Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1998-1999
KST40175
1998-1999
22 054
Wapenexportbeleid
Nr.
44
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN EN DE STAATSSECRETARIS
VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
's-Gravenhage, 30 augustus 1999
Naar aanleiding van de u eerder aangeboden «notitie over meer openbaarheid
met betrekking tot de rapportage over de uitvoer van militaire goederen»
van 27 februari 1998 (22 054, nr. 30), doen de Staatssecretaris
van Economische Zaken en de Minister van Buitenlandse Zaken, mede namens de
Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, u hierbij een rapport met een aantal
bijlagen toekomen over het Nederlandse wapenexportbeleid
in 1998.
In dit rapport, dat tevens als Engelstalige publicatie van het Ministerie
van Economische Zaken zal verschijnen, wordt onder meer ingegaan op de uitgangspunten
van het Nederlandse wapenexportbeleid en de internationale ontwikkelingen
op dat beleidsterrein. De bijlagen van het rapport bestaan uit:
– overzichten van de waarde van de in het verslagjaar afgegeven
vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen per categorie goederen
en van de waarde van de in het verslagjaar afgegeven vergunningen voor de
uitvoer van militaire goederen per land van eindbestemming;
– de in EU-verband genotificeerde afgewezen vergunningaanvragen;
– een voortgangsnotitie over het VN-Wapenregister als nieuw criterium
van het wapenexportbeleid;
– een notitie over het Wassenaar Arrangement.
Separaat is u reeds toegegaan een door de Minister van Buitenlandse Zaken
en de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking, mede namens de Staatssecretaris
van Economische Zaken, aangeboden voortgangsnotitie over kleine
wapens, zoals deze door de regering is toegezegd tijdens het Algemeen Overleg
over het wapenexportbeleid van 10 december 1998.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
J. J. Van Aartsen
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
G. Ybema
Inhoudsopgave openbaar jaarrapport Nederlands wapenexportbeleid
1998
pagina
1.
Inleiding
4
2.
Instrumenten en procedures van het wapenexportbeleid
5
3.
Uitgangspunten van het wapenexportbeleid
5
4.
Informatie
over het wapenexportbeleid
6
5.
De Nederlandse defensie-gerelateerde
industrie in 1998
7
6.
Openheid in bewapening en het VN Wapenregister
8
7.
Het Wassenaar Arrangement
9
8.
EU-samenwerking
10
9.
Overige ontwikkelingen
11
1. Inleiding
In 1998 vonden op het terrein van het Nederlandse wapenexportbeleid een
aantal belangrijke ontwikkelingen plaats. In februari 1998 ontving de Kamer
de «Notitie over meer openbaarheid met betrekking tot de rapportage
over de uitvoer van militaire goederen» (Kamerstuk 22 054, Nr.
30), waarin de regering haar voornemen kenbaar maakte de Kamer twee maal per
jaar over de wapenexport te informeren, waarvan eenmaal in de vorm van een
openbaar jaarrapport. Vervolgens werd in juni 1998 door de Algemene Raad van
de Europese Unie de EU Gedragscode voor de wapenexport aanvaard, waarin de
EU een gemeenschappelijke interpretatie overeen kwam van de eerder door de
Europese Raden van Luxemburg en Portugal vastgestelde criteria van het wapenexportbeleid.
Voorts gaf het Regeerakkoord Kok II enkele aanwijzingen voor het wapenexportbeleid.
Deze aanwijzingen werden in december 1998 uitgewerkt in de notitie aan de
Tweede Kamer getiteld «Het Regeerakkoord: nieuwe accenten in het wapenexportbeleid»
(Kamerstuk 22 054, Nr. 40). Tot slot besloot de regering in mei 1998
tot het instellen van een stop op de afgifte van wapenexportvergunningen voor
India en Pakistan, nadat beide landen in dezelfde maand kernproeven hadden
uitgevoerd.
Het voorliggende rapport over het Nederlandse wapenexportbeleid in 1998
is het tweede jaarrapport dat conform de notitie «Meer openbaarheid
met betrekking tot de rapportage over de uitvoer van militaire goederen»
en de afspraken in het Regeerakkoord Kok II is opgesteld. In bijlage 1 bij
het rapport informeert de regering de Kamer over de waarde van de verleende
exportvergunningen in het jaar 1998 per categorie militaire goederen en per
bestemmingsland. De regering wijst erop dat de vergunningwaarde de maximum
exportwaarde aangeeft, welke op het moment van publicatie evenwel niet behoeft
te zijn behaald in de gerealiseerde exporten. De waarde van de afgegeven vergunningen
bedroeg in 1998 f 951,7 miljoen (1997: f 2 438,0 miljoen).
In de rapportage is ervoor gekozen de cijfers over de eerste en de tweede
helft van 1998 ook afzonderlijk weer te geven. Deze cesuur komt goeddeels
overeen met de vorming van het tweede kabinet Kok in juli 1998. In bijlage
2 worden de onder de EU Gedragscode aan de EU-lidstaten gemelde afwijzingen
van aangevraagde vergunningen vermeld.
Voorts omvat het rapport een overzicht van de uitgangspunten en het instrumentarium
van het Nederlandse wapenexportbeleid, van de ontwikkelingen in 1998 in EU-kader,
het VN wapenregister, en het Wassenaar Arrangement, alsmede enkele overige
ontwikkelingen.
Tot slot zijn als bijlagen bij deze rapportage gevoegd een overzicht van
de in 1998 beantwoorde schriftelijke vragen van de Tweede Kamer over de wapenexport,
alsmede twee aantekeningen die de Tweede Kamer door de regering werden toegezegd
tijdens het Algemeen Overleg over de wapenexport in december 1998. Het betreft:
– een voortgangsrapportage over de initiatieven van de regering
met betrekking tot haar in het Regeerakkoord Kok II aangekondigde streven
naar de invoering van een nieuw criterium voor de wapenexport, t.w. de deelname
van het land van eindbestemming aan het VN Wapenregister.
– een notitie over het Wassenaar Arrangement.
Separaat biedt de regering de Kamer een notitie aan over de initiatieven
gericht tegen de verspreiding van kleine wapens. Deze notitie werd eveneens
tijdens het Algemeen Overleg van 10 december 1998 aan de Kamer toegezegd.
2. Instrumenten en procedures van het wapenexportbeleid
Vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen worden verstrekt op
grond van de In- en uitvoerwet. Bedrijven of personen die voornemens zijn
goederen en technologie uit te voeren die voorkomen op de zgn. lijst militaire
goederen behorend bij de bijlage van het Uitvoerbesluit strategische goederen
1963, dienen bij de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer (CDIU) een aanvraag
in voor een uitvoervergunning. De CDIU, onderdeel van de Belastingdienst/Douane
van het Ministerie van Financiën, staat voor de verlening van uitvoervergunningen
onder beleidstoezicht van het Ministerie van Economische Zaken.
Aanvragen voor de uitvoer van militaire goederen naar lidstaten van de
NAVO en daarmee gelijkgestelde landen (de EU-lidstaten Finland, Ierland, Oostenrijk
en Zweden, alsmede Australië, Japan, Nieuw Zeeland en Zwitserland) worden
in beginsel uitsluitend door het Ministerie van Economische Zaken afgehandeld.
Voor de NAVO-landen Griekenland en Turkije geldt thans een uitzondering op
deze regel. Aanvragen voor uitvoer naar deze twee NAVO-landen, alsmede aanvragen
voor uitvoer naar alle overige landen, worden voor advies voorgelegd aan de
Minister van Buitenlandse Zaken. Diens advies neemt bij de besluitvorming
over de afgifte van een exportvergunning een essentiële plaats in. Indien
wordt vastgesteld dat geen bezwaren bestaan tegen de voorgenomen uitvoer,
wordt door het Ministerie van Economische Zaken een uitvoervergunning verleend.
Waar het aanvragen betreft voor uitvoer naar ontwikkelingslanden die voorkomen
op deel 1 van de OESO/DAC-lijst geeft de Minister van Buitenlandse Zaken na
overleg met de Minister voor Ontwikkelingssamenwerking een «ontschot»
advies aan de Minister van Economische Zaken.
In geval van uitvoer van wapensystemen die worden afgestoten door de Nederlandse
krijgsmacht, wordt de Kamer vooraf vertrouwelijk ingelicht door de Staatssecretaris
van Defensie. Indien commerciële belangen en de belangen van het bestemmingsland
zich daar niet tegen verzetten, kan de Kamer openbaar over de voorgenomen
transacties worden geïnformeerd. Daarenboven dient ook in het geval van
afstoting de normale vergunningprocedure te worden doorlopen.
3. Uitgangspunten van het wapenexportbeleid
Aanvragen voor vergunningen voor de uitvoer van militair materieel worden
per geval getoetst aan de acht criteria van het wapenexportbeleid met inachtneming
van de aard van het goed, de eindbestemming en de eindgebruiker. Deze acht
criteria zijn vastgesteld door de Europese Raden van Luxemburg (1991) en Lissabon
(1992), en luiden als volgt:
1. naleving van de internationale verplichtingen van de lidstaten van
de Gemeenschap, met name door de VN Veiligheidsraad en/of de Gemeenschap uitgevaardigde
sancties, de non-proliferatieverdragen en andere verdragen, als ook andere
internationale verplichtingen.
2. eerbiediging van de rechten van de mens door het land van eindbestemming.
3. de situatie in het land van eindbestemming, met name in het licht van
eventuele spanningen of interne gewapende conflicten.
4. handhaving van vrede, veiligheid en stabiliteit in de regio.
5. de nationale veiligheid van de lidstaten, resp. van de gebieden waarvan
de buitenlandse betrekkingen de verantwoordelijkheid van één
van de lidstaten vormen, als ook de nationale veiligheid van bondgenoten en
andere bevriende landen.
6. het gedrag van het land van eindbestemming ten opzichte van de internationale
gemeenschap, met name de houding ten aanzien van terrorisme, de aard van zijn
internationale samenwerkingsverbanden en de eerbiediging van het internationale
recht.
7. het gevaar dat de goederen een andere dan de opgegeven eindbestemming
krijgen, hetzij in het aanschaffende land zelf ofwel via ongewenste her-uitvoer.
8. de verenigbaarheid van de wapenexporten met het technische en economische
vermogen van het ontvangende land, rekening houdend met de wenselijkheid dat
staten met een zo gering mogelijk beslag op mensen en economische middelen
voor bewapening, in hun legitieme veiligheids- en defensie behoeften voorzien.
Nederland heeft tijdens zijn EU-voorzitterschap in 1997 de wenselijkheid
van een harmonisering van de toepassing van de acht criteria voor het wapenexportbeleid
aan de orde gesteld. In het voorjaar van 1998 werd dit gevolgd door initiatieven
van het VK en Frankrijk tot instelling van een EU Gedragscode voor de wapenexport.
In de besprekingen over dit voorstel heeft Nederland vooral aangedrongen op
aandacht voor de illegale wapenhandel, de mensenrechten, en een geharmoniseerde
toepassing van het achtste criterium. Tevens wenste Nederland geen verplichtende
verwijzingen naar de belangen van de defensie-industrie, daar de code voornamelijk
de buitenlands politieke verantwoordelijkheden ten aanzien van de wapenexporten
behoort weer te geven. Tot slot heeft Nederland in de onderhandelingen aangedrongen
op een jaarlijks openbaar rapport over de Europese wapenexporten. De discussies
over dit onderwerp werden in juni 1998 afgerond met als resultaat een Gedragscode,
waarin de EU-lidstaten een gemeenschappelijke interpretatie op hoog normstellend
niveau van de acht criteria zijn overeengekomen. Tevens behoort tot de Gedragscode
een mechanisme voor informatie-uitwisseling, notificatie en consultatie indien
een land een exportvergunningaanvraag in behandeling heeft op een bestemming
waarvoor eerder een soortgelijke aanvraag door een andere lidstaat is geweigerd.
De Gedragscode erkent de bevoegdheid van de lidstaten om nationaal een restrictiever
wapenexportbeleid te voeren dan de Gedragscode voorschrijft.
In dit verband is tevens van belang het regeerakkoord van het kabinet
Kok II van juli 1998. Daarin wordt onder meer gesteld dat het kabinet streeft
naar de introductie van een nieuw criterium voor het wapenexportbeleid, bij
voorkeur met een zo groot mogelijk aantal relevante EU-partners, nl. het niet
verlenen van uitvoervergunningen aan landen die zich niet bij het VN wapenregister
willen aansluiten. In de brief aan de Tweede Kamer van 4 december 1998 (Kamerstuk
22 054, Nr.40) schreef de regering dat het voor de hand lag in de allereerste
plaats steun bij de EU-partners voor dit initiatief te zoeken. Indien steun
uitblijft, zal de regering de afweging over de kwestie van de niet-deelname
van het eindbestemmingsland aan het VN wapenregister beoordelen in het licht
van het zesde criterium van het wapenexportbeleid. Voor de voortgang die de
regering maakt in haar streven het nieuwe criterium aanvaard te krijgen zij
verwezen naar bijlage 3 bij dit rapport.
4. Informatie over het wapenexportbeleid
Ingevolge een toezegging van de Minister van Buitenlandse Zaken gedaan
tijdens de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken in december 1997, bood
de regering de Kamer in februari 1998 een notitie aan over meer openbaarheid
met betrekking tot de rapportage over de uitvoer van militaire goederen (Kamerstuk
22 054, nr. 30). Daarin sprak de regering haar voornemen uit voortaan
in mei van elk jaar een openbaar rapport uit te brengen over de
exporten, die in het daaraan voorafgaande kalenderjaar daadwerkelijk zijn
gerealiseerd. Daarnaast zegde de regering toe, de Kamer in oktober van elk
jaar vertrouwelijk te informeren over de waarde van de daadwerkelijk gerealiseerde
exporten per bestemmings- land in de eerste zes maanden van het jaar. In het
regeerakkoord van het tweede kabinet Kok werd evenwel overeengekomen, dat
het kabinet halfjaarlijks openbaar zal rapporteren over de verleende wapenexport-
vergunningen. Dit betekent in de praktijk in mei van elk jaar een openbaar
jaarrapport over de exportwaarde op basis van afgegeven vergunningen in het
voorgaande jaar, en in oktober van elk jaar een openbare rappor- tage over
de verleende exportvergunningen tijdens de eerste zes maanden van het lopende
jaar.
Het voorliggende rapport betreft het openbare jaarrapport over 1998, gebaseerd
op de waarde van de afgegeven vergunningen per categorie militaire goederen
en per bestemmingsland. Terwille van een heldere weergave van de trend is
ervoor gekozen zowel de geconsolideerde cijfers over 1998 te presenteren,
als de cijfers over de eerste en de tweede helft van 1998 afzonderlijk. Naast
deze gegevens over de verleende exportvergunningen is tevens informatie opgenomen
over de in het kader van de EU Gedragscode aan de EU-partners gemelde weigeringen
tot het verstrekken van een vergunning (zie bijlage 2. N.B. het gaat om gemelde
weigeringen sedert de datum van aanvaarding van de EU Gedragscode in juni
1998).
Naast dit regeringsrapport over de Nederlandse uitvoer van militaire goederen
in 1998, wordt het publiek ook op andere wijze geïnformeerd over het
wapenexportbeleid. Zo publiceert de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer het
«Handboek Strategische Goederen». Dit handboek is bedoeld voor
personen, bedrijven en instellingen, die professioneel met procedures voor
de in-, en uitvoer van strategische goederen te maken hebben. De gebruiker
vindt daarin informatie over de doelstellingen van het beleid, de toepasselijke
wettelijke regelingen en procedures, alsmede allerhande praktische informatie.
Het handboek vergroot op deze wijze de bekendheid met dit specifieke beleidsterrein.
Het handboek wordt regelmatig herzien in het licht van de (inter)nationale
ontwikkelingen op dit terrein.
5. De Nederlandse defensie-gerelateerde industrie in 1998
De Nederlandse defensie-gerelateerde industrie bestaat, op een enkele
uitzondering na, vooral uit civiele ondernemingen en onderzoeksinstellingen
met in militaire productie gespecialiseerde onderdelen. Deze sector is weliswaar
van beperkte omvang, maar kenmerkt zich door technologisch hoogwaardige productie,
frequente innovatie en hoog opgeleid personeel. Het overheidsbeleid is er,
binnen de marges van een verantwoord buitenlands en veiligheidsbeleid, op
gericht deze technologisch waardevolle capaciteit voor Nederland te behouden.
Daartoe worden Nederlandse bedrijven rechtstreeks, of indirect door middel
van compensatie-opdrachten, betrokken bij nationale militaire aanbestedingen.
Omdat het duidelijk is dat de Nederlandse markt te klein is om de aanwezige
expertise in stand te houden, wordt ook deelname van de Nederlandse defensie-gerelateerde
industrie aan internationale samenwerking op het gebied van defensiematerieel
gestimuleerd. Dit kan ertoe leiden dat langdurige relaties ontstaan tussen
Nederlandse bedrijven met onder meer Britse, Duitse, Franse en Amerikaanse
ondernemingen, waarbij ook gezamenlijke verplichtingen worden aangegaan met
betrekking tot het onderhoud van systemen en de naleverantie van onderdelen.
Dit geldt evenzeer indien de door het samenwerkingsverband geproduceerde systemen
aan derden worden geleverd. De mogelijkheid voor Nederlandse bedrijven
om langdurige internationale samenwerkingsrelaties aan te gaan, hangt in dat
licht mede af van de transparantie en de consistentie van het Nederlandse
wapenexportbeleid.
Het belang van de exportactiviteiten van deze sector wordt erkend als
noodzakelijke voorwaarde voor de continuïteit van de bestaande kennisbasis.
Evenzeer wordt erkend dat in het belang van de internationale rechtsorde en
de bevordering van vrede en veiligheid grenzen moeten worden gesteld aan de
exportactiviteiten van de defensie-gerelateerde industrie. Binnen die grenzen
mag de Nederlandse industrie, naar het oordeel van de Regering, echter voorzien
in de legitieme behoefte van andere landen aan defensiematerieel. Rekening
houdend met bovengenoemde omstandigheden heeft de Nederlandse defensie-gerelateerde
industrie zich steeds meer gespecialiseerd. De ondernemingen met het grootste
exportaandeel in hun militaire productie produceren voornamelijk technologische
hoogwaardige componenten en subsystemen. Hoewel zeker de maritieme sector
nog altijd in staat is om alle productiefasen tussen tekentafel en tewaterlating
op zich te nemen, is de Nederlandse uitvoer van complete wapensystemen in
de afgelopen jaren vrijwel geheel te herleiden tot het afstoten van overtollig
Nederlands defensiematerieel.
De uitkomsten van een jaarlijkse enquête onder het Nederlandse bedrijfsleven,
waarbij op basis van vrijwilligheid onder meer informatie wordt verstrekt
over de productie ten behoeve van defensie-opdrachten uit binnen- en buitenland,
geven doorgaans aan dat in Nederland circa 150 ondernemingen op enigerlei
wijze betrokken zijn bij militaire productie. Voor de periode 1992 –
1996 bedroeg de gemiddelde totale jaaromzet van die ondernemingen 46,0 miljard
gulden, waarvan ongeveer 3,0 miljard gulden werd toegeschreven aan militaire
productie. Voornaamste deelgebieden van die militaire productie werden in
volgorde van afnemend belang gevormd door «maritieme toepassingen»,
«infrastructuur», «elektronica en informatica» en
«luchtvaart- en ruimtevaarttechnologie». Opgemerkt zij wel dat
militaire productie in deze enquêtes gedefinieerd werd als productie
ten behoeve van binnen- en buitenlandse defensie-opdrachten en niet als productie
van goederen die op grond van het Uitvoerbesluit strategische goederen 1963
als militaire goederen worden aangemerkt en die derhalve bij uitvoer vergunningplichtig
zijn. De gemiddelde totale export van de betrokken bedrijven in de periode
1992–1996 bedroeg op jaarbasis ongeveer 12,7 miljard gulden, waarvan
circa 1,2 miljard gulden als militaire export werd aangemerkt. Het totaal
aantal werknemers van de betrokken ondernemingen kwam gemiddeld op 143 000,
waarvan er blijkens de enquête gemiddeld 12 000 ten behoeve van
de militaire productie werden ingezet.
6. Openheid in bewapening en het VN Wapenregister
In 1991 werd bij resolutie 46/36 L van de Algemene Vergadering van de
Verenigde Naties over openheid in bewapening het VN Wapenregister ingesteld.
Het register verschaft openheid over de in- en uitvoer van zeven categorieën
conventionele zware wapens met het oogmerk daarmee het vertrouwen tussen landen
te vergroten.
Het register geeft informatie over het land van uitvoer van militaire
goederen, het eventuele land van doorvoer, en het land van invoer, alsmede
de omvang van de goederenstromen verdeeld over de volgende categorieën:
tanks, pantsergevechtsvoertuigen, zware artilleriesystemen, gevechtsvliegtuigen,
gevechtshelikopters, oorlogsbodems, en raketten en raketwerpers. Daarnaast
kunnen landen in een aparte rubriek «Opmerkingen»
een nadere omschrijving geven van de wapens en commentaar leveren op de overdracht.
Verder worden landen aangespoord informatie te verschaffen over de eigen
militaire bestanden en over aanschaf door middel van eigen productie.
Sinds 1991 is door de Algemene Vergadering elk jaar een resolutie inzake
openheid in bewapening aangenomen met een oproep gegevens aan het register
te leveren. Inmiddels is de gewoonte gegroeid dat Nederland het initiatief
tot deze resolutie neemt. De resolutie kan traditioneel rekenen op de steun
van een grote meerderheid van de VN lidstaten.
Jaarlijks kan het register rekenen op de bijdragen van circa 90 landen.
Sinds de oprichting hebben in totaal 138 landen reeds één of
meerdere malen gegevens versterkt. In het 1998-rapport (met de gegevens over
1997) stonden de gegevens van niet minder dan 95 landen. Daarvan verschaften
36 landen informatie over hun militaire bestanden en over de aankopen bij
de eigen defensie-industrie.
In 1996 werd een deskundigengroep ingesteld die de resultaten van het
register evalueerde en de mogelijkheden onderzocht de reikwijdte van het register
uit te breiden. Vooralsnog lijkt het huidige register echter het maximaal
haalbare op het gebied van openheid in bewapening. Nederland zal in 1999 wederom
inzetten op consolidatie van wat tot nu toe is bereikt, en niet aandringen
op uitbreiding van de reikwijdte met het oog op de in 2001 opnieuw in te stellen
deskundigengroep. Door in EU-verband aan te dringen op aanvaarding van de
deelname aan het VN Wapenregister als criterium van het wapenexportbeleid,
beoogt Nederland zoals reeds werd uiteengezet in hogergenoemd Kamerstuk (22 054
Nr. 40) de deelname aan het Register te bevorderen (zie bijlage 3).
De EU-lidstaten zorgen ervoor dat openheid in bewapening en deelname aan
het VN Wapenregister voortdurende aandacht krijgen. Zo worden na het verstrijken
van de rapportagedatum de landen die op dat moment nog geen informatie hebben
verschaft, door de EU-landen aangespoord dit alsnog te doen. Verder wordt
de Secretaris-Generaal van de VN jaarlijks geïnformeerd over het standpunt
van de EU inzake openheid in bewapening. Ten slotte worden de gegevens ook
in de OVSE uitgewisseld.
7. Het Wassenaar Arrangement
In multilateraal verband worden ontwikkelingen rondom de wapenexport besproken
in het kader van «The Wassenaar Arrangement on Export Controls for Conventional
Arms and Dual- Use Goods and Technologies» (WA). Aan dit forum, dat
zijn naam ontleent aan de plaats waar onder het Nederlandse voorzitterschap
de onderhandelingen over de oprichting van het arrangement werden gevoerd,
nemen 33 landen deel. Deze landen vertegenwoordigen tezamen meer dan 90% van
de totale uitvoer van militaire goederen.
Het in de «Initial Elements» opgenomen doel van het WA is
het leveren van een bijdrage aan de regionale en internationale veiligheid
en stabiliteit. Het WA streeft dit na door het vergroten van de onderlinge
transparantie rond de uitvoer naar derde landen van wapens en van goederen
die voor de productie van wapens kunnen worden gebruikt, alsmede door het
bevorderen van een groter verantwoordelijkheidsbesef bij nationale toetsing
van aanvragen voor vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen. Het
vergroten van de transparantie moet er toe leiden, dat al in een vroeg stadium
door de deelnemers geconstateerd kan worden dat de bewapeningsinspanningen
van bepaalde landen de legitieme behoefte aan militaire verdedigingsmiddelen
te boven gaan. Zo dit het geval is, zou dit tot gevolg moeten hebben dat de
deelnemende landen terughoudender worden in hun vergunningafgiftebeleid op
zulke bestemmingslanden. Het Wassenaar Arrangement kent voorts een lijst militaire
goederen, die de basis vormt voor de nationale exportcontrole-activiteiten
van de deelnemende landen. In Nederland is deze controlelijst integraal opgenomen
in het Uitvoerbesluit strategische goederen 1963. Elke herziening van de WA-lijst
leidt dan ook tot een aanpassing van genoemd Uitvoerbesluit.
Het proces van het invullen en uitwerken van de in de Initial Elements
genoemde uitgangspunten is in 1998 verder voortgezet. Alle deelnemende landen
bleken bereid en in staat om volwaardig aan de eerder overeengekomen informatie-uitwisseling
deel te nemen en daarenboven werd door een aantal deelnemers, waaronder Nederland,
op basis van vrijwilligheid informatie uitgewisseld over afgewezen vergunningaanvragen
voor de uitvoer van militaire goederen. Voorts werden de politieke en militaire
ontwikkelingen in een aantal landen en regio's bestudeerd en kwam, als eerste
stap naar een gemeenschappelijke set toetsingscriteria zoals in EU-verband
bestaat, een document tot stand waarin factoren worden opgesomd die gebruikt
kunnen worden bij het beoordelen van mogelijke destabiliserende wapenaccumulaties.
Dit document kan de nationale exportcontrole autoriteiten in elk van de deelnemende
landen aan het Wassenaar Arrangement immers ook helpen bij het beoordelen
van vergunningaanvragen. In dat licht heeft Nederland zich ondermeer sterk
gemaakt voor de opname van deelname aan het VN-Wapenregister als element in
de beoordeling. In de bij dit jaarrapport gevoegde notitie over het Wassenaar
Arrangement (bijlage 4) wordt nader ingegaan op de actuele onderwerpen van
overleg en de Nederlandse inzet daarbij. Meer informatie over het Wassenaar
Arrangement is te vinden op de WA-website (www.wassenaar.org).
8. EU-samenwerking
De EU-samenwerking inzake de wapenexporten speelt zich af binnen de zgn.
raadswerkgroep COARM. In deze groep wisselen de EU-lidstaten in het kader
van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid (GBVB) gegevens
uit betreffende de wapenexporten. Tevens vindt, zeker sinds het totstandkomen
van de in paragraaf 4 genoemde EU Gedragscode in toenemende mate tussen
de lidstaten beleidsafstemming plaats over de wapenexportbeleid van de lidstaten.
Een voorbeeld daarvan is de op Nederlands initiatief eind 1998 geopende discussie
over de totstandkoming van een politieke verklaring over de wapenexport naar
Sub-Sahara Afrika, in het bijzonder naar de Grote Meren Regio. Met deze verklaring,
waarvan de werkzaamheden eind 1998 nog niet waren afgerond, beoogde Nederland
in het kader van het GBVB politieke aandacht te vragen voor de problematiek
van de wapenstromen naar dit gebied.
De beleidsafstemming in de COARM leidde overigens niet altijd tot direct
aanwijsbaar gevolg. Zo is in 1998 overeenstemming tussen de lidstaten uitgebleven
over het jegens India en Pakistan na de kernproeven van mei 1998 te voeren
wapenexportbeleid. Nederland heeft als een van de weinige lidstaten na deze
proeven besloten de behandeling van wapenexportvergunningaanvragen geheel
te staken. Een meerderheid van de lidstaten gaf echter de voorkeur aan een
behandeling van de aanvragen naar beide landen met inachtneming van een strikte
interpretatie van de Gedragscode. Dit heeft ertoe geleid dat beide landen
geen eenduidig signaal vanuit de EU bereikte. De regering informeerde de Kamer
op 23 november 1998 dat zij om die reden de genomen maatregelen
meer in lijn wilde brengen met die van andere (Europese) landen. In de motie
Apostolou van 17 december 1998 verzocht de Kamer de regering echter de vergunningenstop
te handhaven.
Daarnaast heeft de regering in de COARM het exportbeleid jegens China
aan de orde gesteld. De aanleiding daartoe was de uiteenlopende interpretatie
die de lidstaten van de EU geven aan het op 27 juni 1989 door de Europese
Raad ingestelde embargo op de handel in wapens jegens dat land. Nederland
bepleitte een eenduidige interpretatie van dit embargo, doch kreeg daarvoor
weinig bijval. Nederland handhaafde daarop een strenge interpretatie van het
embargo en stond alleen de levering van componenten van elektro-optische apparatuur
toe.
Naast de groep COARM kent de EU de zgn. ad-hoc groep POLARM, die zijn
aandacht richt op het beleid t.a.v de herstructurering van de Europese defensie-industrie.
In deze groep wordt sinds 1997 het rapport van de Europese Commissie over
de «Tenuitvoerlegging van de strategie van de Unie inzake de defensie-industrie»
(COM(97)583 def.) behandeld. Daarin stelde de Commissie een aantal maatregelen
voor ter bereiking van een efficiënte defensie-industriële structuur.
Zij rekende daartoe maatregelen op het gebied van het wapenexportbeleid. De
Commissie stelde voorstellen in het vooruitzicht om de uitvoerprocedures voor
producten die zijn samengesteld uit onderdelen uit verschillende EU-lidstaten,
te vereenvoudigen, door aan te sluiten bij de exportvoorschriften van het
land waar de hoofdcontractant is gevestigd, dan wel van het land waar de eindassemblage
en de fysieke export plaatsvinden. In 1998 heeft het Commissie-voorstel niet
geresulteerd in overeenstemming over de te nemen maatregelen.
In 1998 waren de volgende door de EU ingestelde wapenembargo's van kracht:
Afghanistan, Burma, China, Irak, Libië, Nigeria, Soedan, ex-Joegoslavië
(Federale Republiek Joegoslavië, Bosnië-Herzegovina, Kroatië
en de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië , Sierra Leone en Zaïre (Democratische Republiek Congo). Daarnaast
waren de volgende embargo's van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties
van kracht: Afghanistan, Angola, Irak, Liberia, Libië, Rwanda, Sierra
Leone, Somalië, en de Federale Republiek Joegoslavië. Tot slot kende
de OVSE een embargo voor Nagorno-Karabakh.
Opgemerkt zij dat de strekking van embargo's uiteen kan lopen. Vanaf 1991
hanteert de EU een embargolijst, dat een onderscheid maakt tussen dodelijke
wapens en munitie, wapenplatforms, non-wapenplat- forms en overige uitrusting.
Embargo's afgekondigd voor 1991 hebben een sui generis karakter.
9. Overige ontwikkelingen
(i) kleine wapens
Nederland ontplooide in 1998 tal van initiatieven gericht tegen de verspreiding
van kleine wapens, één van de grootste hedendaagse bedreigingen
van de menselijke veiligheid. Gelet op de omvang van de aard van de problematiek,
de omvang van de initiatieven en de daartoe strekkende toezegging gedaan door
de Minister van Buitenlandse Zaken aan de Kamer tijdens het Algemeen Overleg
over de wapenexport in december 1998 is ervoor gekozen dit onderwerp nader
uit te werken in een separate notitie aan de Kamer.
(ii) AIV-advies
In mei 1997 vroeg de regering de Adviesraad Internationale Vraagstukken
(AIV) een advies uit te brengen over de toekomst van de conventionele wapenbeheersing.
Dit advies werd uitgebracht in april 1998. Voor wat betreft de wapenexport
gaf de AIV de regering onder meer in overweging om deelname van een land aan
het VN Wapenregister in de toekomst een criterium voor de toelating van wapenuitvoer
naar dat land te doen zijn. Dit door de regering gewaardeerde advies heeft
zijn weerslag gevonden in het regeerakkoord voor het kabinet Kok II (zie voorts
bijlage 3).
De AIV stelde eveneens voor in EU-kader beleid te ontwikkelen ten aanzien
van de wapenexport naar bepaalde landen, of regio's. Deze gedachte is in de
notitie «Het Regeerakkoord: nieuwe accenten in het wapenexportbeleid»
(Kamerstuk 22 054, Nr. 40) aanvaard. Zoals hierboven is uiteengezet heeft
de regering zich ingezet voor een regionale benadering van de export naar
India en Pakistan na de kernproeven van mei 1998. Dit heeft in verband met
de nationale economische belangen van de lidstaten niet het gewenste effect
gehad. De tevens door Nederland geëntameerde discussie over een politieke
verklaring over de wapenexport naar Sub-Sahara Afrika, in het bijzonder naar
de Grote Meren, bood duidelijk meer perspectief, doch de discussie daarover
kon in 1998 niet worden afgerond.
De AIV suggereerde tevens het wapenexportbeleid op de transatlantische
agenda te plaatsen ten einde een zo breed mogelijk gedragen wapenexportbeleid
na te streven. De regering heeft in haar reactie deze suggestie aanvaard.
Daarbij doet zich overigens de complicatie voor dat zeker op mondiaal niveau
in het wapenexportbeleid ook handelspolitieke belangen meespelen. Het betreft
een terrein met vele uiteenlopende belangen, waarbij niet in de laatste plaats
moet worden gedacht aan het hierboven geschetste proces van herstructurering
van de Europese defensie-industrie. Het herstructureringsproces is in de Verenigde
Staten verder gevorderd dan in de EU, hetgeen de transatlantische discussie
over de wapenexport compliceert.
BIJLAGEN
1. Overzichten van de waarde van de in 1998 afgegeven vergunningen
voor de uitvoer van militaire goederen per categorie goederen en van de waarde
van de in 1998 afgegeven vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen
per land van eindbestemming
2. Genotificeerde afgewezen vergunningaanvragen («denial notifications»)
3. Voortgangsnotitie «VN Wapenregister als nieuw criterium van het
wapenexportbeleid»
4. Notitie inzake het Wassenaar Arrangement
5. Beantwoording schriftelijke vragen van de Tweede Kamer in 1998
Ter inzage gelegd bij de afdeling Parlementaire Documentatie.
T.a.v. Macedonië geldt dat onder Gemeen- schappelijk Standpunt 96/184/GBVB
aanvra- gen per geval in beschouwing worden genomen en dat de lidstaten zich
terug- houdend zullen opstellen.