Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 1996-1997
7K0746
1996-1997
22 054
Wapenexportbeleid
Nr.
25
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 26 februari 1997
De vaste commissies voor Buitenlandse Zaken
en Economische Zaken hebben op 28 november 1996
overleg gevoerd met minister Van Mierlo van Buitenlandse Zaken en staatssecretaris
Van Dok-van Weele van Economische Zaken over de Nederlandse opgave aan
het VN-wapenregister over 1995 (Kamerstuk 24 400-V, nr. 74), de informatie inzake wapenexporten in 1995 (BuZa-96–337), en de stand van zaken bij onderhandelingen met betrekking tot exportcontroles conventionele
wapens (Kamerstuk 24 400-XIII, nr. 54).
Van het gevoerde overleg brengen de commissies bijgaand beknopt verslag
uit.
Vragen en opmerkingen uit de commissies
De heer Van den Doel (VVD) noemde de informatie over de Nederlandse
opgave aan het VN-wapenregister op zich duidelijk, afgezien van het in bijlage
2 opgevoerde totaalbedrag. Hij veronderstelde in verband daarmee dat datgene
wat wordt uitgevoerd per land in het VN-wapenregister wordt opgevoerd.
In het aan dit overleg voorafgegane besloten overleg is zijn vrees dat
Nederland zich niet houdt aan alle internationale criteria voor het wapenexportbeleid
niet helemaal weggenomen. In hoeverre is het mensenrechtencriterium het hoofdcriterium
voor het kabinet om al dan niet wapens te leveren? Nederland levert wapens
aan landen die in spanningsgebieden liggen, terwijl dat op grond van de wapenexportbeleidsnota
niet zou moeten. Bij de toetsing gaat het niet alleen om export van wapens,
maar ook om de export van technologische kennis ten behoeve van het ontwerpen,
vervaardigen en gebruiken van conventionele wapens en massavernietigingswapens.
Is er sprake geweest van dat soort export en, zo ja, hoe wordt daarop dan
gecontroleerd? Is men in staat om de doorvoer van wapens via Nederland te
controleren? Zo ja, gebeurt dat dan ook en hoe?
Het bedrag dat Nederland volgens open bronnen, zoals het SIPRI-jaarboek,
aan militair materieel/wapens exporteert, is vele malen hoger dan het door
het kabinet genoemde bedrag. Vanwaar dat verschil?
De heer Van den Doel was van mening dat de rol van Nederland in het Wassenaars
wapenbeheersingsarrangement lof en waardering verdient.
Bij de uitvoering van het Wassenaars Arrangement schijnt er onenigheid
te zijn over de bezetting van sleutelfuncties in de toezichthoudende organisatie.
Rouleert de bezetting van die sleutelfuncties of is er sprake van een vaste
verdeling van de functies over de verschillende landen? Wat is de juridische
en volkenrechtelijke basis van het Wassenaars Arrangement?
De heer Houda (PvdA) had de indruk dat de standaardisatie van
de gegevensverstrekking aan het VN-wapenregister goed vordert, met name als
het om EU-landen gaat. Zijns inziens is het een tekortkoming dat het systeem
zich alleen richt op transacties met grote wapens en niet ook op die met kleine
wapens, hoewel deze in binnenlandse conflicten voor de meeste narigheid zorgen.
Is er op dit gebied al enige vooruitgang geboekt?
De NGO's hebben geen directe toegang tot het register, maar zijn aangewezen
op het jaarlijkse VN-rapport. Zijn álle door de lidstaten verstrekte
gegevens in dit rapport te vinden, dus zonder opschoning vooraf om redenen
van geheimhouding? Het accent ligt meer op de importerende dan op de exporterende
landen. Heeft het VN-register daadwerkelijk bijgedragen aan grotere transparantie
van en meer politieke controle op met name de uitvoer van wapens? Uit de Franse
wapenuitvoer naar Rwanda mag worden afgeleid dat een betere controle, met
als doel minder wapens, niet bereikt zal kunnen worden via het VN-register.
Daartoe zal het nodig zijn om, zeker binnen de Europese Unie, een wapenexportbeleid
te ontwikkelen. Het gebrek aan een EU-consultatiemechanisme kan door het VN-wapenregister
noch door het Wassenaar Arrangement worden gecompenseerd.
De initial elements van het Wassenaar Arrangement hebben betrekking op
doel en reikwijdte van het arrangement en op de procedure voor de uitwisseling
van informatie en goederenlijsten. Net als bij COCOM gaat het om een mechanisme
ter controle van de export van wapens naar gevoelige landen en regio's, waarbij
voor elk type strategisch gevoelige en zeer gevoelige goederen een aparte
procedure zal gaan gelden. In tegenstelling tot de afspraken over dual usegoederen
en technologieën zullen voor conventionele wapens de regels van het VN-wapenregister
gelden. Het Wassenaar Arrangement is een stap in de goede richting. Een strikter
mechanisme was niet mogelijk. De heer Houda vroeg meer informatie over de
meningsverschillen tussen Frankrijk en de Verenigde Staten over het consultatiemechanisme.
De vraag of een secretariaat met 5,5 formatieplaats in staat zal zijn om de
initial elements uit te werken en uit te voeren, is belangrijker dan de vraag
welke kandidaat voor de positie van hoofd van het secretariaat door Nederland
wordt gesteund.
Mevrouw Sipkes (GroenLinks) riep in herinnering dat het wapenexportbeleid
in 1992 is aangescherpt, omdat men zich tijdens de Golfoorlog ineens realiseerde
dat geleverd wapentuig ook kan worden gebruikt tegen de leveranciers. Er zijn
toen criteria herbevestigd en nieuwe criteria vastgesteld aan de hand waarvan
wordt beslist: belangrijk spanningsgebied, ernstige schending van mensenrechten
en toereikendheid. Nadien is daar nog als criterium bijgekomen de relatie
tussen de militaire uitgaven van een land en de uitgaven voor zijn algemene
ontwikkeling. Het IMF stelt dat bewapeningsuitgaven niet meer dan 4,5% van
het totale overheidsbudget mogen bedragen.
De praktijk is zodanig, dat nadere aanscherping van het Nederlandse wapenexportvergunningenbeleid
nodig is. Als Nederland dan een strikter of ander beleid gaat voeren dan andere
landen en inzake wapens veel verder gaat in de controle op wat het bedrijfsleven
mag dan bij andere goederen, dan zij dat zo. Het gaat hierbij nu eenmaal om
zeer speciale goederen die worden geëxporteerd of verhandeld, aldus mevrouw
Sipkes, die het zichzelf kwalijk nam dat zij, met de rest van de Kamer, niet
alert is geweest toen er toestemming werd gevraagd voor de levering
van pantserwagens aan Egypte. Wat zijn de overwegingen geweest voor die levering?
Is de minister voor Ontwikkelingssamenwerking geraadpleegd? Het gaat bij die
transactie om een veelvoud van het bedrag dat Nederland Egypte als ontwikkelingshulp
geeft. Dat geldt ook voor wapenleveranties aan Bangladesh en India, terwijl
dat laatste land een kernwapenmogendheid is. Eigenlijk moet men naar haar
gevoel niet beginnen aan wapenexport, zeker als het om ontwikkelingslanden
gaat.
In 1992 is bepaald dat de criteria in mindere mate voor NAVO-landen gelden,
maar is dat nog vol te houden? Wapenleveranties aan Turkije kunnen volgens
haar echt niet meer. Dat geldt ook voor Griekenland, gegeven de spanningen
tussen beide landen. Kan de Kamer meer in detail worden geïnformeerd
over wapenleveranties aan NAVO-partners?
Internationaal zou via beperking van wapenexporten kunnen worden getracht
het wapengebruik te beteugelen. En dan dienen daarbij ook de kleinere wapensystemen
te worden betrokken. Die spelen een grote rol in de conflicten die op dit
moment aan de orde zijn. Is het niet mogelijk ook die kleinere wapensystemen
op te nemen in het VN-wapenregister en daarvoor in Europees verband iets te
regelen? De minister voor Ontwikkelingssamenwerking heeft gezegd het wapenexportbeleid
tot speerpunt te willen maken van het Nederlandse voorzitterschap. Mevrouw
Sipkes veronderstelde dat eerder moet worden geprobeerd een terughoudend wapenexportbeleid
in Europees verband te voeren dan dat moet worden getracht om in samenwerking
met de Europese wapenindustrie tot vermindering van de wapenexport te komen.
Desgevraagd verklaarde zij het gevoel te hebben dat er nogal eens soepel
wordt omgegaan met de Kamerbreed afgesproken criteria inzake de toereikendheid
en de relatie tussen militaire uitgaven en uitgaven op andere terreinen voor
ontwikkeling.
De heer Van den Bos (D66) juichte het toe dat Nederland als
bescheiden wapenleverancier in z'n wapenexportbeleid terughoudender is dan
andere landen. Toch is Nederland volgens het SIPRI-jaarboek als exporteur
van conventionele bewapening omhoog geschoten naar de zevende plaats. Ervan
uitgaande dat het te verkopen defensiematerieel langzamerhand uitverkocht
raakt, vroeg hij naar de verwachting over de toekomstige cijfers.
Dat de criteria waarmee wordt gewerkt veel duidelijker lijken dan ze in
de praktijk zijn, veroorzaakt misverstanden. Het criterium «eerbiediging
van de rechten van de mens» bijvoorbeeld, betekent in de praktijk niet
dat er geen wapens worden geleverd aan een land waar mensenrechtenschendingen
plaatsvinden. Het betekent wél dat er geen wapens worden geleverd die
zouden kunnen worden gebruikt voor mensenrechtenschendingen. De heer Van den
Bos vond dat er überhaupt geen wapens zouden mogen worden geleverd aan
een land waar systematisch op grote schaal mensenrechten worden geschonden.
Waarom wordt dit niet geëxpliciteerd?
In de praktijk worden ook impliciete criteria gehanteerd, zoals de bilaterale
relatie met een land. Welke overwegingen kunnen er naast de acht Europese
criteria een rol spelen bij het nemen van een beslissing?
Helaas hanteren de Europese landen de criteria niet op dezelfde wijze.
De wapenproducerende landen gaan er veel makkelijker mee om dan de andere
landen. Zal een grotere samenwerking en afstemming in de Europese defensie-industrie
in de praktijk betekenen dat het Nederlandse beleid minder stringent moet
worden? Zo ja, dan moet daar nog een hartig woordje over worden gesproken,
aldus de heer Van den Bos.
Hij had er moeite mee dat Defensie om financiële redenen belang heeft
bij de verkoop van defensiematerieel, terwijl het algemene regeringsbeleid
terughoudendheid bij wapenexport behelst. Hoe gaat dat in de praktijk? In
welk stadium wordt het ministerie van Buitenlandse Zaken betrokken
bij de verkoopplannen? Er zijn ambassades waar catalogussen liggen met het
te verkopen defensiematerieel. Op grond van welke criteria worden die ambassades
geselecteerd? Bestaat niet het risico dat er verwachtingen bij een land worden
gewekt die niet waargemaakt kunnen worden bij toetsing door het ministerie
van Buitenlandse Zaken?
Gegeven de moeizame onderhandelingen die hebben geleid tot het Wassenaar
Arrangement, vroeg de heer Van den Bos hoe reëel de kans wordt geacht
op voortgaande ontwikkelingen.
Omdat zij het vervelend vond dat pas in november 1996 door de Kamer kan
worden gesproken over wapenleveranties in 1995 stelde mevrouw Van Ardenne-van
der Hoeven (CDA) voor, af te spreken dat het kabinet de Kamer in het
eerste kwartaal van het jaar informatie doet toekomen over de levering in
het voorgaande jaar van strategische goederen en/of technologieën, civiel
en militair te gebruiken, en eventueel over training van personeel. Vóór
het zomerreces zou daarover dan, al dan niet vertrouwelijk, moeten worden
gediscussieerd.
De wapenexportbeleidsnota van 1991 lijkt op zich wel te voldoen wat de
criteria aangaat. Het gaat altijd om afwegingen per moment, per gebied en
per omstandigheid. Er is inmiddels ook een Europese gedragscode die op zich
verdergaat. Volgt het kabinet die gedragscode of houdt het alleen vast aan
de eigen drie criteria? Bij de behandeling van de nota is de regering bij
motie gevraagd, na te gaan of er op Europees dan wel nationaal niveau regelgeving
mogelijk is ten aanzien van de uitvoer via personen van kennis en technologieën
inzake de productie van massavernietigingswapens. Mevrouw Van Ardenne wilde
weten hoever men hiermee is gevorderd. Houden alle Europese lidstaten zich
aan de Europese gedragscode en wordt dat gevolgd?
Zij was niet zo enthousiast over het Wassenaar Arrangement, omdat dit
in wezen niet veel meer behelst dan uitwisseling van gegevens, voorzover de
33 deelnemende landen zich daartoe willen verplichten. Waarom is er bijvoorbeeld
geen zwarte lijst? Ligt het niet meer voor de hand om in Europees verband
tot stringentere afspraken te komen? Nederland zou als voorzitter een speerpunt
kunnen maken van het wapenexportbeleid in Europees verband.
Gegeven de situatie van dit moment, de spanningsgebieden en de mensenrechtensituatie,
zouden volgens mevrouw Van Ardenne landen als Birma, China, India, Iran, Pakistan
en Syrië moeten voorkomen op een lijst van landen waaraan Nederland zeker
geen wapens levert. Het verbaasde haar dat zo'n lijst kennelijk niet bestaat.
Het begrip «reasonable sufficiency» is binnen de Europese
Unie en de OVSE erkend, maar wat gebeurt er daadwerkelijk om overtollig materieel
niet elders te «dumpen»? Wat is in dit geval het onderscheid tussen
verkopen en dumpen van grote hoeveelheden strategische goederen in een bepaald
gebied?
In het CVSE-verdrag wordt materieel vermeld dat niet binnen of buiten
het toepassingsgebied mag worden geëxporteerd, maar moet worden vernietigd.
Toch mag Nederland de overschotten vanwege de materieelreductie exporteren.
Die zaken staan ook op gespannen voet met elkaar.
Amnesty Internationaal heeft ervoor gepleit om via wetgeving de productie
en overdracht te verbieden van goederen die kunnen worden gebruikt voor ernstige
mensenrechtenschendingen en ook met dat doel worden aangeschaft. Een voorbeeld
is de elektroshockapparatuur die aan Turkije en Mexico is verkocht. Is dergelijke
wetgeving mogelijk?
Voor de uitvoer van wapens naar een niet-NAVO-land is een verklaring van
geen bezwaar van het ministerie van Buitenlandse Zaken nodig. Geldt die procedure
ook voor losse onderdelen van wapens die dan later elders in elkaar gezet
zouden kunnen worden?
Antwoord van de regering
De minister van Buitenlandse Zaken vond dat het tot bescheidenheid
moet stemmen, dat er nu voor het eerst wordt gesproken over het beleid, gebaseerd
op de wapenexportbeleidsnota uit 1991, omdat er nog geen ervaring is opgedaan
met de wijze waarop de parlementaire controle inzake deze moeilijke materie
moet worden uitgeoefend. Het Nederlandse beleid is gebaseerd op de door de
Kamer aanvaarde nota, waarin expliciet wordt uiteengezet op welke manier wapenexportbeleid
moet worden gevoerd en hoe het buitenlands beleid daarop moet insteken. Het
Nederlandse beleid is tevens gebaseerd op de acht criteria van de Europese
Unie. Verder wordt rekening gehouden met een tweetal door de Kamer aangenomen
moties (motie-Tommel/Gualthérie van Wezel en motie-Van Traa). Nederland
gaat nogal consciëntieus te werk, vergeleken met andere landen. Dit onderwerp
is niet te behandelen als dat niet in vertrouwelijkheid kan gebeuren, maar
als het lukt een goede formule te vinden voor het (vertrouwelijke) parlementair
overleg op dit stuk, dan zal het Nederlandse parlement tot de best geïnformeerde
parlementen ter wereld behoren, al kan het vooraf alleen worden geïnformeerd
over verkoop van eigen overtollig defensiematerieel.
De Europese criteria zijn geen dwingende scheidingslijnen, maar richtlijnen.
Als een land ernstige mensenrechtenschendingen pleegt, zal geen vergunning
worden gegeven voor export van materiaal dat daarvoor kan worden gebruikt,
maar zal export van andersoortig materiaal wel toegestaan kunnen worden. Er
gaan bijvoorbeeld geen machinepistolen naar de politie in een land waarin
de politie mensenrechten schendt, maar het is wel denkbaar dat er aan dat
land patrouilleboten worden geleverd voor havenbeveiliging. De EU-landen hebben
de criteria aanvaard, maar interpreteren die ieder op hun eigen wijze en nogal
eens sterk afwijkend van de Nederlandse interpretatie. Nederlandse pogingen
om tot gezamenlijke interpretaties te komen, zijn mislukt. Nederland hanteert
de criteria zo secuur mogelijk. Men dient zich evenwel te realiseren, dat
de mogelijkheden van een totaal-publieke controle beperkt zijn als men een
defensie-industrie heeft en dat derhalve het verabsoluteren van de criteria
aan beperkingen onderhevig is. Uiteraard zijn er wel gebieden waarvan de Nederlandse
defensie-industrie weet dat daarvoor geen exportvergunning zal worden afgegeven.
Het is wel mogelijk dat er wapens worden geleverd aan bijvoorbeeld een UNPROFOR-eenheid
in Kroatië waaraan ook Nederland deelneemt. Er staat dan in het landenregister
dat wapens zijn geleverd aan Kroatië, maar iedereen weet dat dit een
ander soort levering is dan die aan een land dat van die wapens gebruik gaat
maken. Daarom kon er ook aan UNDP in Iran worden geleverd. Natuurlijk kan
niet worden gegarandeerd dat VN-soldaten hun wapens niet doorverkopen aan
de regering van het land waarin zij voor de VN gelegerd zijn, maar het is
uiterst onwaarschijnlijk. De bewindsman verwierp de suggestie dat Nederland
strategische goederen dumpt in het Grote-Merengebied.
De Nederlandse opgave aan het VN-wapenregister bevat jaarlijks naast de
gegevens over de import en export, gegevens over militaire bestanden en verwerving
van zware wapens door nationale productie. Als het mogelijk is een zodanige
vorm te vinden dat de gegevens over kleinere wapens ook kunnen worden geregistreerd,
zou Nederland daar voorstander van zijn, maar het vreest dat verplichte registratie
van de enorme handel in kleinere wapens tot structurele ontduiking van het
wapenregister zal leiden. De Europese lidstaten wisselen jaarlijks vóór
30 april hun nationale opgaven uit, teneinde eventuele discrepanties te vermijden.
Over 1995 was er zo'n discrepantie tussen de opgave van de Verenigde Staten
en Nederland. De Verenigde Staten rapporteerden de uitvoer van veertig raketsystemen
naar Nederland, terwijl Nederland meende dat deze niet onder de definities
van het wapenregister vielen. Aangezien Nederland geen echte wapenindustrie
heeft, oorlogsscheepsbouw uitgezonderd, komt het weinig voor in
het wapenregister. De afgelopen vier jaar hebben circa 90 staten, waaronder
álle EU-staten, nationale opgaven aan het register gedaan. Dat betekent
dat het merendeel van de internationale wapenhandel in de hoofdcategorieën
van het VN-register is geregistreerd. Vanaf 1997 zal een groep van regeringsdeskundigen
het functioneren van het register gaan beoordelen. Nederland krijgt zitting
in die groep en zal dan de mogelijkheid nagaan van het in het register opnemen
van de kleine wapens.
Het is waar dat de NGO's geen rechtstreekse toegang hebben tot het VN-wapenregister,
maar zij hebben in wezen wel toegang via de jaarlijkse rapportage van de secretaris-generaal,
die inhoudelijk hetzelfde is. Het register is uiteraard een bijdrage aan meer
inzicht in gegevens, maar of het ook tot een grotere controle leidt, is afhankelijk
van wat men doet met de gegevens die men uit het register put. De minister
was van mening dat men zuinig moet zijn op het register en het zo volledig
mogelijk moet proberen te maken.
De wapenexportnota was inderdaad een gevolg van de schok die de Golfoorlog
veroorzaakte. Een dergelijke schok levert ook de strijd in Afrika op, die
wordt gevoerd met wapens die ook uit Europa afkomstig zijn. Het is jammer
dat er nu pas over wordt gesproken. Het is waar dat criteria die niet absoluut
zijn, altijd voor verschillende interpretaties vatbaar zijn. In die zin werken
de criteria maar gedeeltelijk. Het in absolute zin toepassen van de criteria
zou betekenen dat de Nederlandse defensie-industrie geen exportmogelijkheden
meer heeft, terwijl de binnenlandse markt te klein is. En dat ging de minister
te ver, al limiteert Nederland de concurrentiemogelijkheden op dit stuk sterker
dan andere landen. Dan zou de Kamer moeten besluiten de defensie-industrie
in Nederland te verbieden.
De levering aan Egypte is keurig aan het parlement gemeld. Uiteraard worden
dergelijke contracten afgesloten onder het voorbehoud van parlementaire goedkeuring.
Bij interruptie werd erop gewezen dat de brief daarover tijdens het reces
aan de Kamer is gestuurd. De minister beaamde dat de procedure mooier had
gekund. Sinds het vredesverdrag met Israël is Egypte in het kader van
het criterium «spanningsgebied» in principe een acceptabele bestemming.
Egypte heeft een legitieme defensiebehoefte. Het had behoefte aan pantservoertuigen
die Nederland op dat moment wilde verkopen. Had Egypte deze voertuigen niet
gekocht, dan had het elders voor meer geld zulke voertuigen moeten aanschaffen.
Het gaat om een eenmalige levering, die niet in verband gebracht mag worden
met de jaarlijkse ontwikkelingssamenwerkingsbijdrage aan Egypte. Nederland
kan uiteraard niet de acceptabele defensiebehoefte bepalen van een land waaraan
het ontwikkelingssamenwerkingsbijdragen geeft. Dat Nederland in het algemeen
grote terughoudendheid betracht ten opzichte van leveringen aan India en Pakistan,
betekent dat de aard van de gevraagde leveringen grondig wordt bekeken. De
bepaald niet afnemende spanningen rond Kashmir kunnen de komende jaren zeker
effect hebben op het vergunningenbeleid. De leveranties aan beide landen hebben
tot nu toe voornamelijk op radartechnologie en de marine betrekking. Er is
een beperkte ruimte voor overdracht van relatief laagwaardige technologie,
met name inzake optische apparatuur. De afgelopen vijf jaar is er in totaal
voor niet meer dan 100 mln. naar India geëxporteerd en voor ongeveer
50 mln. naar Pakistan.
Ook bij aanvragen voor levering aan NAVO-landen wordt rekening gehouden
met gebieden waar grote spanningen bestaan of dreigen. Tijdens de Turkse inval
in Irak zijn alle mogelijke leveranties aan Turkije opgeschort. Die schorsing
is nu opgeheven. In een bondgenootschap kan niet worden afgesproken om aan
één lidstaat niet te leveren.
De Nederlandse regering verschaft de Kamer informeel informatie over de
Nederlandse situatie. Voor ieder land zal gelden, dat er spanning is met informatie
uit open bronnen, zoals SIPRI, omdat die hun eigen criteria hanteren. De Kamer
kan de SIPRI-gegevens zelf controleren aan de hand van de vertrouwelijk
verstrekte informatie. Open bronnen zijn minder accuraat en minder gedetailleerd
dan vertrouwelijke gegevens. Nederland reageert niet op verschillen met de
open bronnen, omdat het bepaalde gegevens niet openbaar wil maken. De minister
zette uiteen dat er geen reden is om aan te nemen dat de Nederlandse wapenexport
structureel toeneemt. De uitschieter in 1995 is mede een gevolg van de leverantie
aan Egypte.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken wordt tijdig ingeschakeld als er
sprake is van mogelijke verkoop van overtollig defensiematerieel. Ook de Kamer
wordt tijdig en zo goed mogelijk bij de oordeelsvorming betrokken. Het afleggen
van verantwoording over verkopen van de rijksoverheid is eenvoudiger dan het
afleggen van verantwoording over commerciële leveranties, omdat daarbij
bedrijfsbelangen en dergelijke betrokken zijn. Het geringe aantal bedrijven
op dit terrein in Nederland maakt dat beperkte specifieke informatie al voldoende
is om te weten om welk bedrijf het gaat.
De bewindsman deelde mee dat de door mevrouw Van Ardenne gevraagde jaarlijkse
informatie op z'n vroegst pas in het tweede kwartaal kan worden gegeven. Hij
was uiteraard bereid tot een nadere afspraak, maar benadrukte dat de Kamer
zich moet realiseren dat het kabinet het zich niet kan permitteren om bepaalde
gegevens op papier te zetten. Het is de opzet om de summiere gegevens die
de Kamer op papier worden toegezonden, in een vertrouwelijk overleg te verhelderen.
Wat het voorstel van Amnesty International betreft, zei de minister dat
Nederland zal meewerken aan alle wetgeving die mogelijk is om misbruik van
wapens te voorkomen of terug te dringen. Dat is overigens niet eenvoudig.
Turkije heeft gisteren medegedeeld wetgeving voor te bereiden om de mogelijkheden
van martelen te verkleinen.
De staatssecretaris van Economische Zaken was wel enthousiast,
maar niet tevreden over het Wassenaar Arrangement. Er is geen sprake van een
juridische volkenrechtelijke overeenkomst, maar van een vrijwillige overeenkomst
tussen (thans) 33 landen om elkaar zo nodig bij bepaalde wapenexporten aan
te spreken op basis van de uitwerking van de Initial Elements. Er kan derhalve
thans geen sprake zijn van een zwarte lijst.
Belangrijker dan de verschillen van mening die er in Wassenaar waren,
is dat er desondanks een overeenkomst is gesloten. Een aantal Nederlandse
ambities is nog niet vervuld. De staatssecretaris zag in de ontwikkelingsclausule
een basis om verder te komen, omdat er al sprake is van implementatie in werkgroepen
van wat er is bereikt en omdat de gekozen werkwijze haars inziens alle ruimte
biedt voor evolutie. Graag zou zij zien dat in de loop van de tijd wordt gefocust
op bepaalde risicogebieden, dat ook kleinere wapens onder de werking van het
arrangement worden gebracht en dat het aantal deelnemende landen wordt uitgebreid.
Op 12 en 13 december wordt in Wenen een plenaire vergadering gehouden.
Een groot secretariaat is niet nodig, omdat de echte uitwerking via de
lidstaten gebeurt. Het is wel nodig te voorzien in de functie van voorzitter.
Bij de vervulling daarvan wordt geen vast rooster gehanteerd. Een klein secretariaat
betekent ook niet veel kosten.
De overdracht van kennis van wapens valt ook onder de vergunningverplichting,
maar juridische hindernissen maken de controle niet gemakkelijk. De rijksoverheid
heeft overigens goed contact met de bedrijven in Nederland waarvan bekend
is dat ze op dit terrein werkzaam zijn. Nederland zou volgend jaar in de Europese
Unie de mogelijkheid kunnen aankaarten van een betere controle ten aanzien
van die zogenaamde immateriële technologie en dienstverlening.
De doorvoercontrole in strikte zin is een verantwoordelijkheid van het
ministerie van Justitie. Op basis van het onlangs verrichte onderzoek is geconcludeerd dat het systeem verbeterd moet worden. De aanbevolen
verbeteringen worden doorgevoerd.
Het ter inzage leggen van brochures op ambassades wekt geen verwachtingen,
omdat er altijd wordt gerept van voorbehouden, onder andere dat van parlementaire
goedkeuring.
De vragen van mevrouw Van Ardenne over mogelijke nationale of Europese
wetgeving inzake overdracht via personen van kennis van technologie en productie
van massavernietigingswapens zullen schriftelijk worden beantwoord.
Nadere gedachtewisseling
De heer Van den Doel (VVD) vroeg welke waarde wordt gehecht
aan het wapenexportbeleid van de Europese Unie waarvoor destijds in Luxemburg
criteria zijn afgesproken. In hoeverre kan hiermee voortgang worden geboekt?
Als de VN voor een land een wapenembargo hebben afgekondigd en Nederland
wapens wil leveren aan organen in dat land, zoals UNPROFOR, vraagt Nederland
daarvoor dan toestemming aan de VN?
De heer Van den Doel wachtte de nadere voorstellen af die zullen worden
gedaan ter verbetering van de regels inzake niet-toegestane kennisoverdracht.
Gegeven de ontwikkelingen sinds 1991 leek het hem nuttig de nota bij te
stellen. Er wordt steeds in verwezen naar de COCOM-regelingen, maar die zijn
vervangen door minder stringente regelingen.
Hij vroeg zich in gemoede af of, gegeven de spanningen rond Cyprus, wapenleveranties
in die contreien wel verstandig zijn.
Zijns inziens bepaalt het bedrijfsleven wat het wil exporteren en dat
wordt dan getoetst aan het wapenexportbeleid. De regering heeft dus geen invloed
op het exportvolume.
De heer Houda (PvdA) constateerde dat de gang van zaken sinds
de vaststelling van de nota niet tot tevredenheid stemt en dat er derhalve
een betere vorm moet worden gevonden voor tijdige informatievoorziening. Hij
sprak de hoop uit een vorm van overleg vooraf te kunnen bewerkstelligen.
De heer Houda vroeg om een brief over de uitvoer van strategische goederen.
Tot slot wees hij erop dat de afgifte van vergunningen voor wapenleveranties,
ook aan landen die voor levering in aanmerking komen, nogal eens zoveel tijd
vergt, dat bedrijven orders mislopen of dreigen mis te lopen.
Mevrouw Sipkes (GroenLinks) zei dat zij tijdens het Nederlandse
voorzitterschap van de Europese Unie terug zou komen op het creëren van
de mogelijkheid om ook kleine wapens in het register op te nemen.
Zowel in de nota van 1991 en de update ervan in 1992 als in de discussies
sindsdien over wapenexporten, is gesteld dat het mensenrechtencriterium moeilijk
te hanteren is, omdat in wezen met ieder wapen mensenrechten kunnen worden
geschonden. Zij wilde de toezegging dat er geen exportvergunningen zullen
worden afgegeven voor landen waar een VN-mensenrechtenrapporteur is geweest
en landen die een VN-mensenrechtenrapporteur de toegang hebben geweigerd.
Mocht de commissie besluiten tot een jaarlijks overleg over wapenexport
en dergelijke, is het kabinet dan bereid om ook jaarlijks een lijst over te
leggen van onveilige landen waaraan geen wapens mogen worden geleverd? Dat
zou de Kamer een controlemogelijkheid geven.
De heer Van den Bos (D66) betoogde dat het niet zozeer gaat
om criteria als wel om aandachtspunten die een rol kunnen spelen bij een uiteindelijke afweging. Zijns inziens moeten mogelijke andere aandachtspunten
in de beleidsstukken worden opgenomen als zij in de praktijk een rol blijken
te spelen.
Hij zei geen antwoord te hebben gehad op zijn vraag over spanning tussen
de noodzaak voor Defensie om wapens te verkopen en het algemene beleid van
terughoudendheid bij wapenverkoop.
Hij zag niets in een overleg vooraf, zoals de heer Houda wil, omdat de
Kamer de controlerende macht heeft en een zekere marge moet geven aan de uitvoerende
macht. Deze marge is volgens hem thans redelijk.
Als uit VN-rapportages blijkt dat er op grote schaal mensenrechten worden
geschonden, kunnen aan zo'n land natuurlijk geen wapens worden geleverd, aldus
de heer Van den Bos, die ervan uitging dat niet-leveren in zo'n geval ook
de praktijk is.
Mevrouw Van Ardenne-van der Hoeven (CDA) waardeerde de toezegging
om het overleg met de Kamer te verbeteren. Zij vermocht niet in te zien dat
de nadere toelichting op de algemene lijsten, zoals nu gegeven, niet meteen
schriftelijk had kunnen worden gegeven.
Het overleg zal achteraf moeten worden gevoerd aan de hand van informatie
per land en met in een voetnoot de exacte omschrijving van de wapenexporten.
Zij wilde geen onderscheid tussen NAVO- en niet-NAVO-landen.
Mevrouw Van Ardenne had meer duidelijkheid verwacht over de Nederlandse
rol tijdens het voorzitterschap ten aanzien van het Europese wapenexportbeleid.
Waarom zou van dat Europese wapenexportbeleid niet een extra speerpunt kunnen
worden gemaakt? Hoe verhoudt zich de terughoudendheid van de bewindsman met
de duidelijke uitspraak op dit stuk van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking?
Dat Nederland zich niet mag bemoeien met de omvang van door een ontwikkelingsland
gewenste wapenleveranties in relatie tot het ontwikkelingsbeleid, was nieuw
voor haar. In de memorie van toelichting op de begroting 1994 stond expliciet
dat de uitgaven van welk land dan ook, zowel de overheidsuitgaven als de uitgaven
ten behoeve van de ontwikkeling, gerelateerd worden aan het verzoek om wapenleveranties
en de omvang daarvan. Is er nu plotseling sprake van nieuw beleid op dat punt?
De minister van Buitenlandse Zaken herhaalde dat de Europese
Unie criteria heeft opgesteld, dat de lidstaten een eigen, nogal uiteenlopende,
interpretatie daaraan geven en dat Nederland tevergeefs herhaaldelijk heeft
aangedrongen op een gezamenlijke interpretatie of althans minder verschillende
interpretaties.
De bewindsman heeft eerder als eerste in de Kamer aangekondigd te zullen
proberen het Europese wapenexportbeleid op de agenda van de Europese Unie
te krijgen. Desgevraagd zei hij dat de voorzitter wel invloed op de agenda
kan uitoefenen, maar dat het niet zeker is dat een door de voorzitter gewenst
agendapunt als zodanig wordt geaccepteerd. Midden-Afrika is zo'n punt voor
Nederland.
Nederland heeft geen vrijheid om wapens te leveren aan een land waarvoor
een VN-wapenembargo geldt. Zo'n embargo geldt momenteel alleen voor Libië
en Irak.
De minister beaamde dat het exportvolume door het bedrijfsleven wordt
bepaald. Het kabinet hanteert criteria van buitenlands beleid en dat kan gevolgen
hebben voor de exportcapaciteit van de Nederlandse industrie.
De vraag inzake Cyprus had zich geleend voor het besloten gedeelte van
het overleg.
Ook het kabinet vindt dat het soms te lang duurt voordat over exportvergunningen
wordt beslist, maar het gaat om moeilijke afwegingsprocessen. Wapenexport
ligt overal moeilijk, maar vooral in Nederland.
Wat de opmerkingen over het mensenrechtencriterium betreft, zei de minister
dat de controle op alle criteria moeilijk is. De Kamer kan ex post kijken
wat er effectief is gebeurd ten aanzien van landen waarin mensenrechten worden
geschonden. Het kabinet betrekt dit punt in het beleid, zowel wat omvang als
aard van de export betreft. Het is bereid daarover met de Kamer te spreken.
Niet het al dan niet zenden van een VN-mensenrechtenrapporteur moet het
Nederlandse wapenexportbeleid beïnvloeden. Dat mag hoogstens gelden voor
de reden waarom de rapporteur er naartoe gaat. Het kabinet is er niet vóór
om aan de hand daarvan een lijst van onveilige landen te maken, omdat het
zich per land per keer en afhankelijk van de aard van de zending een oordeel
wil vormen. Dat niet geleverd wordt aan Midden-Afrika, Birma, Iran, Libië
en Syrië spreekt voor zich. De bewindsman voelde niets voor het aanleggen
van lijsten, omdat men daar niet wijzer van wordt, maar wel minder accuraat.
Hoe het ook wordt genoemd – criteria, normen of wat dan ook –
maakte hem niet uit, als er maar toetsingsmogelijkheden zijn.
De minister stelde vast dat nu pas wordt onderzocht hoe controle op deze
materie mogelijk is. Hij bleef erbij dat de informatie publiekelijk niet concreter
kan dan nu het geval is en dat zelfs bij vertrouwelijke schriftelijke informatie
aan de Kamer terughoudendheid moet worden betracht. Hij was wel bereid tot
openheid in een vertrouwelijk overleg. A priori kan die informatie niet vooraf
gegeven worden.
Het onderscheid tussen NAVO- en niet-NAVO-landen is nu eenmaal afgesproken,
maar zelfs ten aanzien van NAVO-landen worden indien daartoe aanleiding is,
de criteria toegepast.
De bewindsman zei niet te hebben gezegd dat er geen oordeel kan komen
over de verhouding tussen defensie-uitgaven en bijvoorbeeld sociale uitgaven
in een ontwikkelingsland. Dat kan wel en is ook met de Kamer afgesproken.
Hij heeft gezegd dat het niet aan Nederland is om vast te stellen wat de defensiebehoefte
van een ander land is. Nederland kan wel levering weigeren, gezien de ontwikkelingsrelatie
en het criterium van de verhouding tussen defensie-uitgaven en sociale uitgaven
enz.
Tot besluit zegde de minister toe de nog niet beantwoorde vragen zo mogelijk
schriftelijk te beantwoorden.
De voorzitter van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
Van Traa
De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken,
H. Vos
De griffier van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken,
Janssen
Samenstelling: Leden: Beinema (CDA), Van der Linden (CDA), Blaauw (VVD),
Weisglas (VVD), Van Heemskerck Pillis-Duvekot (VVD), H. Vos (PvdA), Van Traa
(PvdA), voorzitter, Verspaget (PvdA), De Hoop Scheffer (CDA), Ybema (D66),
Apostolou (PvdA), Van Middelkoop (GPV), Valk (PvdA), Sipkes (GroenLinks),
Woltjer (PvdA), Hessing (VVD), Van den Bos (D66), Hoekema (D66), Marijnissen
(SP), Verhagen (CDA), Roethof (D66), Rouvoet (RPF), Van den Doel (VVD), R.
A. Meijer (groep-Nijpels) en De Haan (CDA).
Plv. leden: Leers (CDA), Bremmer (CDA), Korthals (VVD), Van der Stoel
(VVD), Voûte-Droste (VVD), Van Nieuwenhoven (PvdA), Dijksma (PvdA),
Lilipaly (PvdA), Gabor (CDA), De Graaf (D66), Van Gijzel (PvdA), Van den Berg
(SGP), Houda (PvdA), Rosenmöller (GroenLinks), Van Oven (PvdA), Hoogervorst
(VVD), Dittrich (D66), Hillen (CDA), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Van
Waning (D66), Leerkes (Unie 55+), Bolkestein (VVD), Hendriks en Bukman (CDA)
Samenstelling: Leden: Van Erp (VVD), ondervoorzitter, Mateman (CDA), Blaauw
(VVD), Van der Vlies (SGP), H. Vos (PvdA), voorzitter, Van Gelder (PvdA),
Smits (CDA), Ter Veer (D66), De Jong (CDA), Leers (CDA), Van der Hoeven (CDA),
Remkes (VVD), Van Wingerden (AOV), Rabbae (GroenLinks), Jorritsma-van Oosten
(D66), De Koning (D66), Voûte-Droste (VVD), Hessing (VVD), Vreeman (PvdA),
Zonneveld (CD), Van Dijke (RPF), Van der Ploeg (PvdA), Van Zuijlen (PvdA),
Van Walsem (D66) en Houda (PvdA).
Plv. leden: Passtoors (VVD), Ten Hoopen (CDA), Van Rey (VVD), Van Middelkoop
(GPV), Woltjer (PvdA), Sterk (PvdA), Van Rooy (CDA), Ybema (D66), Wolters
(CDA), Lansink (CDA), Terpstra (CDA), Weisglas (VVD), R. A. Meijer (groep-Nijpels),
M. B. Vos (GroenLinks), Bakker (D66), Van Ardenne-van der Hoeven (CDA), Verbugt
(VVD), Klein Molekamp (VVD), Witteveen-Hevinga (PvdA), Poppe (SP), Leerkes
(Unie 55+), Verspaget (PvdA), Adelmund (PvdA), Roethof (D66) en Crone (PvdA).