Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2002-2003
KST64538
2002-2003
22 054
Wapenexportbeleid
Nr.
66
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 18 november 2002
De vaste commissies voor Economische Zaken
en voor Buitenlandse Zaken hebben op 31 oktober
2002 overleg gevoerd met staatssecretaris Wijn van Economische Zaken en minister
De Hoop Scheffer van Buitenlandse Zaken over:
– de brief van 3 juli 2002 inzake het
wapenexportbeleid (22 054, nr. 63);
– de brief van 12 juli 2002 inzake het
overzicht van verstrekte vergunningen voor de uitvoer van strategische goederen
in het jaar 2001 (EZ-02-362);
– de brief van 3 juni 2002 inzake het
tegengaan van ongecontroleerde verspreiding van en illegale handel in kleine
wapens (22 054, nr. 62).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
Mevrouw Karimi (GroenLinks) heeft de indruk
dat het bij de tabellen met het overzicht van de wapenuitvoervergunningen
vooral gaat om militaire goederen en niet om het totaal van strategische goederen
die ingevolge de In- en Uitvoerwet vergunningplichtig zijn. Als deze indruk
juist is, zou zij het overzicht in die zin uitgebreid willen zien.
Mevrouw Karimi vindt de rapportage over de doorvoer van wapens volstrekt
onvoldoende. Het VN-wapenregister biedt ook informatie over het eventuele
land van doorvoer; welke positie neemt Nederland op basis van deze gegevens
in? Uit het rapport van een onderzoek in 1994 naar aanleiding van de Bijlmerramp
bleek dat de controle op en het inzicht in de doorvoer van wapens via Schiphol
buitengewoon slecht was. Wat is er gedaan met de aanbevelingen uit dit rapport
om hierin verbetering te brengen? Volgens informatie die ook op de werkvloer
te verkrijgen is, vormen risicoanalyses de basis van deze controle; hoe worden
deze gemaakt? Er is sprake van een gebrek aan mankracht en kennis, vooral
op het punt van dual-use-goederen, en er vindt buitengewoon weinig fysieke
controle plaats.
Verder sluit mevrouw Karimi zich aan bij alle vragen die in een brief
van de Campagne tegen wapenhandel aan de Kamer toegestuurd zijn.
Ten slotte vraagt zij of zij uit de antwoorden op schriftelijke vragen
van haar fractie inderdaad de conclusie mag trekken dat de regering
eigenlijk geen inzicht heeft in de omvang van de doorvoer van wapens vanuit
de Verenigde Staten naar Israël. Waarom voert Nederland niet net zoals
Duitsland, Denemarken en Finland een algemene vergunningplicht in om hier
zicht op te krijgen?
De heer Koenders (PvdA) vindt dat de strijd
tegen het terrorisme een verscherping met zich mee zou moeten brengen van
het wapenexportbeleid jegens landen die terrorisme steunen, in het bijzonder
Saudi-Arabië, een land in een buitengewoon instabiele regio waarin niet
alleen de mensenrechten worden geschonden, maar dat ook verantwoordelijk is
voor de financiering van terrorisme. Hij vraagt ook aandacht voor landen die
weliswaar de strijd tegen het terrorisme steunen, maar daarbij de mensenrechten
in het gedrang laten komen, zoals Indonesië.
Verder acht de heer Koenders versterking van het Wassenaar-arrangement
zeer belangrijk. Hij vraagt zich af of het wel goed zou zijn, de lijst van
dual-use-goederen te verkorten. Wie stuurt eigenlijk de politieke agenda in
dit verband en wordt wapenexport hier daadwerkelijk bij betrokken? Zal er
ook een meldplicht voor handvuurwapens en lichte wapens komen? Welke projecten
worden er gefinancierd uit het Vredesfonds?
In verband met de EU-gedragscode maakt de heer Koenders zich zorgen over
de controle op de wapenexport vanuit de landen die nu gaan toetreden, vooral
Tsjechië, en vanuit een associatieland als Servië. Verder vraagt
hij of er bij toepassing van het achtste criterium van deze code nog steeds
advies wordt gevraagd aan de bewindsman voor Ontwikkelingssamenwerking. Daarnaast
kan hij zich voorstellen dat de nieuwe veiligheidssituatie een nieuw initiatief
tot verscherping van het beleid inzake het VN-wapenregister vereist en pleit
hij voor steun aan het initiatief van de Belgische regering om geen wapens
te leveren aan landen met kindsoldaten. Hij vindt het overigens onbegrijpelijk
dat een Nederlands bedrijf een exportaanvraag voor antipersoneelsmijnen heeft
ingediend, ook al is die inmiddels afgewezen.
Waarom is er geen algemene maatregel van bestuur inzake de doorvoer van
wapens genomen, zoals in het vorige algemeen overleg over dit onderwerp beloofd
was? De heer Koenders heeft er moeite mee dat de regels voor de doorvoer van
wapens niet gelden voor bevriende landen, ook als die een heel ander wapenexportbeleid
hebben, zoals de Verenigde Staten. Hij vraagt om aanscherping van het beleid
voor snelle doorvoer en om een ad-hocvergunningplicht voor de doorvoer naar
landen die op een «zwarte lijst» staan. Wat betekent overigens
de toenemende internationale samenwerking op het gebied van defensiematerieel
voor de effectiviteit van het Nederlandse wapenexportbeleid?
Ten slotte vraagt de heer Koenders de regering, concreet in te gaan op
risicogebieden als Taiwan, Afrika, India en Pakistan. Hij noemt in dit verband
nog een televisiereportage over een wapendeal tussen Sierra Leone en Liberia
waarbij een Nederlandse staatsburger betrokken is.
De heer Algra (CDA) constateert dat de transparantie
van de wapenexport in de afgelopen jaren aanzienlijk verbeterd is. Hij is
vooral benieuwd naar de verbetering van de controle op doorvoer die met de
wijziging van de In- en Uitvoerwet mogelijk is geworden. Wanneer zal de voor
eind 2002 toegezegde evaluatie plaatsvinden? En wat betekent het dat de onderlinge
taakafbakening van de diensten die belast zijn met de doorvoerregeling van
militaire goederen, in de praktijk nog niet duidelijk genoeg is?
Heeft de toezegging dat het Nederlandse wapenexportbeleid nadrukkelijk
onder de aandacht van de andere EU-lidstaten zou worden gebracht, tot enige
navolging geleid? Zijn er landen die zich hebben aangesloten bij de afspraken
uit het VN-actieprogramma, maar zich daar nog niet aan houden? Hoe staat het
met het onderzoek naar de mogelijkheden om de tussenhandel in
wapens met een instrument in het kader van de OVSE aan te pakken?
Ten slotte vraagt de heer Algra of de uitwerking van de compensatieafspraken,
gemaakt bij de aanschaf van de F-16 en de Apache, op koers is.
Mevrouw Van Velzen (SP) vraagt om een overzicht
van de bestemming van dual-use-goederen en om een uitleg van het onderscheid
dat hierbij soms al naar gelang de bestemming ervan wordt gemaakt. Waarom
wordt een vergunning voor de export van beeldversterkers naar bepaalde landen
geweigerd terwijl deze landen wel nachtzichtapparatuur kunnen krijgen?
Mevrouw Van Velzen is het eens met de uitspraak van oud-minister Van Mierlo
dat de criteria voor het wapenexportbeleid niet absoluut zijn, zodat ze maar
gedeeltelijk effect hebben. Zij vindt dan ook dat ze geen houvast bieden voor
een goed controleerbaar beleid en zij pleit ervoor, het «nee, tenzij»-beleid
van Groot-Brittannië over te nemen. Een van de criteria is dat er geen
wapens geleverd worden aan landen in spanningsgebieden. Hoe beoordeelt de
staatssecretaris in dit licht de leveranties aan Israël, India, Pakistan
en China in 2001? Staat China op de zwarte lijst waarvan hij zich al eens
een voorstander heeft getoond? Dit land komt veel voor op de lijst met afzonderlijke
vergunningen, maar in het totaaloverzicht niet; hoe komt dit? Is de minister
bereid om de vergunningenstop voor de uitvoer van wapens naar India en Pakistan
gelet op de huidige situatie weer in te voeren? Wat houden de compensatieopdrachten
in die verkregen zijn bij de aanschaf van Israëlische antitankraketten?
Mevrouw Van Velzen pleit in dit verband voor een wapenimportbeleid om te voorkomen
dat Nederland wapens afneemt en compensatieopdrachten verkrijgt van de defensie-industrie
van een land waarin op grote schaal mensenrechten worden geschonden.
Vindt de staatssecretaris het verder zo langzamerhand geen tijd om regels
op te stellen voor deelname van Nederlandse bedrijven aan internationale wapenbeurzen,
waaraan soms bijna alle landen deelnemen die tot de «As van het kwaad»
gerekend worden?
Ten slotte sluit mevrouw Van Velzen zich aan bij de opmerking van de heer
Koenders over antipersoneelsmijnen. Zij pleit voor onderzoek, omdat deze mijnen
krachtens een internationaal verdrag verboden zijn. En is de minister in het
verlengde hiervan bereid om net als Noorwegen het initiatief te steunen voor
een internationaal moratorium voor clusterbommen? Zij vraagt zich mede gelet
op de steeds stijgende waarde van de afgegeven vergunningen ook af of het
niet goed zou zijn, de exportkredietregelingen niet meer op de wapenexport
van toepassing te laten zijn.
De heer Van den Doel (VVD) heeft waardering
voor het Nederlandse beleid inzake de handel in kleine wapens, waarvan het
gebruik voor veel leed zorgt. Een van de onderdelen van dit beleid is een
meldplicht voor de doorvoer van deze wapens; wordt deze plicht in de praktijk
nagekomen?
Van de OVSE maken ook landen deel uit die enorm veel wapens exporteren.
Welk resultaat verwacht de minister van het streven van de regering om in
OVSE-verband een nieuw verdrag inzake kleine wapens tot stand te brengen,
met name gericht op het aan banden leggen van de tussenhandel? De heer Van
den Doel is er een voorstander van om, mocht dit niet lukken, een verdrag
te sluiten met de landen die dit wél willen, zoals destijds ook is
gebeurd bij het Ottawaverdrag.
Hij herhaalt zijn vraag uit een eerder algemeen overleg naar de politieke
aansturing van het Wassenaar-arrangement, die hij vooral van belang vindt
nu de regering dit arrangement wil vervolmaken en het meer gewicht wil geven.
Hij zou in dit verband vooral de controle op dual-use-goederen aangescherpt
willen zien.
Ook de heer Van den Doel vraagt naar de praktijkervaring na de wetswijziging
inzake doorvoer. Waar gaat het precies om bij de nog onvoldoende duidelijkheid
omtrent de onderlinge taakafbakening? Is de mankracht van de uitvoerende diensten
in de praktijk inderdaad wel voldoende?
Het algemene uitgangspunt dat de doorvoer van militaire goederen, afkomstig
van lidstaten van de NAVO of daarmee gelijkgestelde landen, niet aan een vergunningplicht
is onderworpen, kan de heer Van den Doel wel billijken, maar is het in het
kader van dit beleid wel wenselijk dat op die manier onbelemmerd militaire
goederen kunnen worden geleverd aan landen waarvoor Nederland nooit een exportvergunning
zou hebben gegeven? Worden bij de export van dual-use-goederen dezelfde criteria
gehanteerd als bij de export van wapens? En waarom kunnen er via de lijst
van deze goederen strategische goederen worden uitgevoerd naar landen waarvoor
een wapenembargo geldt? Kan de regering ook toelichten hoe het in het beleid
past dat er zowel aan Taiwan als aan China geleverd wordt?
Ten slotte sluit de heer Van den Doel zich aan bij de vragen en opmerkingen
over de export van antipersoneelsmijnen.
Antwoord van de regering
Staatssecretaris Wijn beschouwt wapenhandel
als een noodzakelijk kwaad, omdat landen het recht hebben om zich te verdedigen
tegen een bedreiging, ook van binnenuit. De consequentie hiervan is het bestaan
van een industrie die de middelen hiervoor levert, zodat het produceren en
exporteren van wapens een volkomen legitieme activiteit is. Aan de ene kant
is het dus logisch dat ook de wapenindustrie gebruik kan maken van exportkredietverzekering,
maar aan de andere kant zijn de risico's van wapenexport zo groot dat de overheid
er controle op dient uit te oefenen en dat het beleid zo transparant mogelijk
moet zijn. Er is geen sprake van het specifiek bevorderen van de wapenindustrie,
want het gaat om generieke regelingen, net als bij de ondersteuning van beurzen.
Verder worden er bij de aanschaf van wapensystemen uit het buitenland in de
regel compensatieopdrachten verlangd, wat een mix van industriebeleid en exportbevordering
betekent. De staatssecretaris ziet in principe geen redenen om de defensie-industrie
daarvan uit te sluiten en hij gaat ervan uit dat ook de Kamer bij de aanschaf
van de JSF zoveel mogelijk compensatieopdrachten wenst. Die vormen overigens
samen met de levering van een fregat aan Griekenland ook de hoofdmoot van
de waarde van de wapenexport in 2001.
Naar aanleiding van de opmerkingen over een zwarte lijst legt hij uit
dat zijn uitlatingen in een interview met Intermediair betrekking hadden op
de embargolijst van de VN en de EU. Er is dus inderdaad een «zwarte
lijst».
De ontwikkelingen in de defensie-industrie staan in het teken van de toenemende
Europese vervlechting en van consolidatie. Deze sector volgt dus het patroon
van de ontwikkeling van de Europese industrie in het algemeen. Daarom is een
goede coördinatie met het beleid van andere Europese landen van belang,
waartoe de EU-gedragscode een goed instrument vormt.
Inmiddels is de definitieve algemene maatregel van bestuur inzake de doorvoer
van wapens in werking getreden. Met die doorvoerregeling is nu tien maanden
ervaring opgedaan. Het loopt nog niet allemaal op rolletjes, maar de staatssecretaris
zou hiermee toch nog wat meer ervaring willen laten opdoen en hij stelt zich
voor, in mei volgend jaar een aanzet te geven tot evaluatie van de wetswijziging.
Voor de doorvoer van kleine wapens geldt een meldingsplicht, waarna wordt
beoordeeld of ze onder de vergunningsplicht vallen. Voor de doorvoer van andere
goederen kan ad hoc een vergunning worden gevraagd, maar dan moet er een goede
reden voor zijn. Als het om Israël gaat, is er geen sprake van een Europees
of internationaal wapenembargo. Als dat wel zo was, zou er geen toestemming
voor doorvoer gegeven worden. Als voor een land geen wapenembargo geldt, wordt
er in Nederland bij dedoorvoer van wapens vanuit een lidstaat
van de NAVO of een daarmee gelijkgesteld land met een adequaat controlesysteem
niet opnieuw getoetst, in andere gevallen wel. Bovendien wordt er altijd getoetst
als documenten niet kloppen of als er een vermoeden is dat de eindbestemming
anders dan volgens de papieren een land is waarvoor een embargo geldt. Ook
kan een vergunningplicht worden gehanteerd als het gaat om een militair goed
waarin krachtens een internationaal verdrag niet gehandeld mag worden. Er
is bij het hanteren van het criterium inzake de internationale rechtsorde
intensief contact met het ministerie van Buitenlandse Zaken. De staatssecretaris
is het niet met mevrouw Van Velzen eens dat het beleid veranderd zou moeten
worden dat de Nederlandse verantwoordelijkheid voor de eindbestemming ophoudt
als het ontvangende land een importcertificaat afgeeft.
Vanwege de enorme goederenstroom die Nederland dagelijks passeert, heeft
de overheid inderdaad geen compleet inzicht in de feitelijke aard en inhoud
daarvan. Dat zou ook een enorm controleapparaat vergen, wat vrijwel geen land
ter wereld heeft. De douane kan steekproeven nemen en inspecties verrichten,
bijvoorbeeld als zij informatie heeft gekregen dat er iets niet klopt. Zij
levert een maximale inspanning om zicht te houden op die enorme goederenstroom.
Bij wapenzendingen stelt de douane ook vast of er een vergunningplicht of
een meldplicht geldt. De instructie voor de betrokken uitvoerende instantie
wordt op het ogenblik verbeterd en verduidelijkt, waarbij overleg plaatsvindt
met Financiën, Justitie en Defensie. Ook zal het betrokken bedrijfsleven
beter worden geïnformeerd; de brancheorganisaties werken hieraan mee.
De regering zal ook vergunningverlenende instanties in het buitenland nader
informeren over de Nederlandse doorvoerregelingen. In het begin van volgend
jaar moet deze campagne voltooid zijn.
Bij het jaarrapport gaat het alleen om de militaire vergunningen, maar
de uitdraai met individuele vergunningen bevat ook alle afgegeven vergunningen
voor de export van dual-use-goederen, evenals vergunningen voor retourzendingen
na reparatie.
Het ECD-rapport waarin informatie te vinden is over de luchtvaartmaatschappijen
die bovenmatig veel van Schiphol gebruik maken, dateert uit 1994. De staatssecretaris
zegt toe, de Kamer schriftelijk over de actuele stand van zaken te zullen
informeren. Hij geeft aan dat er sinds 1994 veel verbeterd is bij de monitoring
van en het vat krijgen op de doorvoer van strategische goederen en van wapens
en munitie. Ook dit zal bij de evaluatie aan de orde komen.
Naar aanleiding van een vraag van mevrouw Van Velzen legt de staatssecretaris
uit dat volgens internationale afspraken nu nog vooral de derde generatie
beeldversterkers als militaire goederen worden aangemerkt, terwijl de meeste
van de tweede generatie tot de dual-use-goederen worden gerekend en die van
de eerste generatie helemaal niet meer worden gecontroleerd. Dit neemt niet
weg dat er bij de tweede generatie goed gelet wordt op het beoogde eindgebruik;
zijn ze bijvoorbeeld bestemd voor de Israëlische strijdkrachten, dan
worden in de praktijk dezelfde criteria als bij wapenexport toegepast.
De staatssecretaris zegt toe, schriftelijk in te gaan op vragen van de
Campagne tegen wapenhandel. Verder geeft hij aan dat het bij de 17 sinds 1
januari 2002 verleende vergunningen vooral gaat om zendingen met sport- en
jachtgeweren met diverse bestemmingen. Naar aanleiding van een vraag van de
heer Koenders over een wapendeal tussen Sierra Leone en Liberia stelt hij
dat daarbij alleen het Besluit financieel verkeer strategische goederen zou
kunnen worden gebruikt, omdat daarin vergunningen voor makelaarsactiviteiten
in militaire goederen vereist worden. Dit is echter alleen van toepassing
op Nederlandse ingezetenen.
Het Wassenaar-arrangement is een van de vier exportcontroleregimes die
voor Nederland maatgevend zijn. Het is het enige op het terrein van conventionele
wapens en het is voor Nederland wel degelijk politiek relevant.
De staatssecretaris wil ook persoonlijk betrokken zijn bij de evaluatie van
dit arrangement in 2003.
Minister De Hoop Scheffer stelt dat ook wapenexportbeleid
op politieke keuzes berust. De criteria hiervoor dienen te worden gekoesterd,
maar het is uiteindelijk altijd een politieke afweging van de regering en
ook de controle door de Kamer heeft een politiek karakter. Dit komt zeker
ook in het doorvoerbeleid tot uiting, zoals blijkt bij de doorvoer naar Israël.
De Verenigde Staten houden Israël in militaire zin overeind door veel
wapens aan dit land te leveren, maar het bestaansrecht van Israël wordt
door een groot aantal landen nog steeds ontkend. De politieke afweging die
de Nederlandse regering daarbij gemaakt heeft, heeft een rol gespeeld bij
de totstandkoming van het wapenexportbeleid en het doorvoerregime. Dat houdt
in dat Nederland ervan uitgaat dat het exportcontroleregime van lidstaten
van de NAVO of daarmee gelijkgestelde landen geen aanleiding geeft tot een
tweede volledige toets bij de doorvoer van militaire goederen. Dit staat er
volgens de minister los van dat Nederland een zeer restrictief beleid voert
ten opzichte van het Midden-Oosten als spanningsgebied. Hij is het er dan
ook niet mee eens dat Nederland in dit soort gevallen ad hoc een vergunningplicht
zou moeten hanteren als de internationale rechtsorde in het geding is. Dit
was overigens ook het beleid van het vorige kabinet. De minister vindt wel
dat er omstandigheden kunnen zijn die toch aanleiding geven om zich te beraden
op een ad-hocvergunningplicht. De wet biedt hier ook mogelijkheden toe.
De EU-gedragscode functioneert steeds meer zoals hij bedoeld is, maar
omdat het een internationaal compromis is, zijn er uiteraard nog wel problemen.
Nederland doet z'n best om deze code maximaal effect te laten sorteren. In
dit verband vindt de minister dat ook een land als Tsjechië zich ernaar
dient te voegen, als het wil toetreden tot de Unie.
Het wapenembargo dat voor China geldt, legt de regering zeer restrictief
uit, restrictiever dan andere Europese landen. Er zijn beeldversterkers uitgevoerd
naar dit land, maar dit vloeide voort uit eerdere contracten. Verder wijkt
Nederland wat Taiwan betreft behoudens de mid-life update van de eerder geleverde
onderzeeërs geen millimeter af van het joint communiqué.
Nederland is zeer actief bij het maken van een internationaal juridisch
bindend instrument voor het beleid ten opzichte van wapenmakelaars, met het
Nederlandse beleid als uitgangspunt. Er zal volgend jaar in samenwerking met
Noorwegen een internationaal seminar worden georganiseerd om aanbevelingen
te verkrijgen voor de verdere ontwikkeling van dit instrument.
De Kamer kan binnenkort een uitgebreide brief over de inzet van het komende
Nederlandse voorzitterschap van de OVSE verwachten. Daarbij gaat het vooral
om het verkeer van kleine wapens en drugs en om mensenhandel. Daarnaast zal
het Nederlandse kleinewapensbeleid zich richten op de uitvoering van het VN-actieprogramma,
het opzetten van een goed systeem van exportvergunningen, de vernietiging
van in beslag genomen en overtollige wapens, adequaat voorraadbeheer en registratie
van kleine wapens. Er zijn verschillende wapenvernietigingsprojecten gaande,
waaraan Nederland financieel bijdraagt. Mocht blijken dat er met het VN-actieprogramma
onvoldoende voortgang kan worden geboekt, dan wil de regering nagaan of er
samen met gelijkgezinde landen andere stappen mogelijk zijn, natuurlijk vooral
met belangrijke exportlanden.
Toen het tussen India en Pakistan weer wat beter leek te gaan, is het
vorige kabinet weer overgegaan tot een case-by-case-beleid. De minister is
het met de heer Koenders eens dat er vanwege de wisselende omstandigheden
een wat golvend beleid inzake deze twee landen is gevoerd, maar hij wil zich
in ieder geval buitengewoon restrictief opstellen: geen enkele vergunning
voor nieuwe leveranties en in principe ook niet bij aanvragen
voor retouren na reparatie en voor tijdelijke uitvoer voor een demonstratie.
Het restrictieve beleid voor het Midden-Oosten geldt ook voor Saudi-Arabië.
Er is door het vorige kabinet wel een positief advies gegeven voor de uitvoer
van zes militaire patrouilleboten ten behoeve van patrouilles en reddingsoperaties.
De minister geeft aan dat hij in de huidige situatie op dit punt misschien
een andere afweging zou hebben gemaakt.
Wapens worden in Nederland vooral ingevoerd ten behoeve van de krijgsmacht.
De keuze wordt daarbij bepaald door technische, operationele en financiële
overwegingen, er is geen wapeninvoerbeleid met allerlei criteria. Deze politieke
keuze houdt in dat er ook wapens uit Israël kunnen worden ingevoerd.
De minister geeft aan dat ook hij bij toetsing aan het achtste criterium
voor het wapenexportbeleid steeds de bewindspersoon, verantwoordelijk voor
Ontwikkelingssamenwerking, zal blijven consulteren, en ten slotte toont hij
zich bereid, op eventueel overgebleven vragen schriftelijk te antwoorden.
Nadere gedachtewisseling
Mevrouw Karimi (GroenLinks) vraagt of de staatssecretaris
bereid is, op basis van het VN-wapenregister inzicht te geven in de positie
van Nederland als doorvoerland. Zij geeft aan dat zij het verslag van dit
mondeling overleg op de agenda voor de plenaire Kamervergadering zal laten
zetten.
De heer Algra (CDA) vindt dat de staatssecretaris
had moeten aangeven waarom de evaluatie niet binnen de afgesproken termijn
kan plaatsvinden en hij verwacht van de regering dat zij ervoor zal zorgen
dat het resultaat van de evaluatie in ieder geval in mei volgend jaar besproken
zal kunnen worden. Daarnaast vraagt hij om een schriftelijk antwoord op zijn
vraag over compensatieorders.
Mevrouw Van Velzen (SP) verzoekt om een schriftelijk
overzicht van verstrekte exportkredieten, omdat deze in sommige gevallen een
criterium hebben gevormd bij de afgifte van exportvergunningen. Ook zou zij
nog graag inzicht verkrijgen in het daadwerkelijke gebruik van dual-use-goederen.
Ten slotte vraagt zij de minister, ook te voorkomen dat Nederlandse bedrijven
gebruik maken van buitenlandse filialen om materiaal op beurzen te demonstreren.
Staatssecretaris Wijn stelt dat de regering
niet aan bedrijven wil voorschrijven, aan welke beurzen ze zouden mogen deelnemen.
De voorzitter concludeert dat de overige vragen
wegens tijdgebrek schriftelijk zullen worden beantwoord.
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,
Timmermans
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
De Haan
De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken,
Tielens-Tripels
Samenstelling:
Leden: Verbugt (VVD), Giskes (D66), Crone (PvdA), Van Dijke (ChristenUnie),
B. M. de Vries (VVD), Van Oven (PvdA), Van den Doel (VVD), Netelenbos
(PvdA), Van Hoof (VVD), Timmermans (PvdA), voorzitter, Schreijer-Pierik (CDA),
ondervoorzitter, Atsma (CDA), Vendrik (GroenLinks), Ten Hoopen (CDA), Hoogendijk
(LPF), De Graaf (LPF), Eberhard (LPF), Jense (Leefbaar Nederland), Duyvendak
(GroenLinks), Kortenhorst (CDA), Hessels (CDA), Gerkens (SP), Stuger (LPF),
Van Fessem (CDA), Algra (CDA).
Plv. leden: Klein Molekamp (VVD), Bakker (D66), Dijksma (PvdA), Van der
Vlies (SGP), Hofstra (VVD), Bos (PvdA), G. M. de Vries (VVD), Koenders
(PvdA), Van Beek (VVD), Tichelaar (PvdA), Van Dijk (CDA), Van Gent (GroenLinks),
Varela (LPF), Smulders (LPF), Wiersma (LPF), Teeven (Leefbaar Nederland),
Vos (GroenLinks), Verburg (CDA), Van Vroonhoven-Kok (CDA), De Wit (SP), Zeroual
(LPF), De Haan (CDA).
Samenstelling:
Leden: Terpstra (VVD), Vos (GroenLinks), De Graaf (D66), Dijksma (PvdA),
Van Oven (PvdA), De Haan (CDA), voorzitter, Koenders (PvdA), Karimi (GroenLinks),
Timmermans (PvdA), Van Bommel (SP), Eurlings (CDA), Wilders (VVD), Van Aartsen
(VVD), Janssen van Raay (LPF), ondervoorzitter, Zvonar (LPF), Smulders (LPF),
Palm (LPF), Ormel (CDA), Ferrier (CDA), Teeven (Leefbaar Nederland), Huizinga-Heringa
(ChristenUnie), De Nerée tot Babberich (CDA), Van Dijk (CDA), Haverkamp
(CDA).
Plv. leden: Blaauw (VVD), Dittrich (D66), Bussemaker (PvdA), Arib (PvdA),
Albayrak (PvdA), Van den Brand (GroenLinks), Netelenbos (PvdA), Van Velzen
(SP), Sterk (CDA), Monique de Vries (VVD), Jorritsma-Lebbink (VVD), De Jong
(LPF), Wiersma (LPF), Herben (LPF), Rambocus (CDA), Jense (Leefbaar Nederland),
Van der Staaij (SGP), Van Winsen (CDA), Çörüz (CDA), Van
den Doel (VVD).