22 054
Wapenexportbeleid

nr. 71
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

's-Gravenhage, 4 december 2002

Tijdens het Algemeen Overleg inzake het wapenexportbeleid van 31 oktober jl. hebben de Minister van Buitenlandse Zaken en ik toegezegd schriftelijk te zullen reageren op de vragen die de «Campagne tegen Wapenhandel» met het oog op het algemeen overleg had gesteld.

Onze antwoorden op deze vragen treft u in bijlage aan. De vertraging bij de toezending is te wijten aan de noodzaak van afstemming met instanties buiten onze departementen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

J. G. Wijn

BIJLAGE Antwoorden op de schriftelijke vragen van de «Campagne tegen de Wapenhandel» naar aanleiding van het algemeen overleg inzake het wapenexportbeleid, 31 oktober 2002

1 Anti-personeelsmijnen

De vraag was hoe het mogelijk is dat een Nederlands bedrijf een aanvraag kan doen voor een mijn die door het Verdrag van Ottawa is verboden.

De door Nederland in Europees verband gemelde «denial» NL14/2001 vermeldt dat een vergunningsaanvraag voor uitvoer van anti-personeelsmijnen naar Spanje is geweigerd. Dit wapen is inderdaad door het Verdrag van Ottawa, waarbij Nederland en Spanje partij zijn, verboden. De aanvraag bleek gedaan te zijn door een Nederlandse particulier die een verzameling oude wapens heeft, waaronder één AP-mijn. Deze particulier wilde een deel van zijn verzameling, waaronder de mijn, aan een Spaanse afnemer verkopen. De daarvoor vereiste exportvergunning is verleend, met uitzondering van de AP-mijn. Overigens gaan wij ervan uit dat deze mijn inmiddels is vernietigd, omdat het bezit ervan als gevolg van het Verdrag van Ottawa niet is toegestaan.

2 Transparantie; vergunningenoverzicht

De vraag was of de Kamer automatisch een jaaroverzicht van verstrekte vergunningen kan ontvangen.

Staatssecretaris Ybema van Economische Zaken heeft in 2000 besloten om de Kamer jaarlijks een overzicht te verstrekken van de in het voorgaande jaar verleende vergunningen voor uitvoer van strategische goederen. Deze verstrekking vindt plaats onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat het overzicht ter inzage bij de griffie van de vaste Kamercommissies voor resp. Economische Zaken en Buitenlandse Zaken bewaard blijft. Dit impliceert dat een discussie over dit overzicht alleen plaats kan vinden in een besloten overleg met de leden van deze vaste commissies.

3 Taiwan

De vraag was of de Nederlandse overheid actief controleert of de aan Taiwan geleverde onderdelen voor de indertijd geleverde onderzeeboten ook daadwerkelijk voor deze boten worden gebruikt, en niet voor nieuw te bouwen onderzeeboten.

Vergunningen voor export van militaire goederen worden afgegeven op basis van documenten die inzicht verschaffen in de aard van de beoogde transactie. Een voorbeeld hiervan is een z.g. eindgebruikersverklaring. De naleving van zo'n verklaring wordt als regel niet door de Nederlandse overheid ter plaatse gecontroleerd. Wel is het zo dat de aanvragers van vergunningen voor naleveranties ten behoeve van het onderhoud van de twee indertijd aan Taiwan geleverde onderzeeboten hebben verklaard dat de te leveren goederen uitsluitend bestemd zijn voor toepassing in de betreffende boten. Een aantal van de bij deze leveringen betrokken Nederlandse bedrijven zijn ter plaatse betrokken bij het onderhoud van de onderzeeboten. Dat stelt hen in staat om het gebruik van de goederen te controleren. Uit de contacten tussen de Nederlandse overheid en deze bedrijven zijn geen aanwijzingen of vermoedens voortgekomen dat de goederen niet volgens afspraak worden gebruikt.

4 Israël

De vraag was of de uitvoer van militair oefenmaterieel verenigbaar is met het wapenexportbeleid.

In verband met de negatieve ontwikkelingen in het Midden-Oosten, en Israël in het bijzonder, heeft Nederland, evenals diverse EU-partners, het exportbeleid jegens Israël in de afgelopen twee jaar aangescherpt. Vergunningaanvragen worden in beginsel afgewezen op grond van de criteria twee (mensenrechten), drie (interne spanningen) en vier (spanningen in de regio), als gevolg van de dagelijkse realiteit in vooral de Westbank en de Gaza-strook, vooral indien het leveranties aan de landmacht of luchtmacht betrof.

De onderhavige leverantie betrof een goed voor de Israelische marine. De transactie vloeide voort uit eerder door een EU-partner geleverde vaartuigen aan Israel. Deze partner achtte de levering van de vaartuigen niet strijdig met de EU-gedragscode inzake wapenuitvoer, in het bijzonder op het punt van het derde (interne spanningen) en vierde criterium van het wapenexportbeleid (spanningen in de regio). Verder is van belang dat de regering reeds eerder een sondage voor de levering van soortgelijke goederen aan Egypte had goedgekeurd. Nederland staat een evenwichtige benadering voor van beide landen. Op grond van deze overwegingen is in positieve zin op de vergunningaanvraag beslist.

5 Filippijnen

De vraag was of export van onderdelen en componenten voor wapens en munitie naar de Filippijnen te verenigen is met het wapenexportbeleid.

Na het aantreden van de regering van president Arroyo is de politieke situatie op de Filippijnen verbeterd, ondanks veiligheidsproblemen in het zuiden van het land, waar groepering actief zijn, die door ontvoeringen voor onrust zorgen.

De afgifte van een uitvoervergunning voor militair materieel naar de Filippijnen in de tweede helft 2001 betrof een leverantie in het kader van het hervormingsprogramma van het Filippijnse leger (reservedelen voor pantservoertuigen). Het ministerie van Buitenlandse Zaken kwam na zorgvuldige afweging van het vergunningverzoek tot de conclusie dat gezien de aard van de goederen en de eindgebruiker er geen sprake was van een duidelijk risico dat het uit te voeren materieel gebruikt zou worden voor binnenlandse onderdrukking (tweede criterium van de EU Gedragscode). Het ministerie oordeelde voorts dat niet kon gesteld worden dat door de uitvoer van dit materieel de interne spanningen in (het zuiden van) de Filippijnen zou verergeren (derde criterium van de EU Gedragscode).

6 Afrika

De vraag betrof de levering van overtollige vrachtwagens van de Koninklijke Landmacht aan een aantal Afrikaanse landen.

De door het Ministerie van Defensie aan Nigeria geschonken 100 DAF YA 4440 vrachtwagens zijn, evenals de door Defensie aan Botswana verkochte vrachtwagens van hetzelfde type, in beginsel militaire goederen. De militaire aard van het voertuig wordt o.a. bepaald door het aanwezig zijn van een verduisteringsmogelijkheid voor de verlichting. Een verandering in een civiele versie is relatief eenvoudig. Voor de export van de civiele versie, zoals geleverd aan Botswana, is geen exportvergunning nodig.

In het geval van Nigeria was sprake van export van de oorspronkelijke militaire versie, waarvoor een vergunning is verleend op 28 mei 2001. In een z.g. Memorandum of Understanding tussen Nederland en Nigeria is bepaald dat de vrachtwagens alleen mogen worden ingezet voor vredeshandhavingstaken door het Nigeriaanse leger, en dat ze onder geen beding mogen worden overgedragen aan partijen in Sierra Leone.

7 India/Pakistan

De Campagne stelt de opheffing van de vergunningenstop op India en Pakistan te betreuren.

Het huidige wapenexportbeleid van de regering ten aanzien van India en Pakistan is uiteengezet in de antwoorden van de minister van Buitenlandse Zaken en de Staatssecretaris van Economische Zaken op de schriftelijke vragen van de leden Hoekema en Apostolou van 24 mei jl.

Dit beleid is in het licht van de bestaande spanningen tussen India en Pakistan zeer restrictief. Hetgeen voor beide landen betekent dat voorshands geen exportvergunningen voor nieuwe leveranties worden verstrekt.

Deze beleidslijn geldt in beginsel ook voor aanvragen die «retour-na-reparatie» of «after sales» betreffen. Echter, bij de individuele toetsing van iedere vergunningaanvraag wordt behalve naar de eindbestemming, tevens gekeken naar de aard van het goed, de eindgebruiker en de aard van de transactie. Dit betekent dat in een specifiek geval toch een vergunning zou kunnen worden afgegeven, bijvoorbeeld indien de eindgebruiker een krijgsmachtdeel is dat niet bij het conflict (in en rond Kashmir) is betrokken (marine) of, het een aanvraag tot verlenging van een reeds eerder verleende vergunning betreft. Ten aanzien van «retour-na-reparatie» zendingen weegt bovendien mee dat de goederen al eigendom zijn van het land van eindbestemming.

Verder zullen in beginsel evenmin vergunningen worden verleend voor bedrijven die militair materieel tijdelijk willen uitvoeren voor demonstratie in India of Pakistan.

8/9 Compensatie en eindbestemmingscontrole

De vraag was of de regering er streng op wil toezien dat leveranties in het kader van compensatieafspraken aan de daadwerkelijke eindgebruiker worden toegeschreven. Tevens stelt de Campagne dat zij het ongewenst zou vinden als Nederland, net als het VK, geen controle uitoefent op uitvoer vanuit de Verenigde Staten van producten waarin Nederlandse componenten zijn verwerkt.

Eenzelfde vraag geldt de uitvoer van in Brazilië, Maleisië en Singapore vervaardigde producten met Nederlandse componenten.

Het Nederlandse beleid inzake exportcontrole richt zich vooral op de eindgebruiker. Indien de eindgebruiker nog niet bekend is, b.v. omdat het gaat om componenten die in het land van bestemming in een systeem worden ingebouwd waarvoor nog geen afnemer bekend is, staan twee wegen open.

De eerste is om geen vergunning te verlenen. Hiervoor kan gekozen worden indien het land van eindbestemming een ander is dan een EU- of NAVO-lidstaat of een daarmee gelijkgesteld land.

De tweede optie is om een vergunning te verlenen op voorwaarde van afgifte door het land van eindbestemming van een z.g. Internationaal Importcertificaat (IIC). Dit is als regel het geval voor EU- of NAVO-lidstaten of daarmee gelijkgestelde landen. Afgifte van het IIC houdt in dat het betreffende land bij heruitvoer de verantwoordelijkheid voor de exportcontrole overneemt. Uitgangspunt voor dit beleid is dat deze landen geacht worden een effectief exportcontrolesysteem te hanteren.

Het bovenstaande houdt in dat Nederland als regel geen controle op de bestemming verricht nadat de transactie voltooid is. Het houdt tevens in dat vergunningen voor export naar Brazilië, Maleisië en Singapore alleen worden verstrekt indien voldoende duidelijkheid bestaat over de eindgebruiker.

10 Wapenmakelaars

De vraag was hoe Nederland transacties van wapenmakelaars controleert en of deze werkwijze internationaal toepasbaar is.

De huidige Nederlandse regelgeving ter beheersing van bemiddeling bij wapentransacties neemt de «financiële betrokkenheid» als uitgangspunt. Voor zover sprake is van «handelingen ten behoeve van het financiële verkeer met betrekking tot de transito- en driehoekshandel in goederen waarvan de uitvoer zonder vergunning van de Minister van Economische Zaken verboden is», is een Vergunning Financieel Verkeer (op grond van het Besluit Financieel Verkeer) noodzakelijk. Alle zogenoemde strategische goederen, waaronder wapens, vallen onder deze vergunningplicht.

Daarnaast verbiedt de Wet wapens en munitie de handel in wapens, zonder vergunning (een erkenning ex artikel 9 van de Wet wapens en munitie), en stelt dit strafbaar. Het begrip «verhandelen» in de Wet wapens en munitie omvat mede bemiddeling («arms brokerage»). Voor zover sprake is van «financiële betrokkenheid», zoals hiervoor omschreven, is – zoals gesteld – bovendien een Vergunning Financieel Verkeer noodzakelijk. Het handelen zonder een dergelijke vergunning is strafbaar op grond van de Wet Economische Delicten.

Bovendien is het (theoretisch) mogelijk een poging tot «brokerage» te creëren, nu de strafbare feiten in de Wet wapens en munitie en de Wet Economische Delicten een strafbaarstelling van respectievelijk maximaal 8 jaar en minimaal 4 jaar kennen.

De Wet wapens en munitie heeft geen werking buiten het grondgebied van Nederland. Dat hoeft op zichzelf geen belemmering te zijn voor internationale samenwerking, waarbij uitwisseling van informatie een belangrijke rol speelt.

11 «Zwarte lijst»

De vraag betrof een opmerking van staatssecretaris Wijn in een interview, gepubliceerd in Intermediair van 10 okt. 2002.

Zoals staatssecretaris Wijn al aangaf tijdens het Algemeen Overleg op 31 oktober jl. is met deze opmerking niets anders bedoeld dan de lijst van landen waarop krachtens besluiten van de EU of de VN een wapenembargo van kracht is.

Naar boven