22 054 Wapenexportbeleid

Nr. 279 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 7 november 2016

De algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Ministers voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en van Buitenlandse Zaken over de brief van 7 juli 2016 inzake het rapport: het Nederlandse wapenexportbeleid in 2015 (Kamerstuk 22 054, nr. 277).

De Ministers hebben deze vragen beantwoord bij brief van 21 oktober 2016. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, De Roon

Adjunct-griffier van de commissie, Wiskerke

Vraag 1

Kan u aangeven op welke wijze opvolging is gegeven aan de voorstellen, zoals vervat in de initiatiefnota «Wapens en Principes» van de leden Sjoerdsma/Servaes (Kamerstuk 34 103, nr. 2)?

Antwoord:

Het kabinet deelt de ambitie van de indieners om te streven naar volgende stappen in de harmonisatie van het wapenexportbeleid van de EU-lidstaten. De voorstellen uit het initiatiefvoorstel van de leden Sjoerdsma en Servaes, in het bijzonder voor het oprichten van een EU wapenexportautoriteit, liggen echter lastig binnen de EU. Nadrukkelijk niet zozeer vanwege juridische mogelijkheden, maar vanwege draagvlak binnen de EU. Lidstaten willen hun nationale bevoegdheid op dit terrein niet afstaan. Zoals tijdens het notaoverleg van 7 september 2015 aangegeven (Kamerstuk 34 103, nr. 6), wil het kabinet daarom inzetten op kleine, haalbare stappen: actieve inzet op het tegengaan van interpretatieverschillen van de EU militaire lijst en informatiedeling over gevoelige bestemmingen in de COARM, het volgen van de ontwikkelingen op het gebied van controle na levering bij andere landen en voortzetting van de Nederlandse inzet voor overleg tussen nationale wapenexportautoriteiten en NGO’s.

Vraag 2

Zijn in 2015 vanuit de EU wapenexportvergunningen naar bepaalde landen uitgegeven, die in tegenspraak zijn met het besluit van een of meerdere andere Europese landen om juist geen wapendeal te sluiten met een specifiek land? Zo ja, welke?

Vraag 3

Hebben andere EU-landen in 2015 wapenexportdeals gesloten waarvan u vindt dat, gezien de criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt van de EU (EUGS), een exportvergunning naar het desbetreffende land eigenlijk niet gesloten had mogen worden? Zo ja, welke?

Antwoord op vragen 2 en 3:

Alle EU-lidstaten zijn gehouden aan het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Uiteindelijk beslist echter elke EU-lidstaat zelf over individuele vergunningaanvragen. De bevoegdheid om een afweging te maken van alle relevante overwegingen is dus een nationale competentie. Hierdoor ontstaan verschillen in de besluitvorming van landen. Zo maakt bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk een andere afweging dan Nederland waar het gaat om exporten naar Saoedi-Arabië. Wanneer Nederland zorgen heeft over de uitvoer van militaire goederen naar bepaalde bestemmingen wordt dit via de Brusselse werkgroep COARM gedeeld met andere EU-lidstaten. Vanwege het feit dat de uiteindelijke afweging van het al dan niet toewijzen van een vergunningaanvraag een nationale competentie is, doet het kabinet geen uitspraken over de besluiten van andere EU-lidstaten. Wel is het zo dat Nederland de eigen besluitvorming uitgebreid toelicht aan andere lidstaten, zowel bilateraal als in COARM.

Vraag 4

Kunt u met zekerheid stellen dat het farmaceutische bedrijf Mylan dat in Nederland is gevestigd, geen medicijnen meer levert aan Amerikaanse gevangenissen die gebruikt worden ter uitvoering van de doodstraf? Zo nee, waarom niet en wat heeft u recentelijk nog ondernomen om de levering van deze doodstrafmedicatie te stoppen?

Antwoord:

Het farmaceutische bedrijf Mylan B.V. (hierna te noemen «Mylan») heeft op 30 september 2015 een verklaring afgelegd en daarin aangegeven de omstreden leveringen aan Amerikaanse gevangenissen te staken. Vooralsnog zijn er geen aanwijzingen dat Mylan hetgeen gesteld in de verklaring niet nakomt. Vanuit Nederland blijkt uit opgevraagde gegevens van de Douane dat er geen exportaangiften van het Mylan voor de uitvoer van geneesmiddelen naar Amerika zijn ontvangen.

Mylan heeft in april van dit jaar nogmaals aangegeven geen omstreden medicijnen meer te leveren aan Amerikaanse gevangenissen en de aanbevelingen uit de eindverklaring van het Nationaal Contact Punt OESO-richtlijnen (NCP) (gepubliceerd op 11 april jl.) uit te voeren. Zo wordt getracht te voorkomen dat de producten die Mylan levert, ingezet worden voor doeleinden in strijd met de OESO-richtlijnen. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken monitort de voortgang van deze toezegging door Mylan. Voorjaar 2017 is een evaluatie voorzien door het NCP. Mocht hieruit blijken dat Mylan zijn toezeggingen onvoldoende nakomt, dan zal het kabinet hierop actie ondernemen.

Vraag 5

In welk stadium bevindt zich het onafhankelijk onderzoek naar de vermeende inzet van door Nederland geleverde wapens in Jemen, zoals dat is verzocht in de aangenomen motie (Kamerstuk 34 300-V, nr. 17) van de leden Van Bommel en Sjoerdsma en wanneer is dat onderzoek naar verwachting afgerond?

Antwoord:

Sinds de militaire interventie in Jemen toetst het kabinet aanvragen voor de uitvoer van militaire goederen naar landen die militair actief zijn in Jemen extra kritisch. Wanneer er een kans bestaat dat de uit te voeren goederen kunnen bijdragen aan schendingen van het internationaal humanitair recht in Jemen, worden deze aanvragen afgewezen. Het Nederlandse wapenexportbeleid ten aanzien van de landen die betrokken zijn in het conflict in Jemen behoort tot de striktste in Europa.

De in de motie bedoelde leveringen zijn van ruim vóór de interventie in Jemen (sinds 2004). Zoals tijdens het AO van 11 februari jl. (Kamerstuk 22 054, nr. 274) besproken, heeft het kabinet het onderzoek terstond ter hand genomen. Bij de uitvoering van het onderzoek kwam een aantal knelpunten naar voren (1) omdat soevereine landen niet zonder meer inzage geven in de militaire voorraden van hun krijgsmacht, (2) omdat het leveranties zijn van jaren geleden, ruim vóór de interventie in Jemen, en (3) omdat het veelal onderdelen betreft. Onderdelen zijn moeilijker terug te vinden dan volledige wapensystemen. Bij het onderzoek heeft het kabinet zich daarom gebaseerd op historische overzichten sinds 2004 en vertrouwelijke informatie. De uitkomst van het onderzoek is dat, hoewel het niet met 100% zekerheid kan worden gesteld, het aannemelijk is dat in verleden door Nederland geleverde militaire goederen ook een rol kunnen spelen bij de strijd in Jemen. Het kabinet kan op dit moment niets meer aan de inzet van die goederen doen. Ze zijn, nogmaals, in het verleden, ruim vóór de Jemen-interventie geleverd. Zoals reeds aangegeven, beoordeelt het kabinet alle nieuwe vergunningaanvragen uitermate strikt en zorgvuldig.

Vraag 6

Welke andere landen waarvoor Nederland een zeer strikt wapenexportbeleid hanteert of een wapenembargo geldt zoals Syrië, Libië, Russische Federatie en Egypte, zijn de afgelopen drie jaar en in het bijzonder in 2016, door het Ministerie van Defensie uitgenodigd geweest voor een wapenbeurs in Nederland?

Antwoord:

Het Ministerie van Defensie als zodanig organiseert geen wapenbeurzen. Soms zijn krijgsmachtdelen betrokken in een ondersteunende rol. Het Ministerie van Defensie voert geen centrale registratie van de defensiebeurzen in Nederland en het is daarom niet mogelijk om het gevraagde inzicht te geven. Het ministerie zal de Operationele Commandanten van de krijgsmacht wijzen op de landen waarvoor Nederland een strikt wapenexportbeleid hanteert of waar een wapenembargo geldt. Overigens beperkt het aantal wapenexportbeurzen dat jaarlijks in Nederland wordt gehouden zich tot het symposium van de stichting Nederlandse Industrie voor Defensie en Veiligheid (NIDV). De Maritime/Air Systems and Technologies (MAST) beurs die in juni in Amsterdam plaatsvond, wordt ieder jaar in een ander land georganiseerd.

Vraag 7

Heeft de mislukte coupe in Turkije, waarna vele duizenden burgers zijn gearresteerd, invloed op de afwegingen van Nederland om vergunningen te verlenen voor wapenexport naar Turkije? Zo ja, welke afwegingen spelen daarbij voor u nu extra een rol?

Antwoord:

Vanwege de situatie in zuidoost Turkije toetst het kabinet reeds sinds lange tijd extra kritisch vergunningaanvragen voor exporten van militaire goederen naar Turkije. Dit geldt in het bijzonder voor de criteria die betrekking hebben op de mensenrechten (criterium 2) en interne conflicten (criterium 3). Het kabinet neemt de couppoging en de daaraan gerelateerde recente ontwikkelingen mee in die kritische toetsing van vergunningaanvragen voor militaire goederen naar Turkije. Zo zijn het afgelopen jaar reeds drie aanvragen afgewezen op criterium 3, onder meer voor onderdelen voor gevechtshelikopters, vanwege de situatie in zuidoost Turkije.

Vraag 8

Op welke wijze neemt u de signalen mee van Nederlandse mensenrechtenorganisaties die wegens ernstige mensenrechtenschendingen in Egypte protest aantekenen tegen wapenexport naar Egypte?

Antwoord:

Het kabinet hanteert een zeer zorgvuldig en strikt wapenexportcontrolebeleid ten aanzien van Egypte. Zoals verwoord in de Kamerbrief van 13 januari 20161 acht het kabinet het op voorhand zeer onwaarschijnlijk dat aanvragen voor de luchtmacht of de landmacht in de huidige omstandigheden zullen worden toegewezen.

Voorts heeft het kabinet gemeld in antwoord op Kamervragen van de leden Servaes (PvdA) en Sjoerdsma (D66) over het bericht dat dertien EU-landen wapens leveren aan Egypte2, dat in Egypte sprake is van een verslechtering van de mensenrechtensituatie en een toename van de overheidsrepressie. Nederlandse zorgen hierover worden uitgesproken in bilaterale contacten, EU-kader en overige multilaterale fora.

Vraag 9

Heeft u in EU-verband en tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap aangekaart dat het onacceptabel is dat bijna de helft van alle lidstaten de wapenexportrestricties voor Egypte negeert? Zo ja, wanneer, waar, op welke wijze, wat was de reactie en welke vervolgactie wordt door de lidstaten gezamenlijk dan wel de Europese Commissie, ondernomen om alle lidstaten actief te houden aan de afgesproken Raadsconclusies?

Antwoord:

EU-lidstaten hebben op 21 augustus 2013 via Raadsconclusies afgesproken om alle vergunningen t.a.v. Egypte op te schorten voor goederen die zouden kunnen worden gebruikt voor interne repressie. Zoals gemeld in antwoord op Kamervragen van de leden Servaes (PvdA) en Sjoerdsma (D66) over het bericht dat dertien EU-landen wapens leveren aan Egypte3, heeft het kabinet zich aan de richtlijnen van die Raadsconclusies gehouden en is het van mening dat alle EU-lidstaten dit dienen te doen. Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Wapens en Principes, Ambities voor een geloofwaardig en geharmoniseerd wapenexportbeleid in Europa» van de leden Sjoerdsma en Servaes, zet het kabinet in op het verbeteren van eenduidige implementatie van Raadsconclusies (via een Raadsbesluit of anderszins) met betrekking tot wapenexportrestricties.

Aangezien wapenexportcontrole raakt aan nationale veiligheid en nationale veiligheid uitsluitend de verantwoordelijkheid van de EU-lidstaten is, is het uiteindelijk aan de EU-lidstaten om besluiten te nemen over de uitvoer van militair materieel (nationale competentie). Het kabinet zet zich, zoals ook aangegeven in eerdere brieven aan uw Kamer, in voor verdere harmonisatie en transparantie binnen de EU. Verdere harmonisatie is echter alleen mogelijk als alle EU-lidstaten daarmee akkoord gaan. De afgelopen jaren is, onder meer via door Nederland geagendeerde discussies in EU-Raadskader, duidelijk gebleken dat Nederland hierin vooroploopt, maar dat een groot aantal EU-lidstaten op dit moment niet bereid is tot verregaande harmonisatiemaatregelen. Het kabinet zal zich desalniettemin blijven inzetten voor verdere harmonisatie van het EU-wapenexportbeleid, ook t.a.v. Egypte ondanks subsidiariteitsargumenten van andere lidstaten.

Vraag 10

Welke landen worden bedoeld met «de meeste andere landen?

Antwoord:

Afgezien van het Gewest Vlaanderen zijn ons geen exportcontrole-autorieiten bekend die maandoverzichten publiceren met alle afgegeven uitvoerverguningen. Met «de meeste andere landen» doelt het kabinet derhalve op alle landen buiten Nederland en het Gewest Vlaanderen.

Vraag 11

Op welke wijze worden uitvoervergunningen naar de Verenigde Arabische Emiraten extra kritisch beoordeeld? Hoe is dit anders dan de gewoonlijke beoordeling? Wijkt deze beoordeling af van toetsing aan de acht criteria van het wapenexportbeleid? Zouden niet alle uitvoervergunningen even kritisch bekeken moeten worden?

Antwoord:

Alle aanvragen voor wapenexport naar niet-EU/NAVO+-landen worden zorgvuldig getoetst aan het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Dat geldt dus ook voor aanvragen naar de VAE. In het geval van de VAE wordt kritisch getoetst aan criteria 2 (mensenrechten en internationaal humanitair recht), 3 (interne repressie) en 4 (regionale stabiliteit). De betrokkenheid van de VAE (luchtmacht, landmacht) bij de interventie in Jemen is aanleiding om extra kritisch te kijken naar criterium 2 (internationaal humanitair recht) en criterium 4. Aangezien dit landspecifieke omstandigheden betreft, wordt uitvoer naar de VAE op deze punten specifiek extra kritisch getoetst.

Vraag 12

Hoe verhoudt de EU «Preparatory action on Defence research» zich tot nationaal beleid als omschreven in de Defensie Industrie Strategie (DIS)?

Antwoord:

De doelstellingen van de Preparatory Action on defence research (PA) zijn gericht op de ontwikkeling van de militaire capaciteiten en de versterking van de Europese Defensie Technologische en Industriële Basis (EDTIB).

Deelnemen aan internationaal onderzoek en ontwikkeling is één van de doelen van de Defensie Industrie Strategie. Zo kunnen Nederlandse bedrijven en instituten vroegtijdig aansluiten bij de ontwikkelingen in de defensiemarkt. De vermelding van universiteiten, kennisinstituten en het midden- en kleinbedrijf als doelgroepen in de PA, en het voorziene vervolg in het negende kaderprogramma, passen goed bij de Nederlandse mogelijkheden.

De preparatory action en het actief nastreven van deelname door Nederlandse bedrijven en instellingen passen dus goed in het nationaal beleid.

Vraag 13

Van hoeveel militaire spin-offs en civiele spillovers is er in de laatste 10 jaar sprake geweest en wat zijn de belangrijkste voorbeelden?

Antwoord:

Ontwikkeling en productie van defensiematerieel is zeer kennisintensief. Er wordt in deze sector veel geïnvesteerd in onderzoek en ontwikkeling. Veel bedrijven zijn actief op zowel de defensiemarkt als de civiele markt of werken samen met andere bedrijven en instituten. De kennisontwikkeling vindt dus niet geïsoleerd plaats. Er is uitwisseling tussen kennis die in eerste aanleg wordt ontwikkeld voor de defensiemarkt en voor civiele activiteiten. Met uitzondering van kennis die uit veiligheidsoverwegingen is geclassificeerd, ontstaan spin-offs en spillovers binnen de normale bedrijfsactiviteiten. Deze worden niet separaat vastgelegd. Er is dus, zonder apart onderzoek, geen informatie beschikbaar over het aantal spin-offs en spillovers.

Vraag 14

Welk bedrag was er in 2015 gemoeid met nationale militaire aanbestedingen en welk percentage hiervan kwam bij de Nederlandse industrie terecht?

Antwoord:

Met Defensie-investeringen was in 2015 een bedrag van circa € 1,1 miljard gemoeid. Dit bestaat uit investeringen in groot materieel, infrastructuur en IT. Daarvan is ruim € 600 miljoen betaald aan Nederlandse leveranciers.

Vraag 15

Welke gevolgen heeft de daling van de totale exportwaarde (2015 in vergelijking met 2014) voor de bedrijfsvoering van betrokken bedrijven en instituten, aangezien dit aandeel 155 van de totale omzet van deze bedrijven is?

Antwoord:

In de rapportage wordt alleen een beeld gegeven van de totale omzet- en exportwaarde in 2014. Aangezien de Nederlandse Defensie- en Veiligheidsgerelateerde Industrie (DVI) voor het overgrote deel bestaat uit bedrijven met een duaal karakter (militair en civiel) wordt ook het aandeel defensie en veiligheid gerelateerde omzet in de totale omzet van deze bedrijven aangeduid. In 2014 was dit 15 procent.

Uit het onderliggende rapport van het onderzoeksbureau TRIARII blijkt dat de omzet- en exportwaarde van de Nederlandse DVI in vergelijking met de laatste onderzoeksperiode 2010 is gegroeid. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat in het meest recente onderzoek het aantal bedrijven is toegenomen door toevoeging van bedrijven die onder meer actief zijn in informatietechnologie en cyberbeveiliging.

Vraag 16

Wat zijn de uitkomsten van het Nederlandse voorstel betreffende informatie-uitwisseling over fraude met eindgebruikersverklaringen in de Licensing and Enforcement Officers Meeting (LEOM) 2016, zoals aangekondigd in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van de leden Servaes en Sjoerdsma «Wapens en Principes, Ambities voor een geloofwaardig en geharmoniseerd wapenexportbeleid in Europa»? Welke landen waren positief of negatief over het voorstel?

Antwoord:

Zoals in de aanbiedingsbrief bij het jaarrapport wapenexportbeleid 2015 van 7 juli jl. is vermeld, is tijdens de Licensing and Enforcement Officers Meeting van 2016 een Nederlands voorstel voor informatieuitwisseling over fraude met eindgebruikersverklaringen geagendeerd en besproken. Het voorstel staat nu geagendeerd voor de General Working Group in oktober 2016. De eerste informele reacties van gelijkgestemde landen op het Nederlandse voorstel waren positief. Binnen het Wassenaar Arrangement geldt echter dat voorstellen alleen met consensus kunnen worden aangenomen. Gezien het vertrouwelijke karakter van de besprekingen binnen het Wassenaar Arrangement, kunnen over de individuele posities van de deelnemende landen geen mededelingen worden gedaan.

Vraag 17

Welke stappen zijn er in het afgelopen jaar genomen om de afgifte van exportvergunningen te versnellen?

Antwoord:

Het proces van afgifte exportvergunningen vindt grotendeels plaats bij de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer (CDIU); een deel van de werkzaamheden verzorgt het Ministerie van Buitenlandse Zaken (beoordeling van en besluitvorming over bepaalde politiek gevoelige of technisch complexe aanvragen). Voor de hele keten zijn stappen gezet om het proces van afgifte efficiënter te laten verlopen.

Bij de CDIU is de bezetting uitgebreid, waarbij personeel geworven is met nadruk op specialistische kennis, zoals werktuigbouwkunde en chemie. Daarnaast is het interne proces efficiënter ingedeeld, waardoor ook meer capaciteit op de afhandeling van aanvragen ingezet kan worden. Voorts zijn maatregelen getroffen die toezien op procesbeheersing, inclusief verbetering van de monitoring van de voortgang. Voor het verder stroomlijnen van het proces is geïnvesteerd in het opnieuw vaststellen va de werkafspraken tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de CDIU. Naast veelvuldig contact op de werkvloer is nu ook periodiek overleg ingevoerd over de optimalisering van het proces van vergunningafgifte. Voorts zijn ook bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken zelf interne processen geëvalueerd en aangepast, onder andere gericht op het verbeteren van voorlichting aan exporteurs. Tot slot heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken nog twee vacatures open staan voor technisch specialisten, die naar verwachting op korte termijn zullen worden ingevuld.

Vraag 18

Wanneer verwacht u dat de eerste maatregelen die genomen zijn ter versnelling van de afgifte voor vergunningen voor wapenexporten hun effect zullen sorteren?

Antwoord:

De binnen de CDIU genomen maatregelen sorteren sinds begin dit jaar al effect. Voortzetting van deze trend wordt bewaakt door de interne beheersmaatregelen die getroffen zijn. Verschillende brancheorganisaties hebben richting het Ministerie van Buitenlandse Zaken ook reeds aangegeven op dit moment tevreden te zijn met de behandeltermijnen.

Vraag 19

Is er altijd zicht op wanneer er wapens/wapengerelateerde goederen worden geëxporteerd?

Antwoord:

De Nederlandse overheid heeft via de Douane zicht op de goederenstroom die het bedrijfsleven regulier ten uitvoer aangeeft volgens de daarvoor geldende wettelijke kaders. Daar vallen ook de zendingen met wapens en/of wapengerelateerde goederen onder.

Vraag 20

Wie controleert bij de uitvoer van wapens/wapengerelateerde goederen? Is deze controle sluitend? Heeft de reorganisatie bij de douane tot gevolg dat de controledichtheid op de uitvoer van wapens/wapengerelateerde goederen wordt verminderd?

Antwoord:

De Douane selecteert zendingen in de uitvoerstroom om te controleren of deze aan alle wettelijke bepalingen voldoen, zoals de aanwezigheid van een noodzakelijke vergunning. Waar een zending niet voldoet aan de vereisten wordt deze voor nader onderzoek opgehouden; dit vindt altijd plaats in overleg met de CDIU, die waar nodig het Ministerie van Buitenlandse Zaken raadpleegt. Het systeem van toezicht bevat ook controles achteraf die bij de exporteurs worden ingesteld.

De reorganisatie bij de Douane heeft hier geen effect op.

Vraag 21

Wat is de huidige werkwijze voor aanvragen voor de uit- en doorvoer van militaire goederen naar Turkije, met inachtneming van de gepoogde staatsgreep van 15 juli 2016 en de huidige situatie? Is de uitzonderingspositie die Turkije had in 2015 ten opzichte van andere NAVO-lidstaten gehandhaafd of verder aangescherpt in 2016?

Antwoord:

In aanvulling op het antwoord op vraag 7, kan worden vermeld dat de uitzonderingspositie die Turkije heeft ten opzichte van andere NAVO-lidstaten wordt gehandhaafd.

Vraag 22

Klopt de constatering dat Nederland sinds 2011 is gestopt met het publiceren van een Engelstalig rapport wapenexportbeleid? Zo ja, waarom? Zo nee, waar valt dit rapport dan te vinden?

Antwoord:

De laatst gepubliceerde vertaling van het jaarrapport bestrijkt 2011. Onder andere door de overgang naar een nieuwe vertaaldienst heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken de afgelopen jaren een achterstand opgelopen. Momenteel wordt gewerkt aan het finaliseren van de Engelse vertalingen van de rapporten 2012–2015. De vertalingen dienen onder meer nog gecontroleerd te worden op consistentie van de gebruikte termen. Het kabinet streeft ernaar de Engelstalige versies van de Jaarrapporten Wapenexportbeleid sinds 2011 spoedig te publiceren.

Vraag 23

Op de site van de rijksoverheid over exportcontrole4 zijn de maandrapporten te vinden die de informatie per levering weergeven. Waarom worden de maandrapporten zo «laat» gepubliceerd?

Antwoord:

Het kabinet is volop doende de motie van het lid Jasper van Dijk van december 2014 (kamerstuk 22 054, nr. 257) te implementeren, welke de regering verzoekt om de maandoverzichten uiterlijk twee maanden na het afgeven van de betreffende vergunningen te publiceren. De rapportagefunctionaliteit van het nieuwe automatiseringssysteem van de CDIU kampt echter nog met gebreken en dus moeten er nog steeds handmatig controles en correcties plaatsvinden. Daarmee is nog veel tijd gemoeid. Er zijn echter wel al stappen gemaakt, zo zijn de maandoverzichten van «doorvoermeldingen militair» en «uitvoer dual-use» actueel. Het kabinet zet zich in om te zorgen dat de maandoverzichten «uitvoer militair» ook op korte termijn actueel zijn.

Vraag 24

Heeft Nederland, gezien het restrictieve Nederlandse wapenexportbeleid, bij Ierland de levering van 136 enkelloops kogelgeweren met kaliber 5,56 x 45 mm aangekaart, die vanuit Ierland via de haven van Rotterdam naar Israël verscheept werden (Consent 04-06-15, NL0074CDIU0017627)?

Antwoord:

Nee. Bij doorvoer zonder overlading die van bondgenoten afkomstig is wordt slechts een melding van de doorvoer gedaan en wordt in voorkomende gevallen gekeken of het vervoerstraject overeenkomt met de bestemming die door de exportcontrole-autoriteiten van de betreffende bondgenoot vergund is. Nederland voert geen eigen toetsing uit op dergelijke zendingen.

Vraag 25

Is duidelijk voor welke afnemer in Israël (civiel, welke politionele dienst, krijgsmacht onderdeel) de geweren bedoeld zijn? Zo ja, kunt u deze informatie met de Tweede Kamer delen (Consent 04-06-15 NL0074CDIU0017627)?

Antwoord:

De kogelgeweren waren bestemd voor de United Nations Disengagement Observer Force (UNDOF), die toezicht houdt op het staakt het vuren op de Golan Hoogte.

Vraag 26

Op 16 september 2015 werden vijf consenten en op 5 oktober 2015 werd een consent verstrekt voor de levering van 5.56 x 45 mm munitie – in totaal 72,6 miljoen stuks – afkomstig uit Zwitserland en bedoeld voor verscheping naar Oman (Consent 16-09-15, NL0074CDIU0018804/14/17/44/57/ en Consent 05-10-15, NL0074CDIU0017618). Acht u dergelijke leveringen wenselijk gezien de gespannen veiligheidssituatie in de regio en het heersende autoritaire bestuur in Oman, dat het land bestuurt zonder de normale burgerlijke vrijheden zoals vrijheid van meningsuiting, drukpers, wetenschappelijk onderzoek en vergadering?

Antwoord:

Bij exportcontrole van militaire goederen maakt het kabinet onderscheid tussen «uitvoer» en «doorvoer». Bij doorvoer ligt de eerste verantwoordelijkheid bij het land van uitvoer, terwijl bij uitvoer de eerste verantwoordelijkheid bij Nederland ligt. Vervolgens maakt het kabinet bij doorvoer onderscheid tussen «bondgenoten» en «niet-bondgenoten». Hierbij is het uitgangspunt dat controle bij bondgenoten minder noodzakelijk is, aangezien zij over een vergelijkbaar exportcontrolesysteem beschikken als Nederland.

Tot slot maakt het kabinet binnen de categorie doorvoer waarbij een bondgenoot betrokken is, nog onderscheid tussen «doorvoer met overlading» en «doorvoer zonder overlading».

Wanneer het kabinet dit onderscheid niet zou maken, en doorvoer van en naar bondgenoten altijd aan structurele eigenstandige toetsing zou onderwerpen, zou dit een impliciet het wantrouwen van bondgenoten betekenen.

Alleen in het geval er een bondgenoot betrokken is bij de doorvoer en de goederen niet worden overgeladen (van bijvoorbeeld het ene schip naar het andere schip), geldt een meldplicht aan de Centrale Dienst voor In- en Uitvoer (CDIU) en wordt in voorkomende gevallen alleen gekeken of het vervoerstraject overeenkomt met de bestemming die door de exportcontrole-autoriteiten van de betreffende bondgenoot vergund is. Nederland voert geen eigen toetsing uit op dergelijke zendingen.

Naast het argument van wantrouwen jegens bondgenoten, geldt ook een hele praktische reden dat er gekozen is voor meldingen in plaats van vergunningen: Het zou in de praktijk namelijk nagenoeg onuitvoerbaar zijn om een container, of een enkele pallet in een container, die tussen allemaal andere containers op een schip staat, eruit te halen, dan wel een heel containerschip te laten wachten totdat een vergunning voor een individuele container is afgegeven. De logistieke en economische schade zouden zeer groot en disproportioneel zijn, zeker gezien de grote hoeveelheid doorvoer die Nederland kent, met name in de haven van Rotterdam.

Voor de volledigheid, voor alle overige doorvoer geldt een vergunningplicht, waarbij voor doorvoer van of naar bondgenoten voor minder gevoelige goederen gebruik kan worden gemaakt van een Algemene Vergunning.

Vraag 27

Gaan de consenten (16-09-15, NL0074CDIU0018804/17/57/) over 5.56 x 45 mm munitie of andere munitie? En welke andere munitie is dit eventueel?

Antwoord:

Het ging bij deze meldingen in alle gevallen om patronen van het kaliber 5.56.

Vraag 28

Hoe verhoudt de doorvoer van een kleine 95 miljoen stuks klein kaliber munitie in januari 2016 naar Saoedi Arabië zich met de terughoudende positie die Nederland inneemt met betrekking tot exporten naar dit land? Heeft Nederland over deze doorvoer contact opgenomen met Tsjechië en/of Duitsland? Zo ja, wat was de uitkomst hiervan (drieledig consent 21-01-2016, NL0074CDIU0024720)?

Antwoord:

Bij doorvoer zonder overlading die van bondgenoten afkomstig is wordt slechts een melding van de doorvoer gedaan en wordt in voorkomende gevallen gekeken of het vervoerstraject overeenkomt met de bestemming die door de exportcontrole-autoriteiten van de betreffende bondgenoot vergund is. Nederland voert geen eigen toetsing uit op dergelijke zendingen. Nederland heeft derhalve geen contact opgenomen met Tsjechië en/of Duitsland.

Vraag 29

Is het mogelijk een kolom op te nemen in de maandrapporten met een onderverdeling naar eindgebruiker (overheid (evt. meer specifiek politie, krijgsmacht, inlichtingendiensten), organisaties, commercieel of particulier) aangezien dit voor de beoordeling van leveringen van essentieel belang is?

Antwoord:

Dit is in beginsel mogelijk, maar zou extra administratieve lasten met zich meebrengen. Bovendien is het evident dat een verscheping van een of enkele losse wapens altijd gerelateerd is aan de jacht, de schietsport of persoonlijke bescherming en een verscheping van militaire systemen of onderdelen daarvan bestemd is voor de strijdkrachten.

Vraag 30

Vanuit Tsjechië werden 100.000 stuks munitie via de haven van Rotterdam naar Sri Lanka vervoerd. Hoe past dit binnen het wapenexportbeleid gezien de aanhoudende slechte mensenrechtensituatie en gebruik van geweld door politie en militairen (Consent 27-07-15, NL0074CDIU0019407)?

Antwoord:

Bij doorvoer zonder overlading die van bondgenoten afkomstig is wordt slechts een melding van de doorvoer gedaan en wordt in voorkomende gevallen gekeken of het vervoerstraject overeenkomt met de bestemming die door de exportcontrole-autoriteiten van de betreffende bondgenoot vergund is. Nederland voert geen eigen toetsing uit op dergelijke zendingen.

Vraag 31

Heeft Oekraïne zich op enigerlei wijze verbonden aan het Gemeenschappelijk Standpunt, en zo ja op welke wijze?

Antwoord:

Nee, Oekraïne heeft zich niet verbonden aan het Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Het associatieakkoord bevat een bepaling volgens welke Oekraïne zich stapsgewijs aan het EU Gemeenschappelijk Buitenland en Veiligheidsbeleid (GBVB) dient te conformeren.

Vraag 32

Is het voorgekomen dat een ander EU-land een door Nederland geweigerde vergunning wel heeft verleend? Zo ja, hoe vaak is dit voorgekomen?

Antwoord:

Nederland is in 2015 driemaal geconsulteerd door andere EU-lidstaten over vergelijkbare militaire vergunningaanvragen. Voor zover bekend, werd in twee van de drie gevallen uiteindelijk toch een vergunning afgegeven. Het uiteindelijke besluit van een land na afloop van een consultatie wordt niet altijd door alle lidstaten met een korte motivering met de andere lidstaten gedeeld. Nederland doet dat wel zeer uitgebreid. Het kabinet zal, zoals ook gemeld in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van de leden Sjoerdsma en Servaes (Kamerstuk 34 103, nr. 3), onder andere ook blijven inzetten op het verminderen van het aantal gevallen waarbij de ene EU-lidstaat een vergunning afwijst waarna een andere EU-lidstaat de vergunning alsnog toewijst, ofwel het versterken van het no undercut beginsel.

Vraag 33

Op welke wijze heeft Nederland zich in 2015 ingezet, gezien het groeiende aantal dreigingen in en rond Europa, om binnen de vele genoemde regimes te werken aan het verminderen van wapenexport en het beter controleren van het wapenexportbeleid?

Antwoord:

Hier dient voorop te worden gesteld dat wapenexportbeleid en wapenexportcontrole niet als primaire doel hebben de export van militaire goederen te verminderen of te vergroten. Conventionele wapens dienen het recht van landen op zelfverdediging. Binnen de grenzen van de internationale rechtsorde en de bevordering van vrede en veiligheid mag de Nederlandse industrie, naar het oordeel van het kabinet, voorzien in de legitieme veiligheidsbehoefte van andere landen. Wapenexportcontrole dient om te voorkomen dat uitvoer van militaire goederen en technologie bijdraagt aan mensenrechtenschendingen, binnenlandse onderdrukking of regionale instabiliteit.

Daarom entameert Nederland in EU Raadskader op zeer frequente basis besprekingen van gevoelige bestemmingslanden voor wapenexporten. Samen met het aankaarten van harmonisatie-kwesties met betrekking tot de implementatie en interpretatie van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport, liet Nederland in 2015 meer dan de helft van dergelijke onderwerpen in de EU Raadwerkgroep COARM agenderen. Voorts heeft Nederland binnen het Wassenaar Arrangement een voorstel ingediend voor informatieuitwisseling om fraude met eindgebruikersverklaringen bij vergunningaanvragen tegen te gaan (zie: antwoord op vraag 16).

Vraag 34

Zijn er ook landen die een grotere mate van transparantie hanteren dan Nederland? Zo ja, welke?

Antwoord:

Er zijn meerdere landen die jaarrapporten uitbrengen over het wapenexportbeleid. Het in Zweden gevestigde SIPRI houdt daarvan een overzicht bij: https://www.sipri.org/databases/national-reports. Afgezien van het Gewest Vlaanderen, zijn het kabinet geen exportcontrole-autoriteiten bekend die maandoverzichten publiceren met alle afgegeven uitvoervergunningen. Met de versnelde rapportagebrieven over de afgifte van grotere vergunningen over systeemleverantie is de Nederlandse mate van transparantie voor zover bekend nog altijd uniek.

Vraag 35

Wie zijn eindgebruikers (politie, krijgsmacht, inlichtingendiensten of andere overheidsdiensten of organisaties) van de technologie geleverd onder de dual use-vergunningen voor apparatuur, software en technologie voor informatiebeveiliging, naar «gevoelige landen»?

  • Zuid-Soedan (Consent 27-01-2015, NL0074CDIU0011830)

  • Zuid-Soedan (Consent 26-01-2015, NL0074CDIU0011682)

  • Zuid-Soedan (Consent 01-06-2015, NL0074CDIU0014871)

  • Zuid-Soedan (Consent 06-11-2015, NL0074CDIU0020018)

  • Libië (Consent 26-01-2015, NL0074CDIU0012239)

  • Libië (Consent 18-06-2015, NL0074CDIU0016996)

  • Libië (Consent 24-08-2015, NL0074CDIU0018528)

  • Libië (Consent 24-08-2015, NL0074CDIU0018315)

  • Libië (Consent 30-09-2015, NL0074CDIU0018473)

  • Jemen (Consent 02-02-2015, NL0074CDIU0012962)

  • Jemen (Consent 02-02-2015, NL0074CDIU0013287)

  • Kazachstan (Consent 11-08-2015, NL0074CDIU0018593)

  • Congo DR (Consent 26-01-2015, NL0074CDIU0011718)

  • Somalië (Consent 06-11-2015, NL0074CDIU0022623)

  • Syrië (Consent 08-12-2015, NL0074CDIU0022248)

Antwoord:

De eindgebruikers waren alle private partijen in de dienstverlenende sfeer, met uitzondering van de levering aan Syrië. De eindgebruiker aldaar betrof een kantoor van een VN-organisatie. De private partijen betroffen in vrijwel in alle gevallen telecommunicatieproviders dan wel financiële instellingen. In één geval ging het om een technologiebedrijf gespecialiseerd in consumentenelektronica. Bij alle transacties is het risico dat goederen gebruikt kunnen worden voor mensenrechtenschendingen zorgvuldig meegewogen.

Vraag 36

In mei 2015 verleende Nederland een vergunning voor onbemande drone technologie aan de Verenigde Arabische Emiraten terwijl het land al betrokken was bij de oorlog met Jemen (Consent 19-06-2015, NL0074CDIU0013849). Hoe verhoudt dit zich tot het Nederlandse restrictieve wapenexportbeleid?

Antwoord:

In mei 2015 is een vergunning verleend voor de uitvoer van composietonderdelen voor onbewapende Unmanned Aerial Vehicles (UAVs) t.b.v. de krijgsmacht van de VAE. Naar aanleiding van de interventie in Jemen, die in maart 2015 begon, heeft Nederland de toetsing van vergunningaanvragen voor de landen die daarbij betrokken zijn extra strikt toegepast. Dat is een geleidelijk proces geweest. In eerste instantie was namelijk nog onduidelijk hoe de interventie zich ontwikkelde en in welke mate de verschillende landen betrokken waren. Allereerst zijn vergunningen afgewezen van goederen die een directe betrokkenheid hadden bij de luchtaanvallen, zoals onderdelen voor gevechtsvliegtuigen van de landen die daaraan deelnamen. Naar aanleiding van de herhaalde verklaringen van de OHCHR dat beide zijden in het conflict zich schuldig maken aan schendingen van internationaal humanitair recht (waarvan de eerste in juli 2015 is uitgegeven), is Nederland vervolgens ook vergunningen gaan afwijzen die een indirecte bijdrage zouden kunnen leveren aan de strijd. Zo heeft het kabinet in december 2015 een proefaanvraag (sondage) voor de uitvoer van vergelijkbare goederen en eindgebruik naar de VAE afgewezen.

Vraag 37

Hoe past de levering van beeldversterkerbuizen voor ordehandhaving en politietaken aan Maleisië binnen het wapenexportbeleid gezien het repressieve optreden van de Maleisische overheid, waarvoor herhaaldelijk gewaarschuwd wordt door mensenrechtenorganisaties (Consent 27-07-2015, NL0074CDIU0016244)?

Antwoord:

Deze levering van beeldversterkerbuizen was bestemd voor integratie in nachtkijkers die worden gebruikt door een elite-eenheid van het Maleisische leger. Deze eenheid houdt zich bezig met speciale operaties en contraterrorisme missies, en is tevens betrokken bij de bestrijding van mensensmokkel op de grens met Thailand. De goederen zullen derhalve onder meer worden gebruikt in de strijd tegen kidnappings en piraterij.

Maleisië heeft een legitieme veiligheidsbehoefte en staat op de 68e plaats van de Economist Democracy Index 5, valt hiermee in de op één na hoogste categorie, net zoals EU-landen Griekenland, Polen en Letland.

Ook in de regionale samenwerking (o.m. in de grensgebieden met Thailand en de kustwateren met de Filippijnen) zijn deze middelen van belang voor informatievergaring, het voorkomen van collateral damage en de geloofwaardigheid van deze strijdkrachten in regionale samenwerking.

Vraag 38

Op welke wijze heeft u getracht de openheid en transparantie van het exportbeleid in de EU verder te bevorderen (level playing field en harmonisatie)? En heeft dit tot resultaat geleid?

Antwoord:

Het kabinet heeft getracht de openheid en transparantie van het wapenexportbeleid in de EU verder te bevorderen op vier manieren:

  • 1. Streven naar heldere EU besluitvorming over en implementatie van wapenembargo’s;

  • 2. Vergroten van transparantie onder EU-lidstaten bij het notificeren van afgewezen vergunningaanvragen (denials), o.a. door het verstrekken van meer informatie over de reden van afwijzing;

  • 3. Verbeteren en informatie-uitwisseling met betrekking tot gevoelige bestemmingen;

  • 4. Reduceren interpretatieverschillen van wets- of lijstbepalingen door de individuele EU-lidstaten.

Dat heeft tot nu toe de volgende resultaten opgeleverd:

  • 1. Nederland heeft samen met Duitsland in 2014 een paper over implementatie wapenembargo’s opgesteld en verspreid. Wanneer de EU besluit tot het instellen van een nieuw wapenembargo zal Nederland wederom aandacht vragen voor dit paper teneinde mogelijke nieuwe implementatieverschillen te voorkomen. Sinds het verschijnen van voorgenoemd paper heeft de EU geen nieuw wapenembargo ingesteld;

  • 2. Een aantal EU-lidstaten verspreidt meer informatie over de reden van afwijzing. De meeste lidstaten hanteren echter nog steeds een magere argumentatie. Het kabinet blijft zich op dit punt inzetten voor meer transparantie;

  • 3. Nederland was in 2015 één van de meest actieve EU-lidstaten en heeft meerdere gevoelige bestemmingen aan de orde gesteld, waarna lidstaten informatie over toegewezen vergunningen (en niet alleen afgewezen vergunningen) uitwisselden. In hoeverre dit een-op-een heeft geleid tot veranderingen in het beleid van de individuele EU-lidstaten is moelijk vast te stellen. Desalniettemin is het kabinet van mening dat dit mechanisme belangrijk blijft, omdat dit de enige manier is waarmee EU-lidstaten elkaar, zij het op niet bindende wijze, de spiegel kunnen voorhouden. De Nederlandse opstelling t.o.v. Jemen, heeft mede geleid tot debatten in het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk;

  • 4. Het tegengaan van interpretatieverschillen blijft een complex proces. Ofschoon het uitwisselen van informatie betreffende de interpretaties van wets- of lijstbepalingen door de individuele EU-lidstaten regelmatig succesvol plaatsvindt, blijkt het harmoniseren van de geconstateerde verschillen in de praktijk lastig. Zo bleek recentelijk dat nagenoeg alle EU-lidstaten geen meerwaarde zagen om een door Nederland geagendeerd interpretatieverschil omtrent gedemilitariseerde legertrucks binnen EU-Raadskader te adresseren. Het kabinet zal zich desalniettemin blijven inzetten voor verdere harmonisatie van het EU-wapenexportbeleid.

Vraag 39

Hoe komt het dat de totale waarde van afgegeven vergunningen in 2015 aanzienlijk lager is dan in het voorgaande jaar?

Antwoord:

Zoals beschreven in de Kamerbrief ter aanbieding van het Jaarrapport Wapenexportbeleid 2015 van 7 juli jl., lag de waarde van de afgegeven vergunningen in 2014 aanzienlijk hoger dan de algemene trend. In 2014 had dat vooral te maken met twee specifieke transacties: één gerelateerd aan de distributie van onderdelen voor de productie van de F-35, de ander aan de vernietiging van munitie. Het feit dat die vergunningen alleen in het kalenderjaar 2014 geboekt zijn en derhalve niet relevant zijn voor het Jaarrapport Wapenexportbeleid 2015, verklaart waarom de totale waarde van afgegeven vergunningen in 2015 aanzienlijk lager is dan in 2014.

Vraag 40

Verkoopt Nederland ook legermateriaal aan niet-statelijke actoren (individuen of bedrijven)?

Antwoord:

Nederland verkoopt geen legermateriaal aan individuen maar wel steeds vaker aan bedrijven. Dit is mogelijk indien:

  • een bedrijf het materieel doorverkoopt aan een overheid waarvan de eindbestemming bekend is en getoetst is aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Het bedrijf kan in dit geval officieel namens die overheid optreden. Indien het bedrijf niet namens een overheid optreedt, dient het een toegevoegde rol te spelen, zoals het repareren en modificeren van de reservedelen t.b.v. de bekende en getoetste eindgebruiker;

  • een bedrijf de «Original Equipment Manufacturer (OEM)» van het materieel is of officieel distributeur is van de OEM, mits dit bedrijf handelt vanuit een land dat een vergelijkbaar exportcontrolesysteem heeft als Nederland (EU-/NAVO+);

  • het een Nederlands bedrijf betreft dat repareert en/of modificeert voor een nog onbekende eindgebruiker. In dit geval zal toetsing van de eindgebruiker plaatsvinden zodra het Nederlandse bedrijf een exportvergunning aanvraagt.

Vraag 41

Hoe voorkomt Nederland dat er legermateriaal in handen komt van handelaren die het materiaal uiteindelijk bij terroristische organisaties terecht laten komen?

Antwoord:

Aanvragen voor exportvergunningen van militaire goederen worden kritisch getoetst op omleidingsrisico (criterium 7 van het EUGS); uit zowel de aard van de goederen als de eindgebruiker moet duidelijk zijn dat de kans op omleiding minimaal is. Daarnaast wordt contractueel vastgelegd dat de eindgebruiker toezegt de goederen niet zonder schriftelijke toestemming van de Nederlandse overheid aan een derde partij te zullen verkopen ofwel te schenken.

Vraag 42

Welk percentage van de totale wapenexport heeft te maken met de verkoop van Nederlandse legeronderdelen?

Antwoord:

Het Ministerie van Defensie heeft in 2015 voor € 21,20 miljoen aan Nederlandse legeronderdelen verkocht. Dit is 2,5% van de totale wapenexport (€ 872,60 miljoen).

Vraag 43

Acht u harmonisatie van het wapenexportbeleid binnen de EU in zijn algemeenheid gewenst, mede gelet op de werkgelegenheidssituatie binnen de diverse lidstaten?

Antwoord:

Ja.

Vraag 44

Wat zijn de eerste resultaten van de EU-denial database?

Antwoord:

De eerste ervaringen met de COARM denial database zijn positief. De beveiligde online database maakt het eenvoudiger om denial notificaties af te geven en op te zoeken dan met COREU-verkeer. Ook consultaties tussen landen over afwijzingen zijn eenvoudiger te realiseren.

Vraag 45

Er is te weinig draagvlak gevonden voor het Nederlandse idee om export van gedemilitariseerde legertrucks binnen de EU te harmoniseren. Blijft Nederland zich alsnog voor dit doel inzetten?

Antwoord:

Het kabinet blijft zich in brede zin inzetten voor harmonisatie van wapenexportbeleid binnen de EU. Ook op het gebied van uitvoer van gedemilitariseerde oud-legervoertuigen zal het kabinet zich, wanneer mogelijk, inzetten voor verdere harmonisatie.

Vraag 46

Waarom leveren Griekenland en Cyprus geen data aan voor het geconsolideerde EU-rapport? Hoe lang is dat al het geval? Welke drukmiddelen zijn er wat dat betreft?

Antwoord:

Griekenland levert soms wel data, soms alleen data over afgewezen vergunningaanvragen en is soms te laat met het aanleveren van data om nog verwerkt te kunnen worden in het EU-rapport. Cyprus heeft nog nooit data geleverd. Uiteraard worden elk jaar alle lidstaten opgeroepen om tijdig hun nationale data aan te leveren, maar het gaat hier niet om een afdwingbare verplichting.

Vraag 47

Welke vijf andere niet-leden, naast Kazachstan, zijn in een dialoog met de Australië Groep betrokken geweest om best practices betreffende exportcontrole uit te wisselen in 2015? Is er zicht op dat deze vijf landen, net als Kazachstan, de richtlijnen van de Australië Groep zullen implementeren?

Antwoord:

De interne beraadslagingen van de Australië Groep zijn niet openbaar. Gezien het feit dat de bedoelde landen nog niet officieel «adherent» zijn, is het op dit moment niet mogelijk om aan te geven om welke landen het hier gaat. Van vier van de vijf bedoelde landen is de verwachting dat zij op termijn de richtlijnen van de Australië Groep officieel zullen implementeren.

Vraag 48

Hoe verhoudt een Amerikaans initiatief voor een politieke declaratie over de regulering van export van bewapende drones (zie bijvoorbeeld dit artikel6) zich tot reeds bestaande multilaterale exportcontrolemechanismen zoals de Arms Trade Treaty (ATT) en het Wassenaar Arrangement? Mocht Nederland overwegen die declaratie te steunen, bent u bereid voorafgaand eerst met de Kamer daarover verder van gedachten te wisselen?

Antwoord:

Nederland heeft zich er vanaf het begin voor ingezet dat het Amerikaanse initiatief de bestaande multilaterale exportcontrolemechanismen niet zou dupliceren. Het initiatief herbevestigt dan ook dat export van deze systemen wordt gedaan in lijn met de bestaande multilaterale exportcontrole- en non-proliferatieregimes. Het initiatief richt zich nadrukkelijk ook op productie, export en gebruik van bewapende UAV’s door landen die niet zijn aangesloten bij de genoemde exportcontroleregimes.

Uw Kamer is over de Nederlandse steun aan dit initiatief geïnformeerd in de Kamerbrief van 20 oktober 2016 met de reactie op het PAX rapport over exportcontrole op drones.

Vraag 49

Wat verstaat u precies onder de actieve bijdrage van Nederland aan de eerste Conference of States Parties op 24-27 augustus 2015 in Cancun (Mexico)?

Antwoord:

Nederland heeft, als financieel sponsor van het eerste uur, het woord gevoerd tijdens de lancering van de eerste ATT Monitor in 2015 alsmede tijdens de lancering van de tweede ATT Monitor in augustus 2016. De monitor is de jaarlijkse rapportage van het gelijknamig project van Control Arms, dat is opgezet om de implementatie en werking van het Wapenhandelsverdrag (ATT) met feitelijk onderzoek en analyse te beschrijven en te ondersteunen. Naast een jaarrapport brengt dit project ook tussentijdse case studies uit. Nederland heeft voorgenoemde side-events ook financieel ondersteund.

Daarnaast heeft Nederland – sinds het begin 3 jaar geleden – financieel bijgedragen aan het Stimson Baseline Project. Dat project ondersteunt nieuwe Staten Partijen bij de implementatie van het ATT.

Tijdens de eerste Conference of States Parties heeft Nederland opgeroepen om de rapportages, verplicht onder het Verdrag, openbaar te maken. Nederland heeft vervolgens alle rapportages op tijd, volledig en openbaar ingediend bij het secretariaat van het Verdrag.

Tot slot heeft Nederland tijdens de tweede conference of States Parties in 2016 aangekondigd om in 2017 bij te dragen aan het in 2016 opgerichte ATT Voluntary Trust Fund.

Vraag 50

Wat is de precieze financiële bijdrage geweest van Nederland aan het ATT-Baseline Assessment Project en de ATT monitor?

Antwoord:

Voor de jaren 2014–2016 heeft Nederland in totaal voor $ 275.000 gecommitteerd aan het ATT-Baseline Assessment Project. Daarnaast heeft Nederland een contract lopen voor een bijdrage aan de ATT-monitor voor de periode 2015–2017 ter waarde van $ 405.405.

Vraag 51

Heeft Saoedi-Arabië op enig moment aan het VN-Wapenregister gerapporteerd?

Antwoord:

Saoedi-Arabië heeft niet gerapporteerd aan het VN-Wapenregister. Nederland moedigt landen die geen partij zijn bij het VN-Wapenhandelsverdrag wel aan om te rapporteren over hun wapenhandel bij het VN-Wapenregister.

Vraag 52

Is de positie van Nederland met betrekking tot wapenexport naar Turkije gewijzigd, gezien de ontwikkelingen van het afgelopen jaar (staatsgreep en nasleep, Koerdisch conflict, rol in Syrië)?

Antwoord:

Vanwege de situatie in zuidoost Turkije toetst het kabinet reeds sinds lange tijd extra kritisch vergunningaanvragen voor exporten van militaire goederen naar Turkije. Dit geldt in het bijzonder voor de criteria die betrekking hebben op de mensenrechten (criterium 2) en interne conflicten (criterium 3). Het kabinet neemt de couppoging en de daaraan gerelateerde recente ontwikkelingen mee in die kritische toetsing van vergunningaanvragen voor militaire goederen naar Turkije. Zo zijn het afgelopen jaar reeds drie aanvragen afgewezen op criterium 3, onder meer voor onderdelen voor gevechtshelikopters, vanwege de situatie in zuidoost Turkije.

Vraag 53

Gaat het bij de B9-levering ter waarde van € 17 miljoen aan Taiwan om technologie of programmatuur voor de Sea Dragon onderzeeërs? Zijn deze producten bruikbaar bij de ontwikkeling van een eigen onderzeeër?

Antwoord:

Het betrof hier een engineering pakket (en diensten) ten behoeve van levensduur verlengend onderhoud aan de Sea Dragon klasse onderzeeboten. Het merendeel van de werkzaamheden wordt uitgevoerd of ten minste aangestuurd door een Nederlands bedrijf, dat destijds ook bij de bouw van deze onderzeeboten betrokken was. Zo lang het gaat om het veilig in de vaart houden van deze specifieke onderzeeboten, verleent Nederland hiervoor vergunningen.

Vraag 54

Welke producten zijn aan Venezuela geleverd ter waarde van A10 € 3,04 miljoen en B9, en B10 € 17,61 miljoen?

Antwoord:

De vergunningen zijn allemaal gerelateerd aan de acht schepen van de Venezolaanse marine die door een Spaanse werf zijn geleverd, maar voorzien zijn van C3-systemen van een Nederlands bedrijf. Bij de categorie B9 gaat het om aanpassingen aan de C3-systemen door de Venezolaanse marine. Voorts zijn er Nederlandse leveringen gemoeid met de reparatie van een van die schepen, nadat deze in 2012 voor de kust van Brazilië op een rif was gelopen en ernstige averij opliep. De reparatie vindt plaats in Brazilië en delen van de motoren en veel onderdekse apparatuur moest daarbij vervangen worden. Omdat het om een Venezolaans schip gaat, zijn de vergunningen onder de eindbestemming Venezuela geboekt.

Vraag 55

Roemenië levert op basis van Nederlandse technologie zwaar bewapende kustwachtschepen (met geschut en geleide raketten) aan de Verenigde Arabische Emiraten. Is bij de verstrekking van de vergunning een risicoanalyse gemaakt waarin de gespannen situatie rond Jemen en de dreiging van de door Saoedi- Arabië geleide Gulf Cooperation Council (GCC) meegewogen is? Waarom is deze vergunning voor de levering van delen van in Roemenië te bouwen patrouillevaartuigen voor de Verenigde Arabische Emiraten niet versneld aan de Kamer is gerapporteerd?

Antwoord:

Ja, er is een risicoanalyse gemaakt als onderdeel van de gebruikelijke procedure. Daarbij is allereerst geconstateerd dat de VAE trachten geschillen met buurlanden zoveel mogelijk op diplomatieke wijze op te lossen, zoals te zien is bij de onderhandelingen met Iran over eilanden bij de Straat van Hormuz en een diplomatiek geschil met Qatar over steun aan de Moslimbroederschap. Ook hebben de VAE zich aangesloten bij de VS-geleide coalitie tegen de Islamitische Staat (IS).

Dit neemt niet weg dat de VAE, als actieve partij in de door Saoedi-Arabië geleide coalitie, ook deelneemt aan de strijd in Jemen. Zoals bekend toetst het kabinet vergunningaanvragen voor militaire goederen die kunnen worden ingezet bij de strijd in Jemen uitermate zorgvuldig en strikt. Op basis van dit beleid zijn meerdere aanvragen voor de land- en luchtmacht van de VAE reeds afgewezen. Onderhavige vergunning betreft echter patrouillevaartuigen voor de marine van de VAE. De marine neemt niet deel aan de gevechten in Jemen, maar patrouilleert op dit moment voor de kust van Jemen in het kader van het VNVR-wapenembargo ten aanzien van de Houthi-rebellen en het begeleiden van schepen met hulpgoederen. Op basis hiervan is de vergunningaanvraag toegewezen.

Overeenkomstig de brief van 10 juni 2011 over het aangescherpte wapenexportbeleid (Kamerstuk 22 054, nr. 165) en de motie van het lid El Fassed c.s. van 22 december 2011 over verlaging van de drempelwaarde voor de versnelde parlementaire controle bij specifieke wapenexportaanvragen naar 2 miljoen euro (Kamerstuk 22 054, nr. 181), stelt het kabinet uw Kamer door middel van een versnelde rapportage op de hoogte van vergunningafgiften indien er sprake is van eerste aanvragen (in tegenstelling tot vervanging of verlenging van vergunning), definitieve uitvoer (in tegenstelling tot tijdelijke uitvoer voor reparatie of demonstratie), complete systemen (in tegenstelling tot onderdelen voor systemen), en indien de transactiewaarde hoger is dan 2 miljoen euro. Aangezien de onderhavige vergunningaanvraag geen betrekking heeft op complete wapensystemen, maar op delen en subsystemen die via een werf in Roemenië naar de VAE gaan (waar de eindassemblage van de patrouillevoertuigen plaatsvindt) was van versnelde rapportageplicht aan de Kamer geen sprake.

Vraag 56

Kunt u aangeven voor welke militaire goederen en voor welke waarde per vergunning aan Israël exportvergunningen zijn afgegeven, meer in het bijzonder voor die uit de categorieën A4 en A8, en hoe de toetsing van de exportcriteria daarop heeft plaatsgevonden?

Antwoord:

De grootste vergunning (€ 4,21 miljoen) is er een van het Ministerie van Defensie voor de retourzending van verouderde en defecte motoren van anti-tank-raketten naar de Israëlische producent van die raketten en vormde deel van een omruiltransactie met nieuwe motoren. De kleinste vergunning betrof een pistool (A8) dat door de Israëlische ambassade werd teruggestuurd naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In weerwil van de vermelding van categorie A4 bij Israël in de tweede helft van 2015 zijn er geen gevechtsvliegtuigen geleverd, maar is wel goedkeuring verleend voor een retour-na-reparatie van onderdelen voor motoren van F-16 vliegtuigen. Die vallen onder categorie A10 (onderdelen en componenten voor «wapens en munitie»). Voorts zijn er vergunningen afgegeven voor sonarkabels, voor monsters van platen die ballistische bescherming bieden en voor militaire elektronica in de vorm van beeldsensoren op wafers (dunne plakken halfgeleidemateriaal), die in Canada, Nederland en Duitsland een bewerking ondergaan alvorens aan een Israëlisch defensiebedrijf geleverd te worden voor de productie van detectiesystemen tegen inkomende dreigingen. Ten slotte is er een vergunning verleend voor de retourzending naar de Israëlische fabrikant van een nachtzichtkijker.

Vraag 57

Kunt u aangeven voor welke militaire goederen en voor welke waarde per vergunning aan Thailand exportvergunningen zijn afgegeven en hoe de toetsing van de exportcriteria daarop heeft plaatsgevonden?

Antwoord:

Een vergunning is afgegeven voor de definitieve uitvoer van een vuurleidingssysteem, inclusief test- en meetapparatuur, gereedschap en installatiemateriaal, naar de marine van Thailand (€ 4 miljoen). Voorts zijn er vergunningen afgegeven voor de definitieve uitvoer via Zweden van twee camera’s t.b.v. radarsystemen (€ 0.8 miljoen), voor de uitvoer van laser-afstandsmeters t.b.v. vuurleidingssystemen, (€ 2 miljoen), voor de definitieve uitvoer van navigatie- en zeebeeldradar (€ 1 miljoen), voor de definitieve uitvoer van kabels t.b.v. een sonarsysteem inclusief technische data (€ 0.3 miljoen) en voor de definitieve uitvoer van technologie voor de inbedrijfstelling van later te leveren radar- en C3-systemen (€ 0.1 miljoen). In alle gevallen was de marine van Thailand de eindgebruiker. De aanvragen zijn allemaal getoetst aan het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport, waarbij bijzondere aandacht is besteed aan de mensenrechtensituatie (CR2), de interne situatie (CR3) en de regionale stabiliteit (CR4).

Vraag 58

Kunt u aangeven voor welke militaire goederen en voor welke waarde per vergunning aan Turkije exportvergunningen zijn afgegeven en hoe de toetsing van de exportcriteria daarop heeft plaatsgevonden?

Antwoord:

Vanwege de situatie in zuidoost Turkije toetst het kabinet reeds sinds lange tijd extra kritisch vergunningaanvragen voor exporten van militaire goederen naar Turkije. Dit geldt in het bijzonder voor de criteria die betrekking hebben op de mensenrechten (criterium 2) en interne conflicten (criterium 3). Zo zijn het afgelopen jaar reeds drie aanvragen afgewezen op criterium 3, onder meer voor onderdelen voor gevechtshelikopters, vanwege de situatie in zuidoost Turkije.

In februari 2015 is een vergunningaanvraag goedgekeurd voor definitieve uitvoer voor beeldversterkerbuizen t.w.v. € 101.750,–. Voor deze aanvraag is extra gelet op CR2 (mensenrechten) en CR3 (interne conflicten). In februari 2015 is ook akkoord gegaan met een vergunning voor de uitvoer van een beeldversterkerbuis t.b.v. een periscoop met eindgebruiker de Turkse marine. De transactiewaarde betrof € 3.785,– en bij het behandelen van de aanvraag is extra aandacht besteed aan CR2 (mensenrechten), CR3 (interne conflicten).

In maart 2015 is een vergunning toegewezen voor de definitieve uitvoer van technologie t.b.v. delen van een radarsysteem t.w.v. € 100.000,–. Tevens is er een vergunning toegewezen voor de definitieve uitvoer van maritieme bevoorradingssystemen t.w.v. € 746.900,–.

In april 2015 is toestemming gegeven voor de uitvoer van een helikopterantenne t.b.v. een helikopter voor civiel gebruik t.w.v. € 3.500,–. Tevens is er een vergunning afgegeven voor een retourzending van 20 tankwielen, nadat onderhavige wielen in Nederland gerepareerd waren. De transactiewaarde was € 6.800,– en bij de behandeling van de aanvraag is extra aandacht besteed aan CR2 (mensenrechten) en CR3 (interne conflicten).

In mei 2015 is een vergunning afgegeven voor de definitieve uitvoer van 1 set componenten voor de productie van Multifunctional Operator Consoles t.w.v. € 15.000,–. Ook is er een vergunningaanvraag goedgekeurd voor de definitieve uitvoer van rotorbladen voor een UH-60 Black Hawk helikopter, die ook in NAVO missies in Afghanistan en in de Balkan zijn ingezet. De transactie t.b.v. het Turkse leger had een waarde van € 211.160,–

In juli 2015 zijn drie vergunning afgegeven voor Turkije. Ten eerste is akkoord gegaan met de definitieve uitvoer van beeldversterkers t.b.v. nachtzichtkijkers. De transactiewaarde was € 6.000,–. Echter dit is niet in rekening gebracht, omdat de beeldversterkers ter demonstratie gebruikt zouden worden. Verder is er een vergunning afgegeven voor de uitvoer van nog eens 100 beeldversterkers t.b.v. surveillance doeleinden t.w.v. € 174.660,– bestemd voor de Turkse luchtmacht. Bovendien is er een vergunningaanvraag goedgekeurd voor de uitvoer van ontvangstapparaat voor een helikopter met civiel eindgebruik t.w.v. € 553,–.

In november 2015 is een vergunning afgegeven voor de definitieve uitvoer van testrapport m.b.t. veiligheids- en decontaminatieapparatuur t.w.v. 100.000,–. Bij de behandeling van de aanvraag is extra aandacht besteed aan CR3 (interne conflicten) en CR7(het omleidingsrisico).

In december 2015 is een vergunningaanvraag goedgekeurd voor de definitieve uitvoer van kabels voor sonarsystemen t.w.v. € 211.981,– t.b.v. de Turkse marine. Bij de behandeling van de aanvraag is extra aandacht besteed aan CR2 (mensenrechten) en CR3(interne conflicten).

Vraag 59

Kunt u mede aan de hand van de acht criteria van het wapenexportbeleid uiteenzetten wat het huidige wapenexportbeleid ten aanzien van Saoedi-Arabië exact inhoudt?

Antwoord:

Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 13 januari jl. (Kamerstuk 22 054, nr. 267), acht het kabinet het op dit moment zeer onwaarschijnlijk dat de komende tijd nog vergunningen voor wapenexporten naar Saoedi-Arabië zullen worden goedgekeurd. Alleen wanneer onomstotelijk vaststaat dat de goederen niet kunnen worden ingezet in de strijd in Jemen (criterium 4) of bij mensenrechtenschendingen (criterium 2) zal toekenning van een vergunning worden overwogen. Dit sluit ook aan bij de motie-Servaes van 8 maart jl., die door de Kamer is aangenomen en waarin het kabinet wordt opgeroepen om «op basis van de EU-criteria het wapenexportbeleid strikt toe te passen en derhalve zolang er sprake blijft van het risico dat militaire en dual-usegoederen kunnen worden ingezet voor schendingen van mensenrechten en van het humanitair oorlogsrecht, geen vergunningen voor deze goederen naar Saoedi-Arabië goed te keuren» (Kamerstuk 22 054, nr. 273). Dit maakt het Nederlandse wapenexportbeleid richting Saoedi-Arabië één van de meest strikte van alle EU-lidstaten.

Vraag 60

In 2015 zijn 30 vergunningen afgegeven voor export van afgestoten materieel van de Nederlandse krijgsmacht. In hoeveel gevallen is de Kamer hierover respectievelijk vertrouwelijk dan wel openbaar geïnformeerd?

Antwoord:

De Kamer ontving in 2015 drie brieven inzake de export van overtollig defensiematerieel:

Kamerstuk

Nummer

Datum

Land

22 054

262

25-08-2015

Jordanië

22 054

261

25-06-2015

Peru

22 054

260

04-03-2015

Jordanië

Het kabinet hecht veel waarde aan transparantie, onder meer in de rapportage van de afgifte van vergunningen voor export van afgestoten materieel van de Nederlandse krijgsmacht. Al deze rapportages zijn dan ook openbaar gemaakt. Er is geen sprake geweest van vertrouwelijk gerapporteerde vergunningen.

Vraag 61

Hoe groot is het aantal afgestoten Nederlandse YPR-voertuigen dat de Belgische firma Sabiex International S.A. naar de Filippijnen exporteerde? Welke afweging is gemaakt bij de verstrekking van de vergunning, gezien het gegeven dat de Filippijnse overheid niet altijd controle heeft over legerafdelingen, maar ook regelmatig betrokken is bij inzet tegen inheemse bevolking, studenten en mensenrechtenorganisatie?

Antwoord:

Nederland heeft 5 YPR-voertuigen verkocht aan de Belgische firma Sabiex International S.A. Het betreft de YPR-806 Berging, een bergingsvoertuig, bedoeld voor het bergen van gestrande voertuigen en het uitvoeren van noodhulpoperaties. De voertuigen zullen, gezien hun aard, niet bijdragen aan verslechtering van de mensenrechtensituatie in de Filippijnen.

Vraag 62

Waarom is, in tegenstelling tot bijvoorbeeld tweedehands verkopen aan Jordanië en Peru, de verkoop van YPR-voertuigen aan de Filippijnen wel door de Minister van Defensie aan de Kamer gemeld7, maar niet volgens de procedure van de versnelde rapportage namens de Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (inclusief de uitgebreide beoordeling t.a.v. de 8 criteria van het wapenexportbeleid)? Kunt u zo’n beoordeling alsnog geven?

Antwoord:

Met de Kamer is afgesproken dat de Ministers van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking versneld rapporteren bij afgifte van nieuwe vergunningen voor hele systemen met een transactiewaarde van € 2 miljoen of meer in het kader van de motie El Fassed c.s. (Kamerstuk 22 054, nr. 181).

De transactiewaarde van de verkoop van YPR-voertuigen aan de Filippijnen bedroeg € 310.000,–. Om die reden is geen versnelde rapportage gestuurd.

De aanvraag is in september 2015 getoetst aan de acht criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Deze toetsing, waarvan de essentie ten aanzien van de meest relevante criteria hieronder wordt weergegeven, leidde tot het afgeven van de vergunning op basis van de volgende argumenten:

Mensenrechten (CR2):

De mensenrechtensituatie kent nog altijd grote punten van zorg. Onderhavige transactie betreft de YPR-806 Berging, een defensief voertuig, bedoeld voor het bergen van gestrande voertuigen en het uitvoeren van noodhulpoperaties. De voertuigen zullen, gezien hun aard, niet bijdragen aan verslechtering van de mensenrechtensituatie.

Interne conflicten (CR3):

De interne situatie op de Filippijnen blijft volatiel, maar lijkt met de nieuwe koers van de nieuwe regering t.a.v. Mindanao en het recent ondertekende definitieve vredesakkoord met de MILF in rustiger vaarwater te zijn gekomen. Bovendien kunnen onderhavige goederen, gezien hun aard, niet offensief ingezet worden.

Regionale stabiliteit (CR4):

De Filippijnen en China zijn al jarenlang verwikkeld in een territoriaal dispuut in de Zuid-Chinese Zee, waarbij de vijandelijkheden de laatste tijd toenemen. Tevens speelt er een maritiem geschil over de Spratly-eilanden die geheel of gedeeltelijk ook door China, Brunei, Maleisië, Taiwan en Vietnam worden geclaimd. Militaire escalatie van de geschillen is onwaarschijnlijk, en de onderhavige goederen vormen in dat kader ook geen risico aangezien de Filippijnse landmacht niet bij dit geschil betrokken is. Desalniettemin is er steeds meer berichtgeving over spanningen in de Zuid-Chinese zee met betrekking tot territoriale disputen.

Omleidingsrisico (CR7):

Gezien de aard van het goed (bergingsvoertuigen) en de eindgebruiker (Filippijnse Ministerie van Defensie) is het omleidingsrisico gering. Daarnaast is er een eindgebruikersverklaring afgegeven waarbij de eindgebruiker toezegt de goederen niet aan een derde partij te verkopen ofwel te schenken.

Vraag 63

Op grond waarvan wordt het aantal van 651 defensie- en veiligheid (NLDVI) gerelateerde bedrijven genoemd, terwijl de onderzoekers stellen dat niet de gehele onderzoekspopulatie DVI-gerelateerd is, maar slechts een 100/184 deel, dat zijn 354 bedrijven

Antwoord:

De onderzoekspopulatie van 651 bedrijven is samengesteld uit verschillende databases waarin bedrijven en organisaties zijn opgenomen waarvan de (bedrijfs-/onderzoeks-) activiteiten gerelateerd kunnen worden aan de defensie- en veiligheidsmarkt. Dit zijn bijvoorbeeld ook bedrijven die in het verleden opdrachten hebben uitgevoerd voor de Nederlandse krijgsmacht of voor grote buitenlandse defensiebedrijven.

In het onderzoek is aan de bedrijven gevraagd of de betreffende organisaties in de onderzoeksperiode ook actief zijn geweest op deze markt. Aangezien het overgrote deel van de organisaties een duaal karakter heeft (civiel en militair) kan dit aantal dus lager liggen dan de hele groep bedrijven die is onderzocht. In deze methodiek is de Nederlandse DVI dus een dynamische groep bedrijven waarvan de samenstelling en omvang jaarlijks kan wisselen als gevolg van gehonoreerde opdrachten.

Vraag 64

Hoeveel vertrouwelijk versnelde gerapporteerde vergunningen zijn er sinds de introductie van de procedure in 2011 opgesteld?

Antwoord:

Het kabinet hecht veel waarde aan transparantie, onder meer in de versnelde rapportage van de afgifte van wapenexportvergunningen. Al deze rapportages zijn dan ook openbaar gemaakt. Er is geen sprake geweest van vertrouwelijk versnelde gerapporteerde vergunningen.

Vraag 65

Klopt het dat Jordaanse F-16 vliegtuigen betrokken zijn of betrokken zijn geweest bij bombardementen boven Jemen in het kader van het gewelddadige conflict dat zich daar afspeelt? Zo ja, zijn er bij deze luchtacties aanwijzingen dat het humanitair oorlogsrecht wordt geschonden?

Vraag 66

Wordt voor de tweede levering van F-16 vliegtuigen aan Jordanië, die gepland staat voor eind 2017, de rol van dat land binnen de oorlog in Jemen meegewogen?

Vraag 67

Waarom wordt bij de toetsing aan criterium 4 (Regionale stabiliteit) bij de levering van overtollig defensiemateriaal aan Jordanië niet ingegaan op de deelname van Jordanië aan de door Saoedi-Arabië geleide coalitie die actief is in het conflict in Jemen?

Antwoord op vragen 65–67:

Jordanië heeft in theorie zes gevechtsvliegtuigen ter beschikking gesteld aan de troepenmacht van de door Saoedi-Arabië geleide coalitie in Jemen. Nederland heeft navraag gedaan in de regio en bij bondgenoten. Daaruit blijkt niet dat Jordanië actief betrokken is bij de luchtbombardementen van de door KSA-geleide coalitie boven Jemen.

Voor de 15 afgestoten Nederlandse F-16»s, waarvan de levering aan Jordanië gepland staat in 2017, moet nog een vergunning worden aangevraagd. Voor de goede orde: Jordanië is actief in de anti-ISIS-coalitie.

Vraag 68

Er zijn de afgelopen jaren verschillende Kamerbrieven verzonden over de levering van afgestoten goederen naar Jordanië. In die brieven worden bedragen voor de opbrengsten van de exporten afgestoten goederen genoemd: € 21.000.000 (Kamerstuk 22 054, nr. 254); € 4.766.900 of € 6.339.300 (Kamerstuk 22 054, nr. 260); € 81.000.000 (Kamerstuk 22 054, nr. 262). Betekent dit dat voor een totaal bedrag van 106.766.900 of € 108.339.300 aan afgestoten wapens aan Jordanië is verkocht? Zo nee, hoe groot is de financiële waarde van de geleverde goederen en hoe verhoudt dit bedrag zich dan tot het in de brieven genoemde bedrag?

Antwoord:

De bedragen genoemd in de Kamerbrieven zijn correct; er is voor € 108.339.300,– aan overtollig defensiematerieel verkocht aan Jordanië.


X Noot
1

Kamerstuk 22 054, nr. 267

X Noot
2

Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 2853

X Noot
3

Aanhangsel Handelingen II 2015/16, nr. 2853

X Noot
5

The Economist Intelligence Unit’s Democracy Index 2015, pagina 5

X Noot
7

Kamerstuk 26 396, nr. 102

Naar boven