mevrouw Van Velzen met betrekking tot de verlening van wapenexportkredieten en de teruggedraaide openbaarheid ter zake van de wapenexportvergunningen. Ten aanzien van dit laatste punt verwijst hij naar de op grond van een door de VPRO gevoerde WOB-procedure verkregen gegevens over de periode 1991–1999, een resultaat dat zich niet verdraagt met thans door de staatssecretaris aangevoerde argumenten voor het achterhouden van gegevens. Hij bepleit een snelle overlegging van soortgelijke openbare gegevens aan de Kamer over de laatste jaren, in het belang van het debat over het gevoerde wapenexportbeleid.

Het belangrijkste punt voor de heer Duyvendak is thans dat er zo snel mogelijk concrete stappen worden gezet om voor de doorvoer van wapens via het Nederlandse grondgebied hetzelfde regime te laten gelden als voor de wapenexport vanaf Nederlands grondgebied. Het betekent bijvoorbeeld het toepassen van de criteria voor de wapenexport op de doorvoer van wapens. Daarbij gaat het om het beschermen van mensenrechten en het versterken van de internationale rechtsorde, maar ook om de nationale veiligheid. Immers, zowel de wapenexport als de wapendoorvoer brengt, bijvoorbeeld bij luchttransport vanaf Schiphol, directe veiligheidsrisico's voor Nederland met zich mee; dat heeft de Bijlmerramp laten zien. Het kabinet laat in zijn brieven aan de Kamer zien dat het deze argumenten afweegt tegen de positie van Nederland als handelsland en zelfs tegen zoiets als administratievelastendruk. Dit laatste gaat de heer Duyvendak te ver, maar ook zet hij een vraagteken bij het wellicht zwaarder laten wegen van de Nederlandse handelspositie bij doorvoer dan het voldoen aan de criteria die Nederland zich oplegt bij wapenexport. Voor de fractie van GroenLinks gaan mensenrechten en de internationale rechtsorde boven Nederlandse handelsbelangen.

Er is op dit moment een beperkte meldingsplicht voor wapendoorvoer, die bovendien gebrekkig functioneert. Het kabinet komt nu met een voorstel tot uitbreiding daarvan en de heer Duyvendak verneemt graag hoever deze meldingsplicht in de ogen van het kabinet kan gaan. Hij acht het belangrijk dat de staatssecretaris er met spoed aan gaat werken om tot een volledige meldingsplicht te komen. Voor de fractie van GroenLinks is dit een eerste stap, die moet leiden tot een algemene vergunningsplicht voor alle doorvoer van wapens door Nederland.

Het antwoord van de bewindslieden

Staatssecretaris Van Gennip gaat eerst in op de mate van openbaarheid bij de vergunningverlening voor wapenexport. Verwijzende naar de standpunten van enkele woordvoerders daaromtrent en naar het persbericht van een fractie, is zij van mening dat de daarin doorklinkende suggestie dat zij de Kamer het werken onmogelijk zou maken, kant noch wal raakt en ook geenszins haar bedoeling weergeeft. Er is geen sprake van een trendbreuk ten opzichte van het beleid dat voormalig staatssecretaris Ybema volgde bij het beschikbaar stellen van de computeruitdraaien van afzonderlijke exportvergunningen. Ook onder staatssecretaris Ybema was dit vertrouwelijke informatie die, conform een afspraak met de Kamer, in aanvulling op de openbare jaarrapportage werd verstrekt. De vertrouwelijkheid was nodig om de commerciële gegevens te beschermen. Kamerleden kunnen nog steeds vertrouwelijk van de overzichten kennisnemen en zo hun werk doen.

De VPRO heeft destijds een WOB-verzoek gedaan en toen zijn er grote hoeveelheden gegevens verstrekt, maar daaronder waren veel administratieve gegevens die voor het werk van de Kamer van minder belang zijn, terwijl de commerciële gegevens eruit verwijderd waren. Deze laatste zijn ook de gegevens waar de WOB in artikel 10 een uitzondering voor maakt. Het komt de staatssecretaris voor dat de Kamer niet gebaat is bij een dergelijk grote hoeveelheid weinig relevante gegevens. Indien individuele commissieleden erop staan deze gegevens te ontvangen, heeft zij daar geen bezwaar tegen.

In overeenstemming met wat de Kamer kwalitatief nodig heeft om het regeringsbeleid te controleren, rapporteert EZ de waarde van de afgegeven vergunningen per land, waarbij wordt aangegeven om welke categorieën militaire goederen het gaat. Daarbij worden evenwel geen individuele transacties vermeld, noch de specifieke contractgegevens, want dat is commerciële, vertrouwelijke informatie. De discussie met de Kamer dient hier te gaan over het gevoerde wapenexportbeleid en dat is goed uit deze openbare gegevens af te leiden. Het openbare debat kan er niet over gaan of een bepaald bedrijf een bepaald product heeft geleverd, want dat betreft de commerciële, vertrouwelijke gegevens. Die gegevens krijgt de Kamer op vertrouwelijke basis, teneinde mede op grond daarvan te kunnen beoordelen of sprake is van een adequaat landenbeleid. Door voormalig staatssecretaris Ybema zijn daartoe afspraken gemaakt over het vertrouwelijk ter inzage leggen van informatie bij de griffie van de Kamer en daar houdt ook de staatssecretaris zich aan.

De term wapenexportbeleid dekt niet geheel de in Nederland aanwezige defensie-industrie. Wat er vanuit Nederland vooral geëxporteerd wordt, betreft radarapparatuur, schepen en overtollig defensiematerieel. Daarbij is Nederland inderdaad soms strikter dan andere Europese landen zoals Italië, Frankrijk en België. Het is moeilijk om precies in kaart te brengen wat de verschillen in dezen zijn tussen Nederland en de andere EU-lidstaten. Zo is het beleid op dit punt in de verschillende landen voortdurend in ontwikkeling en zijn er verschillende interpretaties van de criteria. Geprobeerd wordt in het reguliere EU-overleg dit soort verschillen weg te nemen. Nederland streeft wat dat betreft naar een Europees level playing field en naar harmonisatie, maar staat daarbij op een stringente toepassing van de acht criteria voor wapenexport zoals vastgesteld in EU-verband. Wapenexportbeleid is een combinatie van afwegingen van buitenlands politieke aard en van binnenlands economische aard. De staatssecretaris zal proberen de gevraagde analyse te laten maken van de economische gevolgen van de Nederlandse restricties in het wapenexportbeleid, met name wat betreft de gevolgen voor de defensiegerelateerde industrie in Nederland en de daarmee gemoeide werkgelegenheid.

De staatssecretaris verklaart zich bereid ondersteuning te bieden op het vlak van bouw en export van kustbewakingsschepen, maar dit kan slechts geschieden binnen de EU-regels en in het kader van het scheepsbouwbeleid in Nederland. Er kunnen bijvoorbeeld geen grote subsidiebedragen mee gemoeid zijn. Voor zover het zou gaan om ambtelijke inzet, zal dit de normale ondersteunende rol zijn. Op het punt van de samenwerking tussen Europese marinewerven is er een Frans-Duits initiatief en ook zijn er ontwikkelingen in Italië en Spanje. Dat de Nederlandse scheepsbouw tot nu toe nog niet hierbij is betrokken, kan ermee te maken hebben dat niet voldaan wordt aan de onder de huidige economische omstandigheden geldende voorwaarde van een redelijk gevulde orderportefeuille. De regering houdt hier de vinger aan de pols.

Ook de staatssecretaris vindt dat Nederland geen doorvoerland dient te zijn voor dubieuze wapenleveranties. De doorvoerregeling is bedoeld om dit te voorkomen en daarom kunnen zendingen altijd op ad-hocbasis vergunningplichtig gemaakt worden. Het is haar voornemen de meldplicht bij dergelijke doorvoer te verbreden tot de gehele lijst van militaire goederen van het in- en uitvoerbesluit om inzicht te verkrijgen in de positie die Nederland inneemt als doorvoerland. Overigens zou het verkrijgen van een gedetailleerd inzicht vereisen dat elke container en vrachtwagen open zou moeten worden gemaakt en dat is iets wat de staatssecretaris niet realistisch acht. De verbrede meldplicht zal vergezeld gaan van de ook thans toegepaste controle en handhaving, gebaseerd op een risicoanalyse die door de douane en de veiligheidsdiensten wordt gemaakt. Zij onderkent dat met alleen een meldplicht de illegale ladingen niet opgespoord kunnen worden; daartoe zijn intelligente douaneacties nodig. Iets heel anders is een vergunningplicht bij alle doorvoer, want deze zou dan ook de NAVO-bondgenoten betreffen. Zij wil tot de verbrede meldplicht komen om aldus inzicht te krijgen in de feitelijke doorvoer.

Ten aanzien van uitvoer naar de VS geldt het container security initiative. Dit betekent niet dat alles dat naar de VS gaat, minutieus wordt gecontroleerd, maar wel dat er een extra risicoanalyse wordt gedaan op de zendingen naar de VS. Het ligt voor de hand dat daarbij vaker een container met bestemming VS zal worden opengemaakt of door een scan gehaald. Er zijn voorts door het ministerie van Financiën afspraken gemaakt met de VS over de inzet van detectiepoorten en dergelijke, eveneens op basis van risicoanalyse; daarbij vindt de fysieke controle steekproefsgewijze plaats.

De NGO's hebben begrijpelijkerwijze aandacht voor de rol van overheidsondersteuning bij de wapenexportfinanciering, gegeven dat bijvoorbeeld in het VK zo'n 15% van exportfinancieringsgaranties betrekking heeft op wapentransacties. Nederland heeft echter een beperkte wapenindustrie en de hier verleende exportkredietgaranties zijn eveneens van beperkte omvang. Hierbij geldt bovendien dat voor de betrokken transacties nog altijd een wapenexportvergunning noodzakelijk is en daarop zijn de genoemde acht criteria van toepassing. Indien er bijvoorbeeld sprake is van mensenrechtenschendingen of interne spanningen in een bepaald gebied, kan de wapenexportvergunning worden geweigerd. Een en ander betekent dat het enkele inzicht in bijvoorbeeld aangevraagde exportkredietverzekeringen geen volledig beeld van de daadwerkelijke export geeft. De staatssecretaris zal nader bezien welke informatie ter zake van verstrekte exportkredietverzekeringen zij de Kamer, eventueel vertrouwelijk, zal kunnen overleggen.

Het Wassenaar Arrangement is het multilaterale exportcontroleregime op het terrein van wapens en vooral van conventionele dual-use-goederen; het heeft een raakvlak met terrorismebestrijding. Er wordt onder meer aandacht besteed aan brokerage en aan onderlinge rapportage bij de uitvoer van kleine wapens. Pas tijdens de plenaire WA-vergadering, begin december, zal duidelijk worden welke van de thans voorliggende voorstellen het zullen halen. De Nederlandse delegatie zet sterk in op het vergroten van de onderlinge transparantie met betrekking tot wapenexport, met name op het terrein van kleine wapens.

Minister De Hoop Scheffer sluit zich aan bij hetgeen door de staatssecretaris is opgemerkt over meldplicht en vergunningplicht. Aanvullend wijst hij erop dat de vergunningplicht zoals deze nu geldt, met uitzondering van de EU-lidstaten, de NAVO-bondgenoten, Australië, Japan, Nieuw-Zeeland en Zwitserland, niet wordt uitgebreid. Bij doorvoer kan er slechts een dunne band zijn met de Nederlandse jurisdictie, bijvoorbeeld als het gaat om een vliegtuig dat landt en weer verder vliegt. Een vergunningplicht wordt dan een zeer kunstmatige constructie. Wat de Nederlandse regering betreft blijft het beleid ten aanzien van de vergunningen zoals het is.

Er wordt in de EU niet verschillend gedacht over belang en aanpak van de bestrijding van de illegale handel in kleine wapens, aldus de minister. In 1998 is afgesproken hiertegen gemeenschappelijk op te treden en er worden wat dat betreft projecten in ontwikkelingslanden ondersteund en gefinancierd. De Europese landen verschillen in de nadruk die zij leggen op onderdelen van het kleinewapenbeleid en er zijn lidstaten die dienovereenkomstig, al of niet met andere landen, initiatieven nemen. Zo tracht Nederland samen met Noorwegen te komen tot een betere controle op brokerage. Deze initiatieven worden door de EU gesteund en ook gecoördineerd.

Het Nederlandse wapenexportbeleid valt op een aantal punten restrictiever uit dan het wapenexportbeleid van andere EU-lidstaten. De minister vindt dat Nederland hierbij een goede belangenafweging maakt. Er kunnen verschillen in opvatting binnen de EU zijn over de toelaatbaarheid van bepaalde wapenexporttransacties. Er gaat daarbij echter een toenemende disciplinerende werking uit van denial notifications en het consultatiemechanisme binnen de EU. Het betreft hier peer pressure; er staat geen sanctie op als een land toch levert. In de betreffende EU-werkgroep (COARM) wordt dit soort kwesties in het kader van de EU-gedragscode voor wapenexport besproken.

Wat betreft India en Pakistan merkt de minister op dat Duitsland geen offensieve systemen aan de Indiase land- en luchtmacht levert. Levering aan de marine is in beginsel wel aanvaardbaar voor Duitsland, terwijl dual-use-goederen worden getoetst op eindgebruik. Het Verenigd Koninkrijk heeft sinds oktober 2002 het exportbeleid ten aanzien van India en Pakistan versoepeld wegens afgenomen spanning; aanvragen worden vooral getoetst op hun potentieel tot spanningsverhoging, in het bijzonder met het oog op Kasjmir. Over het Nederlandse beleid in dezen heeft de minister de Kamer bij brief van 7 juli 2003 geïnformeerd (22 054, nr. 72). Nederland doet geen nieuwe leveranties aan de Indiase landmacht vanwege het risico van inzet in Kasjmir, maar staat nieuwe leveranties aan marine en luchtmacht wel toe, indien de verbetering van de relatie tussen India en Pakistan zich doorzet. Een en ander betekent dat iedere keer voor specifieke transacties kan worden afgewogen of er toestemming verleend zal worden. De betrokken bedrijven zijn daarvan op de hoogte en weten dat er van tijd tot tijd een beleidswijziging kan zijn, afhankelijk van de zich voordoende spanning. Zo heeft inmiddels een versoepeling van het beleid plaatsgevonden ten aanzien van India en Pakistan, sinds staatssecretaris Ybema in antwoord op Kamervragen van mei 2002 aangaf dat er reden was voor een zeer restrictief beleid jegens beide landen. Aan deze versoepeling ligt ten grondslag een toetsing aan de criteria voor het wapenexportbeleid, alsmede een politieke inschatting van de situatie. EZ neemt de adviezen van Buitenlandse Zaken omtrent de verlening van exportvergunningen gemeenlijk over, maar zou EZ er een andere opvatting over hebben, dan vindt overleg plaats tussen de minister van Buitenlandse Zaken en staatssecretaris Van Gennip om er samen uit te komen.

Ook de vergunningaanvragen voor export van militair materieel naar Indonesië worden strikt getoetst aan de genoemde acht criteria. Er wordt gekeken naar het type goed, de eindgebruiker en het eindgebruik. De ontwikkelingen in Atjeh of elders in de archipel worden bij de beoordeling betrokken en er wordt een per krijgsmachtdeel gedifferentieerd beleid toegepast. Er zijn de afgelopen jaren geen exportvergunningen verleend ten behoeve van de Indonesische landmacht, vanwege het optreden van dit krijgsmachtdeel op onder andere Oost-Timor, de Molukken en recentelijk in Atjeh. Ten aanzien van leveranties aan de Indonesische luchtmacht golden tot voor kort in beginsel geen beperkingen. De minister heeft echter onlangs een aantal vergunningaanvragen van een negatief advies voorzien in het licht van berichten dat transportvliegtuigen worden ingezet voor het vervoer van troepen naar Atjeh en helikopters er aanvallen zouden hebben uitgevoerd. Er zijn op dit moment geen restricties voor leveranties aan de Indonesische marine, omdat dit krijgsmachtdeel, voor zover bekend, niet direct is betrokken bij het conflict in Atjeh, en het belang van Indonesië wordt erkend bij de bescherming van haar territoriale wateren. Desgevraagd verklaart de minister zich bereid tot een preventieve actualisering van de positie van de Indonesische marine. Hij zal de Kamer daarover informeren.

De EU ziet de ongecontroleerde verspreiding van kleine wapens als een bedreiging voor de stabiliteit van vooral ontwikkelingslanden. Daarom is de EU, en daarbinnen ook Nederland, actief om deze verspreiding tegen te gaan. Er is hierbij geen directe relatie met de security strategy van de EU. Het doel van de VN-bijeenkomst over kleine wapens was van inventariserende aard. Er bleek op een groot aantal terreinen sprake van onvoldoende implementatie van het betreffende VN-actieprogramma. Nederland en andere landen zetten zich in om zoveel mogelijk steun te krijgen voor deze implementatie, door middel van steun uit het wapensfonds.

De minister wijst erop dat binnen de criteria die voor het Nederlandse wapenexportbeleid gelden, Nederlandse ambassades en hun economische afdelingen ook op dit gebied hun best zullen doen voor orders aan het Nederlandse bedrijfsleven. Zo spannen ambassades zich in om prima Nederlands overtollig defensiematerieel te verkopen aan de nieuwe NAVO-landen. Bij het bevorderen van dergelijke transacties kan behalve ambassadepersoneel, ook defensiepersoneel betrokken zijn, bijvoorbeeld om Nederlandse fregatten in het buitenland te tonen en aan te prijzen. In die zin is er een gemeenschappelijke taak om, ook op het terrein van de scheepsbouw, de Nederlandse economie en werkgelegenheid te bevorderen. EZ speelt daarin, met staatssecretaris Van Gennip als verantwoordelijk minister voor «foreign trade», een coördinerende rol.

Ook bij de export van componenten ten behoeve van defensiematerieel geldt dat vergunningverzoeken altijd worden getoetst op eindbestemming; in de vergunningaanvrage dient de eindbestemming te worden vermeld. Indien het een leverantie via een derde land betreft met bijvoorbeeld als eindbestemming Israël, dan wordt op Israël getoetst en zal conform het huidige beleid een negatief advies aan Economische Zaken worden gegeven. Is de eindbestemming niet bekend, dan toetst Buitenlandse Zaken op het land waaraan de componenten in eerste instantie zullen worden geleverd. Als dit een land is met een deugdelijke wapenexportregelgeving – een EU-lidstaat, een NAVO-bondgenoot – dan zal er in beginsel positief geadviseerd worden aan EZ, maar heeft het betrokken land een ondeugdelijk wapenexportregime, dan komt er een negatief advies. De minister vindt het wapenexportregime van de VS, Nederlands grootste en belangrijkste bondgenoot, deugdelijk.

Het wapenexportbeleid ten aanzien van het Midden-Oosten is zeer restrictief, niet alleen ten aanzien van Israël, maar ook ten aanzien van een land als Saoedi-Arabië. De situatie in Saoedi-Arabië is echter niet van dien aard dat er helemaal niet geleverd wordt: er geldt geen wapenembargo. De rapportage over de tweede helft van 2002 laat echter zien dat er aan Saoedi-Arabië geen leveranties zijn geweest; in de eerste helft van 2003 is er één transactie uitgevoerd en wel ten behoeve van de marine van Saoedi-Arabië. Desgevraagd ziet de minister geen reden het wapenexportbeleid voor Saoedi-Arabië te wijzigen.

Alle aanvragen voor wapenexportvergunningen ten behoeve van ontwikkelingslanden, de zogenoemde DAC-landen, worden ook ter beoordeling voorgelegd aan de minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Deze bewaakt de samenhang met het ontwikkelingsbeleid, het achtste criterium, en kan uit dien hoofde negatief adviseren. Dit advies komt eerst op het bureau van de minister van Buitenlandse Zaken, die het al dan niet kan overnemen. Denkt deze er anders over, dan zal er overleg zijn tussen beide ministers om tot een eensgezind advies aan EZ te komen. De genoemde leverantie aan Jemen betrof dieselmotoren voor pantservoertuigen. Nederland heeft een intensieve ontwikkelingsrelatie met Jemen, maar niet ontkend kan worden dat een land als Jemen een legitieme defensiebehoefte heeft. De minister hecht in dit geval geen doorslaggevende betekenis aan de niet-bindende VN-resolutie over Jemen; er geldt geen wapenembargo voor Jemen. Een zorgvuldige afweging door de minister van Buitenlandse Zaken, de minister voor Ontwikkelingssamenwerking en de staatssecretaris van Economische Zaken had als uitkomst dat deze leverantie in overeenstemming werd geacht met de criteria voor het wapenexportbeleid.

Ingaande op de vraag inzake een internationaal wapenhandelsverdrag wijst de minister erop dat de minister voor Ontwikkelingssamenwerking op 9 oktober 2003 heeft gezegd dat de regering voorstander is van bindende afspraken over internationale wapenhandel. Nederland zal, samen met de EU-partners, nagaan of een internationaal bindend wapenhandelsverdrag kan worden gerealiseerd. Dit onderwerp is op voorstel van Nederland geagendeerd voor de volgende bijeenkomst van COARM, de werkgroep van de Europese Raad inzake wapenexport. Overigens is de minister niet optimistisch gestemd over de kansen op spoedige totstandkoming van zo'n internationaal bindend verdrag.

De voorzitter memoreert dat door de bewindslieden de volgende toezeggingen zijn gedaan:

– er wordt een analyse gemaakt van de gevolgen voor de defensiegerelateerde industrie van de Nederlandse restricties in het wapenexportbeleid;

– er wordt een overzicht gegeven van de exportkredietverzekeringen, al dan niet vertrouwelijk;

– er vindt een preventieve actualisering van de positie van de Indonesische marine plaats;

– er vindt overlegging plaats van een lijst van individuele wapenexportvergunningen conform de opzet van de destijds aan de VPRO verschafte gegevens.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,

De Grave

De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,

De Haan

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,

Tielens-Tripels


XNoot
1

Samenstelling:

Leden: Crone (PvdA), De Grave (VVD), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), ondervoorzitter, Atsma (CDA), Timmermans (PvdA), Vendrik (GroenLinks), Blok (VVD), Ten Hoopen (CDA), Slob (ChristenUnie), Van den Brink (LPF), Duyvendak (GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Van Velzen (SP), Varela (LPF), Algra (CDA), Van Fessem (CDA), Aptroot (VVD), Blom (PvdA), Smeets (PvdA), Douma (PvdA), De Krom (VVD), Van der Laan (D66), Heemskerk (PvdA), Van Dam (PvdA), Dezentjé Hamming (VVD).

Plv. leden: Tichelaar (PvdA), Örgü (VVD), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Hijum (CDA), Koenders (PvdA), Vos (GroenLinks), Weekers (VVD), Jan de Vries (CDA), Van der Vlies (SGP), Hermans (LPF), Van den Brand (GroenLinks), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Lazrak (SP), De Ruiter (SP), Eerdmans (LPF), De Haan (CDA), Van Dijk (CDA), Hofstra (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Van Heteren (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Giskes (D66), Tjon-A-Ten (PvdA), Waalkens (PvdA), Szabó (VVD).

XNoot
2

Samenstelling:

Leden: Terpstra (VVD), Rijpstra (VVD), Dijksma (PvdA), De Haan (CDA), voorzitter, Koenders (PvdA), Karimi (GroenLinks), Timmermans (PvdA), ondervoorzitter, Van Bommel (SP), Albayrak (PvdA), Eurlings (CDA), Wilders (VVD), Van Baalen (VVD), Van As (LPF), Herben (LPF), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Duyvendak (GroenLinks), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Van Velzen (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Dijk (CDA), Fierens (PvdA), Tjon-A-Ten (PvdA), Eijsink (PvdA), Brinkel (CDA), Szabó (VVD).

Plv. leden: Oplaat (VVD), Snijder-Hazelhoff (VVD), Dubbelboer (PvdA), Hessels (CDA), Stuurman (PvdA), Vos (GroenLinks), Arib (PvdA), De Wit (SP), Leerdam (PvdA), Sterk (CDA), Hirsi Ali (VVD), Van Miltenburg (VVD), Varela (LPF), Van den Brink (LPF), Haverkamp (CDA), Rambocus (CDA), Halsema (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Kant (SP), Eski (CDA), Çörüz (CDA), Wolfsen (PvdA), Van Nieuwenhoven (PvdA), Waalkens (PvdA), Van Winsen (CDA), Geluk (VVD), Dittrich (D66).

Naar boven