nr. 46
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 23 november 1999
De vaste commissie voor Buitenlandse Zaken1
en de vaste commissie voor Economische Zaken2
hebben op 9 november 1999 overleg gevoerd met minister Van Aartsen van Buitenlandse
Zaken en staatssecretaris Ybema van Economische Zaken over:
– de rapportage wapenexportbeleid 1998 (22 054,
nr. 44);
– de brief van de staatssecretaris van Economische
Zaken d.d. 13 oktober 1999 inzake overzicht in het eerste halfjaar van 1999
afgegeven vergunningen (22 054, nr. 45);
– de levering van radarapparatuur aan Indonesië
(26 049, nr. 12);
– de voortgangsrapportage kleine wapens (BuZa
99-397).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA) was
verheugd vanwege het feit dat Nederland het voortouw heeft genomen bij het
tegengaan van de proliferatie van kleine wapens. Te betreuren is evenwel dat
niet goed duidelijk wordt op welke punten precies voortgang is geboekt, vooral
omdat er een relatie lijkt te zijn tussen de verspreiding van kleine wapens
en de toename van het aantal kindsoldaten. Nederland zou in dit verband een
voorbeeld kunnen geven en af kunnen zien van de rekrutering van jongeren onder
de achttien jaar voor het eigen leger.
Nederland heeft voorgesteld de EU-gedragscode inzake de wapenexporten
met een politieke verklaring te herbevestigen, maar niet bekend is wanneer
die verklaring er zal komen. Is het onderwerp van de export van kleine wapens
al op de agenda van de Veiligheidsraad geplaatst? Vooral de EU zou iets kunnen
doen in haar contacten met andere landen. Bij het sluiten van handelsovereenkomsten
zouden paragrafen opgenomen kunnen worden ter voorkoming van handelsstromen
naar bijvoorbeeld het Grote Merengebied, Burkino Faso, Sierra Leone, Soedan
en Somalië.
Blijkbaar is de gemeenschappelijke Europese lijst van militair materieel
en dual-usegoederen nog niet goedgekeurd. Doen alle lidstaten mee aan de denial
notification? Een goede controle is niet mogelijk zolang dat niet het geval
is. Wordt de EU-gedragscode goed nageleefd? Werkt Nederland aan een eenduidige
interpretatie van de gedragscode? Heeft Nederland getracht om ook Rusland,
China en de Verenigde Staten ertoe te bewegen een gedragscode op te stellen?
Om het beleid van de regering goed te kunnen beoordelen, dient duidelijke
informatie verstrekt te worden. Het overleg met de commissie is door het kabinet
aan de hand van de stukken goed voorbereid, maar er ontbreken nog steeds overzichten
van wapenleveranties over de afgelopen jaren. Eerder is door het CDA bij motie
aangegeven op welke manier het afgeven van vergunningen voor de export van
wapens openbaar kan worden gemaakt: vermelding van de omvang van de levering
in het afgelopen jaar, van het type materieel dat is geëxporteerd en
van de naam van het land waaraan is geleverd. De naam van het desbetreffende
bedrijf zou daarbij niet vermeld hoeven te worden.
De totale export van 1998 is ten opzichte van 1997 met bijna 1,5 mld.
afgenomen. Er wordt niet gezegd waaraan die afname te danken is. Waarom is
er ook een verschil tussen de eerste helft van 1999 en de eerste helft van
1998 in de omvang van de levering? Het verschil tussen die halfjaarcijfers
bedraagt 50 mln. Volgens deze trend zou Nederland in 2010 geen wapens meer
leveren. Is dat ook de bedoeling?
Hoeveel vergunningen zijn in de eerste helft van 1999 geweigerd? Om welke
landen ging het daarbij? Hoeveel vergunningen zijn uitgesteld? Blijkens de
antwoorden staan nog 23 aanvragen voor vergunningen voor levering aan India
en Pakistan open. Wordt de leveringsstop aan die landen gehandhaafd? Zijn
er nog niet-afgehandelde aanvragen?
Het vergunningenbeleid van de Nederlandse regering kent meer onduidelijkheden.
In 1998 werd bijvoorbeeld een levering aan Tunesië geweigerd, maar in
1999 werd die weer toegestaan. In november vorig jaar werd daarentegen een
levering aan Turkije toegestaan, maar in december van dat jaar weer niet.
Hetzelfde geldt min of meer voor Indonesië. Is levering van wapens aan
Colombia wel terecht zolang niet bekend is of de wapens gebruikt zullen worden
tegen de burgerbevolking? Is er enige controle op de eindleveranties van wapens?
Eritrea kan bijvoorbeeld doorleveren aan Kenia en het is dan ook vreemd dat,
gelet op de spanningen in de regio een levering aan Eritrea is doorgegaan.
Is het rapport over de mogelijke doorvoer van wapens via Nederland naar Eritrea
gereed? Wil Nederland niet alleen bevorderen dat zoveel mogelijk landen het
VN-wapenregister ondertekenen, maar er ook op wijzen dat de deelnemende landen
hun levering daadwerkelijk moeten melden? Wanneer zal de Kamer de wetswijziging
inzake de controle op de doorvoer van militaire goederen, die de Kamer al
voor de zomer had moeten bereiken, ontvangen?
Volgens de minister leven enkele landen van de Europese Unie het wapenembargo
tegen China strikt na. Tegelijkertijd zijn er binnen de EU-landen die dat
niet doen. Is het mogelijk binnen Europa coalitions of the willing te sluiten,
opdat andere landen Nederland volgen in zijn wapenembargo tegen China? Waarom
hanteren de EU en de Veiligheidsraad verschillende lijsten voor wapenembargo's?
Mevrouw Van Ardenne wees er ten slotte op dat elke leverantie op haar
eigen merites moet worden beoordeeld. Dat geldt ook voor de leveranties aan
Indonesië. Terecht wilde de minister aanvankelijk inzake het wapenembargo
tegen Indonesië in de EU een afwijkend standpunt innemen. Daarvoor kreeg
hij te weinig steun. Thans is in Indonesië een nieuwe situatie ingetreden
en lijkt voortzetting van het wapenembargo niet meer aan de orde.
De heer Apostolou (PvdA) vond dat met de rapportages
over het wapenexportbeleid op de meest gevoelige punten geen antwoord wordt
gegeven. Daardoor kan de Kamer nog steeds haar controlerende taak niet uitvoeren.
De regering stelt zelf dat aanvragen voor exportvergunningen worden beoordeeld
met inachtneming van de aard van het te exporteren goed. Hoe kan de Kamer
evenwel beoordelen of het besluit van de regering juist is, als niet bekend
is om welk product en welk land het gaat? Wil de regering in de eerstkomende
rapportage een tabel opnemen met daarin vermeld de militaire goederen die
naar de verschillende landen wel of niet zijn geëxporteerd en de reden
voor het al dan niet afgeven van de vergunning?
Ter illustratie wees de heer Apostolou op de wijze van rapporteren in
het Verenigd Koninkrijk. Het VK laat aan de hand van een rapportage zien welke
goederen naar welk land worden geëxporteerd. De Nederlandse regering
zou de resolutie van het Europees Parlement, waarin wordt gevraagd om meer
transparantie van het beleid, moeten steunen.
In het regeerakkoord is afgesproken dat deelname van het land van eindbestemming
aan het VN Wapenregister nodig is voor het afgeven van een vergunning. Dit
voornemen moet onverkort uitgevoerd worden. Voor welke landen zal niet meer
een exportvergunning worden afgegeven als dit criterium gaat gelden?
Over de levering aan verschillende landen bestaat onduidelijkheid. Ten
aanzien van India/Pakistan had de regering een brief aan de Kamer toegezegd
naar aanleiding van een PvdA-motie. Nu die brief er nog niet is, blijft het
beleid ten aanzien van levering aan India en Pakistan onduidelijk, temeer
daar soms voor levering bepaalde constructies worden gebruikt. Dynaf exporteert
bijvoorbeeld wel militaire apparatuur, maar doet dat via HSA. Dynaf zelf heeft
voor de levering geen vergunning, maar HSA wel. Dit is toch duidelijk een
ontduiking van het embargo?
Het embargo voor Indonesië geldt nog enkele maanden. De regering
dient alvorens tot wijziging van het beleid over te gaan met de Kamer overleg
te voeren.
De EU hanteert een onduidelijk embargo ten aanzien van China. Hoe is nu
de stand van zaken? De PvdA-fractie vindt dat embargo's moeten worden gehandhaafd.
Wat gaat de regering doen? Voortzetten van de onduidelijkheid of het embargo
echt handhaven?
Bij de export naar Turkije wordt onderscheid gemaakt voor de te leveren
goederen. Niet duidelijk is waarom het ene type goederen wel geëxporteerd
mag worden en het andere niet. Turkije werkt overigens aan een laboratorium
voor chemische wapens en stelt dit te doen voor defensieve doeleinden. Duitsland
verleent daaraan zijn medewerking. Is de bouw van zo'n laboratorium wel in
overeenstemming met het verdrag tegen verspreiding van chemische wapens?
De heer Apostolou sprak zijn waardering uit voor de door de regering genomen
initiatieven in de Europese Unie en in de Verenigde Naties. Het gaat er nu
echter om de beleidsvoornemens om te zetten in actie. Wij moeten durven noemen
wie actief meedoet aan de handel in kleine wapens en wat daartegen te doen
valt.
De wapenstromen in Zuid-, Centraal- en Oost-Europa moeten beter in kaart
worden gebracht en actieplannen moeten worden geformuleerd. Albanië,
Kosovo en de Kaukasus zullen prioriteit moeten krijgen.
Zou Nederland het initiatief kunnen nemen om een project te entameren
over wapenstromen bijvoorbeeld in de Balkan en de Kaukasus? Het zou moeten
gaan over strategieën voor aanpak en daadwerkelijke actie.
Het juiste beleid van Nederland om de verspreiding van kleine wapens tegen
te gaan zou ondersteund kunnen worden met studie naar de leveringsstromen
van deze wapens. Welke landen hebben bijvoorbeeld aan landen in het Grote
Merengebied geleverd? Neemt Nederland stappen om andere landen ertoe te bewegen
hun overtollige wapens te vernietigen?
Mevrouw Vos (GroenLinks) vond eveneens dat
de transparantie van het beleid vergroot zou kunnen worden. De Kamer moet
kunnen beoordelen welke wapensystemen aan welk land worden geleverd. Juist
informatie over de aard van de goederen is essentieel bij de beoordeling of
een bepaalde levering al dan niet moet worden toegestaan. Door meer openheid
te betrachten ten aanzien van het exportbeleid, zouden ook maatschappelijke
organisaties en journalisten hun taak beter kunnen uitoefenen.
Terecht is men in Europees verband tot de opstelling van een gedragscode
gekomen. Helaas bevat die gedragscode criteria die in de praktijk moeilijk
toe te passen zijn en blijkt voorts dat de huidige interpretatie van de gedragscode
vrijwel nooit een levering in de weg staat. Dat komt mede doordat niet duidelijk
is wanneer sprake is van spanningsgebieden en wanneer van gevoelige gebieden.
Aan Taiwan wordt bijvoorbeeld wel geleverd, terwijl dat land toch een gespannen
verhouding met China heeft. Hetzelfde geldt voor Zuid-Korea dat toch op gespannen
voet staat met Noord-Korea. Wordt op het ministerie daarover voortdurend onderzocht
of aan een land geleverd kan worden? Wordt gestreefd naar een meer eenvormig
en transparant beleid op Europees niveau? Welke strategie volgt de Nederlandse
regering daarbij?
Het effect van het beleid in Europees verband is niet duidelijk. Er zijn
overigens geruchten dat sommige EU-lidstaten leveren aan landen, waaraan dat
op grond van Europese afspraken niet zou mogen. Thans zijn de EU-lidstaten
verplicht elkaar te melden welke exportvergunningen zij afwijzen. Beter zou
zijn dat ook gemeld werd welke producten door welke lidstaat wel geleverd
worden. Het nieuwe criterium van de Nederlandse regering, alleen levering
aan landen die deelnemen aan het VN-wapenregister, zou zoveel mogelijk ook
op Europees niveau moeten gelden. Daartoe wil de regering ook pogingen doen.
Wat is de stand van zaken? Is er iets bekend over de illegale wapenhandel
op de Balkan? Is de regering bereid in Europees verband daarnaar onderzoek
te doen?
Tegen China is een wapenembargo ingesteld. Toch is in 1998 aan dat land
voor 5,5 mln. aan wapens geleverd en in de eerste helft van 1999 voor 3,4
mln. Waarom wordt het embargo niet nageleefd?
Hoewel Indonesië met positieve ontwikkelingen te maken heeft, moet
het wapenembargo tegen dat land gehandhaafd worden. In diverse gebieden in
Indonesië heerst namelijk nog een gespannen situatie. Bovendien is niet
duidelijk wat de positie van het leger in dat land is. HSA zou voor februari
2000 apparatuur aan Indonesië moeten leveren. De vraag dringt zich op
of bewust gekozen is voor een termijn van het embargo die dan afloopt. Wellicht
heeft de betrokkenheid van de Nederlandse regering door herverzekering van
eerdere leveringen een precedent geschapen. Voor welke andere landen helpt
Nederland met herverzekering? Welke criteria worden daarbij gehanteerd? Herverzekering
door de staat zou ertoe kunnen leiden dat de regering toch maar tot het afgeven
van een exportvergunning overgaat om schadeclaims te voorkomen. Worden constructies
als door Dynaf gebruikt ook toegepast met inschakeling van moederbedrijven
in het buitenland? Kan de Nederlandse regering dergelijk constructies voorkomen?
Wordt voortgang geboekt met de wetswijziging ter voorkoming van ongewenste
doorvoer van strategische goederen via Schiphol? Zal de regering extra middelen
aan de douane ter beschikking stellen, zodat op Schiphol een goede controle
kan worden uitgevoerd?
In Turkije zou monitoring niet mogelijk zijn. Er komen berichten waaruit
blijkt dat geleverd materiaal ingezet wordt tegen de bevolking. Bij wie ligt
de bewijslast bij de vraag of wapens al dan niet tegen de bevolking worden
ingezet? Waarom wordt juist in zo'n gevoelig gebied niet gemonitord? Wil de
regering voor dit land een systeem van monitoring ontwerpen en geen vergunningen
meer verlenen voor wapenexporten naar Turkije of andere landen met spanningsgebieden?
De heer Hoekema (D66) herinnerde aan een interview
met de heer Bolkestein in de Volkskrant, waarin de heer Bolkestein zijn opvatting
over de sector van de productie van wapens gaf. De heer Bolkestein vond die
sector een lastige sector, waaraan eigenlijk geen behoefte is. Bovendien zou
met de levering van wapentuig maar een klein gedeelte van de Nederlandse export
gemoeid zijn. Is dit ook het standpunt van deze minister?
Ook de heer Hoekema vond dat de openbaarheid bij de wapenexporten iets
verfijnd zou kunnen worden. Door te vermelden welke goederen naar welk land
worden geëxporteerd, zou de Kamer nog beter het beleid kunnen beoordelen.
Door deze verfijning zou Nederland tevens een voorbeeldfunctie op Europees
niveau hebben. Andere landen in Europa laten namelijk weerstand blijken als
het gaat om de vergroting van de transparantie van het wapenexportbeleid.
De regering streeft naar aanvaarding van een nieuw criterium voor de wapenexport,
te weten: deelname van het land van eindbestemming aan het VN-wapenregister.
Dit criterium zou men unilateraal kunnen invoeren, maar beter is natuurlijk
te streven naar aanvaarding van het criterium op Europees niveau. Gebleken
is dat sommige EU-landen het bij de huidige criteria willen onderbrengen.
Andere willen het helemaal niet opnemen. Welke argumenten hebben landen om
op dit punt niet hun medewerking te verlenen? Worden ook de kandidaat-lidstaten
betrokken bij het wapenexportbeleid? Veel Oost-Europese landen exporteren
namelijk wapens naar conflictgebieden.
De heer Hoekema wees er vervolgens op dat het beleid van de EU-lidstaten
lang niet altijd eenduidig is. Dat blijkt uit het wapenembargo tegen China
dat Nederland strikt naleeft. Andere landen van de EU blijken evenwel niet
dezelfde interpretatie van dat embargo te hebben. Ook het embargo tegen India
en Pakistan wordt door de verschillende lidstaten niet op dezelfde manier
nageleefd. Des te minder de EU-landen gezamenlijk optreden bij wapenembargo's
des te minder effect zullen die embargo's hebben. In het geval van Indonesië
zal bij het toetsen of het wapenembargo kan worden opgeheven, ook moeten worden
nagegaan of men werk maakt van het opsporen van de schuldigen voor de gewelddaden
op Oost-Timor. Levering van wapens aan Colombia is merkwaardig, gelet op de
acties van het leger tegen de burgerbevolking.
Zal het mogelijk zijn in stabiliteitspacten wapenbeheersingsovereenkomsten
in te bouwen waarmee ook de verspreiding van kleine wapens wordt tegengegaan
en de vernietiging van deze wapens wordt bevorderd? Op die manier zouden de
verplichtingen op grond van het Daytonakkoord een groter effect kunnen krijgen.
Door de Economic Community of West African States (ECOWAS) is een moratorium
ingesteld op de productie en handel in kleine wapens? Kan dat moratorium ook
gelden voor het Grote Merengebied? Nederland wil bij elke VN-operatie standaard
een mandaat voor ontwapening en vernietiging van kleine wapens. Dat mandaat
zou al moeten gelden bij de VN-operatie in het Grote Merengebied. Ter illustratie
moge dienen het plan dat voor het Gramsh District in Midden-Albanië is
ontworpen. Dergelijke initiatieven verdienen opvolging.
Het belangrijke Wassenaararrangement, waaraan 33 landen deelnemen, zou
de landen juridisch aan de overeenkomst moeten binden. Dat kan leiden tot
meer succes bij het naleven van de overeenkomsten dan thans in EU-verband
het geval is. Nog niet duidelijk is welk resultaat het Wassenaararrangement
heeft gehad.
De heer Van den Doel (VVD) sprak zijn waardering
uit voor de informatievoorziening aan de commissie. Hij was echter ook van
mening dat op enkele punten de transparantie vergroot kan worden en hij sloot
zich aan bij de vragen hierover van vorige collega's. Misschien moeten ook
bij de publicatie van gegevens grenzen in acht worden genomen. Nog niet
duidelijk is waar die precies liggen. Is bijvoorbeeld nog steeds een besloten
overleg nodig voorafgaand aan het overleg over het wapenexportbeleid?
Invoering van het nieuwe criterium, het criterium van deelname aan het
VN-wapenregister, stuit in de EU op weerstand. Nederland wil het criterium
daarom unilateraal invoeren. Helemaal consequent is Nederland niet, want het
levert ook aan landen die niet deelnemen aan het VN-register, bijvoorbeeld
aan Colombia. Heeft dat in juridische zin geen consequenties?
Tijdens een debat over de doorvoer van wapens via vliegvelden is om aanvullende
wetgeving verzocht. Met het opstellen van deze wetgeving kan de positie van
de Nederlandse vliegvelden in het geding zijn. Als in Nederland namelijk strenger
zou worden gecontroleerd dan elders, zouden maatschappijen Nederlandse vliegvelden
kunnen mijden. Het verdient dan ook aanbeveling dit onderwerp in Europees
verband aan de orde te stellen en naar harmonisatie te streven.
Het tegengaan van de verspreiding van de kleine wapens, dat terecht aandacht
krijgt, zou internationaal beter gecoördineerd kunnen worden. De verschillende
gremia die zich hiermee bezighouden opereren vaak vanuit een verschillende
invalshoek. Bovendien zijn de gehanteerde criteria niet altijd duidelijk.
De EU stelt namelijk dat een land niet meer kleine wapens mag hebben dan de
legitieme veiligheidsbehoefte zou rechtvaardigen. Maar hoe kan men de legitieme
veiligheidsbehoefte vaststellen?
Ook het Wassenaararrangement ontbeert duidelijkheid op het punt van de
effectiviteit. De afspraken die worden gemaakt lijken een sterk vrijblijvend
karakter te hebben. Het ware dan ook beter het WA aan te scherpen. Daardoor
zou bijvoorbeeld Rusland meer aangesproken kunnen worden op zijn bereidheid
de wapenleveranties te reduceren. De categorieën wapens waarover informatie
wordt uitgewisseld zou uitgebreid kunnen worden, maar tevens moet duidelijk
worden dat niet alle informatie multilateraal verstrekt kan worden. Het gevaar
van oneigenlijk gebruik is namelijk ook hier aanwezig.
De heer Van den Doel sprak voorts over de spanning tussen de belangen
van de Nederlandse wapenindustrie en de politieke beslissingen. Door veranderde
omstandigheden kan de Nederlandse regering besluiten de leveranties aan een
bepaald land stop te zetten. Een bedrijf kan evenwel tegenover dat land verplichtingen
hebben en over de benodigde vergunningen beschikken. Daarom moet zoveel mogelijk
gestreefd worden naar een consistent beleid. De notitie van de regering maakt
niet duidelijk welke beleidslijn in dergelijke omstandigheden wordt gevolgd.
Een helder en consistent beleid is ook voor het bedrijfsleven van groot belang.
De heer Poppe (SP) constateerde dat nog steeds
wapens geëxporteerd worden naar gebieden waar de mensenrechten worden
geschonden: Turkije, China, Eritrea, Colombia en Indonesië. Voor het
wapenexportbeleid gelden strikte criteria. Echter, de interpretatie laat blijkbaar
nog steeds toe dat de praktijk anders is dan de theorie. Om toch de gewenste
eenduidige interpretatie te krijgen, zou een lijst opgesteld kunnen worden
met daarop de namen van de landen waarnaar de Nederlandse bedrijven geen wapens
mogen exporteren. Voor de bedrijven ontstaat op die manier helderheid bij
de vergunningaanvragen. De lijst kan ook een prikkel betekenen voor de landen
die erop vermeld worden. Door te voldoen aan de criteria op het gebied van
de mensenrechten, de wapenreductie enzovoorts, kan het in aanmerking komen
voor verwijdering van de zwarte lijst.
Thans zouden India en Pakistan nog op zo'n lijst moeten staan. Het wapenembargo
tegen die landen moet eigenlijk niet alleen gehandhaafd worden, maar uitgebreid
worden. Ballast Nedam heeft bijvoorbeeld van India een order gekregen
voor de bouw van een marinehaven. In die haven zullen kernonderzeeërs
gestationeerd worden waardoor de kernbewapening toeneemt. Eigenlijk wordt
indirect het defensiebudget van een ontwikkelingsland vergroot, terwijl toch
tegen dat land een wapenembargo is ingesteld. Om dit soort effecten te voorkomen,
moeten de criteria voor levering veel scherper worden.
Vanwege de schending van de mensenrechten in Indonesië is tegen dat
land een wapenembargo ingesteld. Eigenlijk kwam dat embargo veel te laat.
Pas toen de situatie escaleerde kwam er een stop op de wapenleveranties, maar
toen was het kwaad al geschied en beschikte men over de benodigde wapens.
Het voorkomen moet voorop blijven staan.
Ondanks het wapenembargo tegen Indonesië heeft HSA een vergunning
gekregen voor de levering van patrouilleboten. Zeker voor een land met zeer
veel eilanden en veel spanningsgebieden geldt dat dergelijke boten gemakkelijk
voor militaire doeleinden kunnen worden ingezet. Hoe is het dan mogelijk dat
voor de levering van deze boten toch een vergunning wordt verstrekt?
In de stukken wordt terecht een verband gelegd tussen de verspreiding
van de kleine wapens en de toename van het aantal kindsoldaten. Nederland
zou een voorbeeld kunnen geven door geen militairen aan te stellen jonger
dan achttien jaar. Verder zou het zijn medewerking kunnen verlenen aan de
VN-programma's op het punt van het voorkomen van het inzetten van kindsoldaten
en het gebruik van kleine wapens, iets waarvoor ook in de VS aandacht zou
moeten zijn.
De heer Van Middelkoop (GPV) wees erop dat
volgens de notitie over het wapenexportbeleid aanvragen voor de uitvoer van
militaire goederen naar lidstaten van de NAVO en daarmee gelijkgestelde landen
in beginsel door het ministerie van Economische Zaken worden afgehandeld.
Voor de NAVO-landen Griekenland en Turkije geldt een uitzondering op de regel.
Aanvragen voor uitvoer naar deze twee NAVO-landen worden voor advies voorgelegd
aan de minister van Buitenlandse Zaken. Op welke gronden komt de minister
van Buitenlandse Zaken tot een afweging bij het nemen van een besluit over
het verlenen van een vergunning?
Volgens een bericht in het blad FEM heeft de firma Damen aanvalsboten
geleverd aan Soedan. Voor de levering van deze boten zou geen exportvergunning
nodig zijn, omdat de vaartuigen onbewapend zijn en niet tot het defensiematerieel
behoren. Zij zouden daar evenwel uitstekend voor kunnen worden gebruikt. Volgens
het artikel zouden bedrijven ook zelf bepalen of zij al dan niet een vergunning
aanvragen. In die gevallen waarin sprake is van ontduiking van de vergunningsplicht,
zouden er weinig kansen zijn op problemen met de douane. Is dit bericht juist
en is de regering van deze handelwijze op de hoogte?
De heer Van Middelkoop vroeg voorts of
– het Wassenaar Arrangement zou kunnen leiden tot verfijning van
het VN-wapenregister;
– de regering wil streven naar een meer bindende verklaring van
de EU waarin wordt bepaald geen wapens meer te leveren aan Afrika-Sub-Sahara;
– de regering op de komende IGC wil streven naar een meer communautair
wapenexportbeleid;
– de regering in haar besluit tot het instellen van een wapenembargo
niet wordt gehinderd door de mogelijkheid van schadeclaims;
– de regering een terughoudende opstelling wil aannemen bij de opheffing
van het wapenembargo tegen Indonesië en eerst wil afwachten of de rust
in de spanningsgebieden kan worden hersteld.
Het antwoord van de regering
De minister van Buitenlandse Zaken wees erop
dat Nederland in EU-verband een voortrekkersrol vervult bij de pogingen om
te komen tot een wapenexportbeleid dat bijdraagt aan de stabiliteit in de
wereld. Terecht is daarbij aandacht voor het terugdringen van de kleine wapens
en een notitie waarin dit onderwerp wordt behandeld, zal de Kamer nog bereiken.
Het idee om stabiliteitspacten te voorzien van paragrafen inzake het terugdringen
van de verspreiding van kleine wapens, sprak de minister aan. Hij wees erop
dat Nederland tijdens zijn voorzitterschap van de Veiligheidsraad het thema
van de verspreiding van de kleine wapens op de agenda heeft weten te krijgen.
De discussies hebben geleid tot een presidentiële verklaring waarin wordt
voorgesteld te streven naar vrijwillige moratoria op wapenexporten naar conflictregio's,
de wapenembargo's effectiever te maken en om de mandaten voor vredesoperaties
indien mogelijk te voorzien van een ontwapenings-, een demobilisatie- of reïntegratiecomponent.
Om het proces verder te helpen heeft o.a. Nederland voorgesteld in VN-kader
een conferentie te houden over de kwestie van de kleine wapens. Met verschillende
landen die deel zullen nemen is al contact geweest om naar overeenstemming
te zoeken. Wellicht kan die conferentie leiden tot bindende afspraken. Overigens
wordt ook in andere gremia, zoals de NAVO , de OVSE en NGO's, aandacht besteed
aan de kwestie van de kleine wapens.
In EU-verband is een afspraak gemaakt met betrekking tot leveringen aan
het Grote Merengebied. Op zichzelf zou het aanbeveling verdienen in EU-verband
ook voor andere spanningsgebieden embargo's af te spreken. De praktijk wijst
evenwel uit dat het tot stand brengen van dergelijke gemeenschappelijke embargo's
grote politieke inspanning vereist. Niettemin moet nu al geconstateerd worden
dat de voortrekkersrol van Nederland succes heeft gehad.
Op interrupties van verschillende leden, geeft de minister toe dat in
EU-verband slechts een politieke verklaring met betrekking tot het Grote Merengebied
tot stand is gekomen en dat nog niet sprake is van een wapenembargo. Nederland
blijft pogingen doen verder te komen dan alleen een politieke verklaring en
ook op VN-niveau tot afspraken te komen. De voortrekkersrol van Nederland
blijkt overigens ook uit het feit dat het ten aanzien van de wapenexport een
veel restrictiever beleid voert dan andere landen, bijvoorbeeld bij het embargo
tegen China. Een en ander is mede het gevolg van het verschil in interpretatie
van de duidingen spannings- en gevoelig gebied. Op dit punt zal aan de hand
van een schriftelijke reactie getracht worden meer duidelijkheid te verschaffen.
Nederland volgt een strikte interpretatie van de EU-gedragscode. Het streeft
naar meer inzicht van de leveranties, zodat nog zo min mogelijk sprake zal
zijn van zogenaamde undercutleveringen. Een volgende stap zou kunnen zijn
dat de EU-gedragscode juridisch bindend wordt. Ten slotte zou het criterium
van deelname aan het VN-wapenregister aan de code moeten worden toegevoegd.
De reacties op de Nederlandse voorstellen terzake waren zeer gemengd. Toevoeging
van het nieuwe criterium als onderdeel van het zesde, lijkt thans de meest
kansrijke optie. Nederland zal zelf het criterium van melding aan het VN-wapenregister
zo spoedig mogelijk en waarschijnlijk nog dit jaar nationaal invoeren.
De minister merkte voorts op dat Nederland volledig achter het wapenembargo
staat dat de EU jegens Indonesië heeft afgekondigd. Nederland zal zich
verzetten tegen pogingen om dat embargo eerder dan is voorzien op te heffen.
Tegelijk moet in aanmerking worden genomen dat als de EU besluit het embargo
jegens Indonesië op 17 januari 2000 op te heffen, Nederland op grond
van haar nationale exportbeleid, zelfstandig anders kan beslissen. Het besluit
op EU-niveau hoeft dus niet overeen te komen met het besluit van de Nederlandse
regering. Bij dat besluit zal de regering alle relevante aspecten
in aanmerking nemen: de situatie in Oost-Timor, in West-Timor, op de Molukken,
het naleven van de mensenrechten enzovoorts. De regering zal overigens de
Kamer begin januari een notitie doen toekomen inzake het beleid ten aanzien
van Indonesië. De minister merkte voorts op dat de Kamer reeds uitvoerig
is geïnformeerd over de vergunningverlening aan HSA, alsmede over de
vergunningenstop jegens India en Pakistan. De goederen die wel aan India geleverd
mochten worden, waren geen militaire goederen.
Op een vraag van mevrouw Vos antwoordde de minister dat in Turkije geen
monitoring kan plaatsvinden. Bij het verlenen van vergunningen voor exporten
naar Turkije wordt nagegaan in welke mate de levering is gerelateerd aan de
NAVO-taken van Turkije. Zodra leveringen aan de orde komen waarbij het gaat
om wapentuig dat tegen de bevolking in Zuidoost-Turkije wordt ingezet, wordt
de vergunning niet verleend. Als blijkt dat Turkije zich niet houdt aan de
gemaakte afspraken, wordt actie ondernomen. Wat de eventuele medewerking van
Duitsland aan de bouw van een Turks laboratorium voor defensieve doeleinden
betreft, wees de minister erop dat wapenexportbeleid in hoge mate een nationale
aangelegenheid is. Nederland kan dan ook niet treden in beslissingen van de
Duitse regering.
Ten slotte verwees de minister naar een opmerking van zijn ambtsvoorganger:
Nederland kent geen oorlogsindustrie, maar wel een defensiegerelateerde industrie.
De staatssecretaris van Economische Zaken
wees erop dat de commerciële gegevens die een bedrijf bij wapenleveranties
moet presenteren vertrouwelijk worden behandeld. Die vertrouwelijkheid heeft
echter alleen te maken met het waarborgen van de concurrentiepositie van het
bedrijf. Daarom moeten de gegevens bij de presentatie van het beleid worden
geaggregeerd. Evenwel wordt de Kamer desgewenst tijdens een besloten overleg
meer specifiek geïnformeerd.
De totale waarde van de afgegeven vergunningen voor 1998 bedraagt ruim
950 mln. In 1997 werd nog voor ruim 2,4 mld. geëxporteerd. De daling
van ongeveer 60% is vooral toe te schrijven aan het feit dat in 1997 wel fregatten
zijn afgestoten en in 1998 niet. In de eerste helft van 1999 bedroeg de totale
waarde van de afgegeven vergunningen 495 mln. In de vergelijkbare periode
in 1998 bedroeg die 650 mln. Ook deze daling heeft te maken met het afstoten
van militair materieel.
Alle afgewezen vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen worden
in EU-verband genotificeerd. Deze notificatie is opgenomen in de rapportage
over 1998. Sinds de invoering van EU-gedragscode zijn ongeveer 17 vergunningen
afgewezen. Voor leveringen aan India en Pakistan zijn 23 vergunningen aangehouden.
In de stukken is de reden daarvoor aangegeven.
Op een vraag van de heer Apostolou daarover, antwoordt de staatssecretaris
dat het aanhouden van vergunningen nog niet heeft geleid tot schadeclaims.
Het aanhouden van een vergunning gebeurt meestal in nauw overleg met de aanvrager.
Het kan overigens ook voor de positie van het desbetreffende bedrijf van belang
zijn een aanvraag niet door te zetten. Het ministerie zal nagaan of informatie
beschikbaar is waaruit kan blijken welke transacties wel en welke niet herverzekerd
worden. Deze informatie zal aan de Kamer worden toegezonden.
Bij de opstelling van het wetsvoorstel inzake de doorvoer van materieel
moet afstemming plaatsvinden met regelingen die onder de verantwoordelijkheid
van andere bewindspersonen vallen. Het interdepartementaal overleg kost tijd
en dit heeft het uitstel van de indiening van het onderhavige wetsvoorstel
tot gevolg gehad. Het wetsvoorstel is evenwel de Raad van State gepasseerd.
Waarschijnlijk kan het binnen enkele weken bij de Kamer worden ingediend.
Overigens is door scherper toezicht van de Economische controledienst
de ongeoorloofde doorvoer al sterk tegengegaan.
Over de betrokkenheid van Nederland bij de levering van wapens aan Eritrea
wordt door de Belgische autoriteiten een onderzoek verricht. Uit een eerdere
rapportage is gebleken dat het bij deze doorvoer inderdaad om militaire goederen
gaat. Alvorens de Kamer hierover nader te kunnen rapporteren moet de uitkomst
van het onderzoek in België worden afgewacht. Natuurlijk wordt getracht
zoveel mogelijk in Europees verband tot afspraken te komen over de levering
aan bepaalde landen, maar nog steeds geldt dat de nationale overheid verantwoordelijk
is voor de vergunningverlening voor exporten.
Het is niet helemaal terecht naar het Britse model te verwijzen in de
veronderstelling dat daarmee meer openheid wordt betracht dan met het Nederlandse
model. Met het Britse model wordt namelijk niet de waarde van de exportgoederen
aangegeven, terwijl Nederland dat juist wel doet. In aanmerking moet worden
genomen dat als sprake is van één levering aan één
land bij het desbetreffende bedrijf al snel bedrijfsgevoelige gegevens in
het geding zijn. Overigens is er ook op het Britse model kritiek, omdat de
omschrijvingen met die presentatie vaak verhullend zijn. Nederland zal evenwel
blijven streven daar zoveel mogelijk openheid bij het publiceren van gegevens.
Dynaf heeft aan HSA apparatuur geleverd en omdat het daarbij om een binnenlandse
levering ging, was geen vergunning nodig. HSA heeft aan India aggregaten geleverd
waarvoor dat bedrijf een vergunning had. Er is dus niet een constructie gebruikt
die tendeert naar ontduiking.
Met het Wassenaararrangement wordt door middel van onderlinge uitwisseling
van gegevens de controle op de levering van de deelnemende landen verbeterd
en kan men een beter beeld krijgen van de handelsstromen van de strategische
goederen. Het Wassenaararrangement kent evenwel geen formele toetsingscriteria.
Er is dus sprake van een politiek arrangement. Omzetting van het arrangement
in een verdrag zou alleen mogelijk zijn met beperking van het arrangement.
Tijdens de totstandkoming van het WA is al gebleken dat nogal wat deelnemers,
en met name de grotere exporterende landen, principieel bezwaar hebben tegen
een verdragsstatus van het arrangement. Met het streven naar omzetting in
een verdrag, zou het gevaar ontstaan dat verschillende landen niet meer daaraan
zullen deelnemen. Daardoor zou precies het tegenovergestelde bereikt worden
van wat wordt beoogd.
De staatssecretaris wees er ten slotte op dat voor de export van niet-militaire
vaartuigen geen vergunningplicht geldt. Als de firma Damen aan Soedan boten
heeft geleverd, zal het om zaken gaan die niet op de lijst staan van goederen
waarvoor een exportvergunning nodig is. De Economische controledienst controleert
of men zich houdt aan de vergunningsplicht.
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
De Boer
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,
Biesheuvel
De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
Hommes